ECLI:NL:RBROT:2025:6384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/2786 en ROT 25/2895
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor openstelling vuurtoren met betrekking tot parkeerbehoefte en ruimtelijke ordening

Op 26 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de openstelling van de vuurtoren Westhoofd in Ouddorp. De vergunninghoudster had op 28 december 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor activiteiten die in strijd zijn met de regels van de ruimtelijke ordening. Het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee verleende op 31 mei 2024 de omgevingsvergunning, maar na bezwaar van eisers werd deze op 9 januari 2025 gewijzigd. De eisers, die zich niet konden verenigen met de besluiten van het college, stelden beroep in en vroegen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 9 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de eisers en de gemachtigden van het college en de vergunninghoudster aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag om de omgevingsvergunning was ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De rechter concludeerde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat er voldoende parkeergelegenheid was om de parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen op te vangen. De eisers voerden aan dat de openstelling van de vuurtoren zou leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy en dat de verkeersdrukte niet kon worden opgevangen door de bestaande infrastructuur. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de vergunninghoudster en het algemeen belang zwaarder wogen dan die van de eisers, maar dat het college niet had aangetoond dat de parkeerbehoefte adequaat was onderbouwd.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van de eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De eisers kregen hun griffierecht vergoed, maar er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de verlening van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar de openbare ruimte en de belangen van omwonenden in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/2786 en ROT 25/2895

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats] ,

[eiser 2], uit [plaats] ,
[eiser 3], uit [plaats] ,
[eiser 4], uit [plaats] ,
[eiser 5], uit [plaats] ,
[eiser 6], uit [plaats] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: [eiser 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, het college

(gemachtigde: mr. D.C. Alblas).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghoudster]uit [plaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen).

Procesverloop

1. Vergunninghoudster heeft op 28 december 2023 een aanvraag ingediend voor de activiteiten ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’, ‘bouwen’ en ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’ op de locatie [adres] te Ouddorp (de locatie). Bij besluit van 31 mei 2024 (het primaire besluit 1) heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Bij besluit van 9 januari 2025 (het primaire besluit 2) heeft het college het primaire besluit 1 gewijzigd. Met het besluit van 6 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Op 3 april 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eisers om een ordemaatregel afgewezen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 5] , [eiser 6] , de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Kortsluiten
3. In artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat er geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep.
Totstandkoming van het besluit
5. Op 28 december 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ en ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’ op de locatie. Vergunninghoudster is voornemens om de vuurtoren Westhoofd op de locatie tijdelijk open te stellen voor publiek in de periode van 27 april tot en met 26 oktober voor de duur van vijf jaren. Ten behoeve hiervan wil vergunninghoudster de balustrade van de vuurtoren renoveren en een fietsenstalling, een hekwerk, een tijdelijke toiletvoorziening en picknicktafels op de locatie plaatsen.
6. Bij het primaire besluit 1 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ en ‘wijzigen Rijksmonument’ voor de renovatie van de balustrade van de vuurtoren en het plaatsen van een fietsenstalling en hekwerk bij de vuurtoren op de locatie.
7. Eisers konden zich niet met het primaire besluit 1 verenigen en hebben daarom bezwaar ingediend tegen het primaire besluit 1.
8. Bij het primaire besluit 2 heeft het college het primaire besluit 1 gewijzigd, omdat met het primaire besluit 1 niet volledig op de aanvraag van vergunninghoudster was beslist. Bij het primaire besluit 2 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het gaat om de activiteiten ‘bouwen’, ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ en ‘wijzigen Rijksmonument’ voor de tijdelijke openstelling van de vuurtoren voor publiek in de periode 27 april tot en met 26 oktober voor de duur van vijf jaren, de renovatie van de balustrade van de vuurtoren en het plaatsen van een fietsenstalling, een hekwerk, een tijdelijke toiletvoorziening en picknicktafels bij de vuurtoren op de locatie.
9. Naar aanleiding van de bezwaren van eisers heeft de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Goeree-Overflakkee op 27 januari 2025 een hoorzitting gehouden. De bezwaarschriftencommissie heeft vervolgens op 10 februari 2025 een advies uitgebracht. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd de bezwaren van eisers ongegrond te verklaren.
