ECLI:NL:RBROT:2025:6340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
10-239252-22 / 89-000020-39/ 25-002785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling op grond van persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2025 uitspraak gedaan over het bezwaar van een veroordeelde tegen de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). De veroordeelde, geboren in 1994, was eerder door het Landsgericht Bonn in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1280 dagen. Na erkenning van deze uitspraak door de Minister voor Rechtsbescherming, werd