10. Bij het bestreden besluit heeft het college het advies van de bezwaarschriftencommissie gedeeltelijk gevolgd en overgenomen. Het college verklaart het bezwaarschrift van 25 juni 2024 niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van belanghebbendheid. Het college stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit 1 alleen ziet op de renovatie van de balustrade en op het plaatsen van een fietsenstalling en een hekwerk aan of bij de vuurtoren. Het primaire besluit 1 maakt de openstelling van de vuurtoren voor publiek niet mogelijk. Omdat eisers op een grote afstand van 200 meter van de vuurtoren wonen en meerdere eisers geen zicht op de ontwikkelingen hebben, is het college van mening dat eisers geen feitelijke gevolgen ondervinden van het primaire besluit 1. Als er al feitelijke gevolgen zouden zijn dan zijn deze feitelijke gevolgen niet van enige betekenis. Voorts wordt het bezwaarschrift van 18 januari 2025 door het college ongegrond verklaard. Het college verwijst voor de motivering daarvan naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Het college volgt het standpunt van de bezwaarschriftencommissie dat de tijdelijke openstelling past binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ niet. Het college stelt zich op het standpunt dat de afwijking vergund kan worden met artikel 4, eerste lid onder 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Gronden
11. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4.1 van de regels van het Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren. Eisers voeren hiertoe aan dat het college ten onrechte uit gaat van een parkeervraag van 10 parkeerplaatsen. Eisers stellen dat de parkeervraag afgerond 20 parkeerplaatsen moet zijn. Voorts stellen eisers dat er onvoldoende parkeerruimte is op de door het college aangegeven locatie. De bermstrook heeft een terreinverhoging over een lengte van circa 15 meter waardoor dwarsparkeren niet mogelijk is. Er is binnen een loopafstand 600 meter van de vuurtoren onvoldoende restcapaciteit aanwezig om aan de parkeereis te voldoen, aldus eisers.
12. Artikel 4.1 van de regels van het Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren luidt als volgt:
Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken – al dan niet gecombineerd – , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijnen, dan wel de vervangers daarvan of het daarvoor in de plaats tredende gemeentelijke parkeerbeleid, bepaald wat de parkeerbehoefte is en of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en (brom)fietsen.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Hiervoor wordt advies opgevraagd bij de gemeentelijke verkeerskundige.
Parkeerbehoefte
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt het betoog van eisers voor zover dat ziet op de parkeerbehoefte niet. Het college heeft voor de parkeerbehoefte verwezen naar het verkeers- en parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng van 21 juli 2020 (Goudappel). Uit dit onderzoek volgt dat Goudappel bij de berekening van de parkeerbehoefte rekening heeft gehouden met de volgende stappen. Goudappel gaat ervan uit dat bezoekers tot 20 minuten voor sluitingstijd worden toegelaten en de gemiddelde bezoektijd is op 30 minuten gesteld. Goudappel gaat uit van maximaal 60 bezoekers per uur en maximaal 360 bezoekers dag. Volgens Goudappel komen van de 360 bezoekers 64% met de auto waarbij de gemiddelde autobezetting 2 personen is. Per saldo komen daarmee 114 auto’s naar de vuurtoren. Goudappel houdt er rekening mee dat niet iedereen exclusief voor de vuurtoren komt. Gelet op de beperkte verblijfstijd zullen naar verwachting van Goudappel veel bezoekers die hun bezoek aan het strand combineren met een bezoek aan de vuurtoren. Goudappel gaat daarom uit van een voorzichtige schatting van 50% die exclusief voor de vuurtoren komen. Bezoekers die exclusief voor de vuurtoren komen parkeren voor 60 minuten (1,0 uur). Goudappel komt hiermee op een parkeerbehoefte van 9,46, afgerond zijn dat 10 parkeerplaatsen. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat de ruimtelijk ontwikkeling een parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen genereert. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van het college en is van oordeel dat het college met het rapport van Goudappel voldoende heeft gemotiveerd waarom de parkeerbehoefte 10 parkeerplaatsen is. Weliswaar zal openstelling van de vuurtoren ook strandbezoekers aantrekken die kiezen voor de strandopgang bij het Westhoofdduinpad in plaats van een andere strandopgang, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college gemotiveerd dat die bezoekers verdisconteerd zijn in de voorzichtige schatting van Goudappel van 50%. De stelling van eisers dat de parkeerbehoefte 20 parkeerplaatsen is, volgt de voorzieningenrechter niet. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd waarom niet zou mogen worden uitgegaan van de schatting van 50% aan bezoekers die exclusief voor de vuurtoren komen.
Parkeerruimte
14. De vraag die verder voorligt is of de parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden opgevangen.
14.1.
Uit het rapport van Goudappel volgt dat er in de directe omgeving van de vuurtoren onvoldoende restcapaciteit aanwezig is om de parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen te faciliteren. Het parkeerterrein ‘Derde Blok’ heeft wel voldoende restcapaciteit maar het is op een te grote afstand gelegen. Goudappel concludeert dat het college voornemens is om nabij de locatie parkeervoorzieningen in te richten waarmee de extra parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen kan worden afgevangen. Uit het primaire besluit 2 volgt dat vergunninghoudster heeft toegelicht dat de 10 parkeerplaatsen in de nabije omgeving zijn gerealiseerd, omdat het meest noordelijke gedeelte van de Groeneweg in de berm de mogelijkheid biedt om 10 voertuigen te parkeren. Vergunninghoudster heeft van de wegbeheerder (het Waterschap Hollandse Delta) een toezegging gekregen dat parkeren op die gronden (berm) is toegestaan.
14.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat in de buurt van de vuurtoren voldoende parkeergelegenheid is om de parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen op te vangen. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie en ook uit de toelichting van verweerder ter zitting volgt dat geen extra parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en dat verweerder ook niet voornemens is dit te doen. Uit het primaire besluit 2, het bestreden besluit en het rapport van Goudappel kan worden afgeleid dat vergunninghoudster voornemens was 10 extra parkeerplaatsen te realiseren in de berm aan het noordelijkste punt van de Groeneweg op de kruising met de Groenedijk. Echter niet in geschil is dat daar op dit moment (en ten tijde van het opstellen van het rapport van Goudappel) ook al kan worden geparkeerd. Eisers hebben aangevoerd dat de bermen bij de Groenedijk en de Groeneweg veelvuldig worden gebruikt door bezoekers van het strand. Het college heeft dit ook niet betwist. Het standpunt van het college dat de bermen voldoende ruimte bieden voor 10 extra parkeerplekken, kan niet zonder meer worden gevolgd, nu het college niet heeft (laten) onderzoeken hoe hoog de bestaande parkeerdruk in de bermen langs de Groenedijk en de Groeneweg is [1] . De conclusie in het bestreden besluit dat er binnen een acceptabele afstand voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn waarmee de extra parkeervraag van 10 parkeerplaatsen kan worden gefaciliteerd en waarmee wordt voldaan aan artikel 4.1 onder a, van het Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren is onvoldoende gemotiveerd. Het betoog van eisers slaagt.
15. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eisers voeren hiertoe aan dat er sprake is van een toeristische attractie waarvoor 15.000 tot 17.000 bezoekers per seizoen worden verwacht, terwijl de toegangswegen naar die attractie het extra verkeersaanbod niet kunnen dragen.
16. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3584) dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
17. Uit het primaire besluit 2 volgt dat uit het rapport van Goudappel volgt dat er 57 motorvoertuigen worden verwacht per dag (tijdens de openstelling). Dat zijn 114 verkeerbewegingen, omdat iedere motorvoertuig aankomt voor het bezoek en na het bezoek weer vertrekt. Het effect van deze verkeersbewegingen op de omgeving is in verkeerstechnische zin verwaarloosbaar, omdat het omgerekend 0,3 motorvoertuig per minuut betreft. De verkeerskundige van het college heeft beoordeeld dat het wegennetwerk in de omgeving deze toename van verkeer kan verwerken. Een dergelijke minieme toename van verkeerbewegingen leidt volgens het college niet tot problemen. Volgens het college worden de belangen van eisers met de ruimtelijke ontwikkeling niet onevenredig beïnvloed. Het aantal verkeersbewegingen is volgens het college dermate beperkt dat aannemelijk is dat deze opgaan in het heersende verkeersbeeld. Het college betwijfelt of deze toename voor een gemiddelde burgen waarneembaar is. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat met deze ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft. De belangen van vergunninghoudster bestaan volgens het college in het uitbreiden van haar activiteiten door de vuurtoren te kunnen openstellen voor het publiek, zodat de vuurtoren kan worden beklommen en bezichtigd. Dergelijke activiteiten dragen bij aan de doelstelling van vergunninghoudster om cultuur toegankelijk te maken voor bezoekers en hen een inkijkje te geven in de dynamiek tussen zee(vaart) en kust. Het algemeen belang van het college bestaat uit een goede samenstelling van fijn wonen en een toeristisch interessant eiland optimaliseren. De Toeristisch-Recreatieve Visie Goeree-Overflakkee stelt tot visionair doel dat Goeree-Overflakkee in potentie een Europees topeiland is in avontuurlijke kustnatuurbeleving. De natuur staat in verbinding met Hollands erfgoed, zoals de wereldberoemde dammen en dijken van de Deltawerken. Dit zijn toeristische hotspots. De vuurtoren kan volgens het college in een adem met deze bouwwerken worden genoemd. Volgens het college draagt de openstelling van de vuurtoren voor publiek actief bij aan het verwezenlijken van dat doel. Door de vuurtoren open te stellen, krijgt iedereen volgens het college de kans om kennis te maken met de wereld van zeevaart en vaarroutebegeleiding. Daarnaast is het volgens het college een unieke kans om in Nederland een vuurtoren te beklimmen. Het college kent daarom aan de belangen van vergunninghoudster en het algemeen belang meer waarde toe dan aan de belangen van eisers. Het college heeft in zijn verweerschrift nog opgemerkt dat onduidelijk is waar de berekening van eisers van 15.000 tot 17.000 bezoekers op heeft gebaseerd.
17.1.
De voorzieningenrechter volgt het college in zijn motivering en is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat openstelling van de vuurtoren niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
18. Eisers stellen zich op het standpunt dat artikel 6.9, tiende lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland de openstelling van de vuurtoren niet toestaat. De ruimtelijke ontwikkeling valt namelijk niet onder noemer ‘inpassen’, maar onder de noemer ‘aanpassen’.
19. Op grond van artikel 6.9, tiende lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland
kan een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuur Netwerk Nederland of Beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
19.1.
Uit de Toelichting bij de Omgevingsverordening Zuid-Holland volgt dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen 3 soorten ontwikkelingen; inpassing, aanpassing en transformatie. Onder ‘inpassing’ wordt verstaan: “(…) Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit. (…)”
Onder ‘aanpassing’ wordt verstaan: “(…) Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. (…)”
19.2.
Uit het primaire besluit 2 volgt dat het college zich op het standpunt stelt dat sprake is van inpassen. De ruimtelijke ontwikkeling past volgens het college namelijk binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Het college stelt zich hierbij op het standpunt dat de openstelling van de vuurtoren plaatsvindt in de bestaande vuurtoren. De ruimtelijke ontwikkeling voorziet dus niet in de bouw van een vuurtoren, waardoor een groene omgeving wordt bebouwd. De openstelling van de vuurtoren voor het publiek maakt het mogelijk dat bezoekers de vuurtoren kunnen bekijken en beklimmen. De openheid en de structuur van het landschap worden niet aangetast door deze ruimtelijke ontwikkeling. Het plaatsen van de tijdelijke toiletvoorziening, het hek en de fietsenstalling tast de openheid en de structuur van het landschap niet aan. De ruimtelijke ontwikkeling wijzigt niets in het bestaande evidente onderscheid tussen stad en buitengebied. Het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap worden door deze ruimtelijke ontwikkeling volgens het college niet nadelig beïnvloed. Vergunninghoudster heeft er volgens het college immers baat bij om de vuurtoren zo authentiek mogelijk te laten bezichtigen door bezoekers. Het plan voorziet niet in ontwikkelingen die verandering aanbrengen in de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. De voorzieningenrechter volgt de motivering van het college en is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van inpassing. De enkele stelling van eisers dat door de openstelling van de vuurtoren als toeristische attractie waarvoor 15.000 tot 17.000 bezoekers per seizoen worden verwacht, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter volgt het college in zijn standpunt dat onduidelijk is waar de berekening van eisers van 15.000 tot 17.000 bezoekers op heeft gebaseerd. Het betoog van eisers slaagt niet.
20. Eisers stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van een toereikende suïcide-preventie en dat daarom de vuurtoren niet open mag worden gesteld voor publiek.
20.1.
Dit betoog slaagt niet. Voor zover er al regels zijn ter preventie van suïcide, welke eisers bovendien niet nader hebben gemotiveerd, strekken deze regels kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eisers. Het belang van eisers is gelegen in de bescherming van hun woon- en leefklimaat en niet de bescherming van personen die de vuurtoren wellicht willen gebruiken voor het plegen van suïcide. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het relativiteitsvereiste dat in artikel 8:69a van de Awb is neergelegd daarom in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.
21. Eisers voeren aan dat de balustrade onvoldoende veiligheid biedt.
21.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de rechtspraak volgt dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit moet beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie volgt dat gesteld noch gebleken is dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012 en de gemeentelijke bouwverordening. Ter zitting is door het college benadrukt dat de hoogte van de balustrade rond het voor het publiek toegankelijke deel van de vuurtoren voldoet aan de norm van het Bouwbesluit 2012. Het college heeft in zijn verweerschrift nog toegelicht dat op grond van het Bouwbesluit 2012 een balustrade vanaf de vloer gerekend minimaal 1,20 meter moet zijn en dat uit de bouwtekeningen volgt dat daar ruimschoots aan wordt voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat de balustrade voldoet aan het Bouwbesluit 2012.
22. Eisers [eiser 6] en [eiser 5] voeren aan dat de openstelling van de vuurtoren een inbreuk op hun privacy betekent, omdat er vanaf de vuurtoren direct zicht is op hun woning.
22.1.
Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie volgt dat gelet op de ruime afstand tussen de vuurtoren en de woningen, de bezwaarschriftencommissie de aantasting niet zodanig acht dat de openstelling van de vuurtoren moet worden verboden. De openstelling van de vuurtoren zal slechts plaatsvinden op twee dagdelen per week en de afstand tussen de vuurtoren en de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 200 meter. Uit het bestreden besluit volgt dat het college naar zijn motivering in het primaire besluit 2 verwijst en daarbij onder meer het aspect privacy bij de belangenafweging toevoegt. Volgens het college wordt de conclusie echter niet anders. De belangen die pleiten voor de omgevingsvergunning wegen volgens het college zwaarder.
22.2.
De voorzieningenrechter volgt de motivering van de bezwaarschriftencommissie en het college. Het college heeft kunnen overwegen dat geen sprake is van onevenredige of onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de omwonenden omdat sprake is van een afstand van minimaal 200 meter tussen de dichtstbijzijnde woning en de vuurtoren. Het betoog van eisers slaagt niet.
23. Eisers stellen zich op het standpunt dat het bestreden besluit ten onrechte niet de voorwaarde is opgenomen dat de vuurtoren enkel op de woensdagen en zaterdagen geopend zijn.
23.1.
Het betoog van eisers slaagt niet. Uit het projectplan Vuurtoren Ouddorp, dat onderdeel is van de omgevingsvergunning, volgt onder het kopje ‘Openingstijden seizoen 2019’ (pagina 14) dat de vuurtoren vanaf 17 april tot 21 december 2019 elke woensdag en zaterdag geopend is van 10:00 uur tot 16:00 uur. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee, in samenhang gelezen met voorschrift 10 van het primaire besluit 2, de openingsperiode, -dagen en tijden van de vuurtoren voldoende duidelijk zijn vastgelegd.
24. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college hun bezwaren ten aanzien van het primaire besluit 1 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers stellen dat zij wel belanghebbende zijn bij het primaire besluit 1.
25. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De voorzieningenrechter dient ambtshalve te beoordelen of eisers belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het door hen bestreden besluit.
25.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
26. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers allen meer dan 200 meter van de locatie wonen. Het primaire besluit 1 ziet alleen op het plaatsen van een balustrade op de vuurtoren, een fietsenstalling en het renoveren van het hekwerk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers geen zicht op de fietsenstalling en het hekwerk. Eisers [eiser 6] en [eiser 5] hebben wel zicht op de vuurtoren en dus ook op de balustrade op de vuurtoren, maar de gevolgen van de balustrade voor de woon- en leefsituatie is dermate gering dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Eisers zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen belanghebbenden bij het primaire besluit 1. Nu eisers geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit 1 slaagt hun betoog dat het college ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend niet. Het college is op grond van artikel 4.17, zesde lid, aanhef en onder b, van de Awb geen dwangsom verschuldigd indien de aanvrager geen belanghebbende is. Ook hebben eisers geen recht op een proceskostenvergoeding, omdat zij geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit 1.

Conclusie en gevolgen

27. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat in de buurt van de vuurtoren voldoende parkeergelegenheid is om de parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen op te vangen. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat het bestreden besluit niet in stand blijft. Het college dient daarom een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
28. Omdat het beroep gegrond is bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gemachtigde van eisers is weliswaar werkzaam voor IMSIM Advies, maar het beroep is mede namens hemzelf ingesteld, zodat hij in dit geval geen derde, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is. De geclaimde kosten gemaakt voor het als gemachtigde verrichten van werkzaamheden ten behoeve van het beroep komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Wat betreft de kosten voor de rapportage verkeerssituatie Groenedijk Ouddorp van 10 november 2021 van Trajan van € 5.475,26, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Eisers hebben dit rapport ter onderbouwing van hun beroepsgrond over de goede ruimtelijke ordening overgelegd, maar de voorzieningenrechter is na een inhoudelijke bespreking tot de conclusie gekomen dat die beroepsgrond niet slaagt, zodat de kosten in verband met dit rapport niet voor vergoeding in aanmerking komen. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:945.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat het college aan eisers het betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie Bijlage 1 bij het rapport van Goudappel waarin staat dat de ruimte in de berm niet is meegeteld in de parkeercapaciteit.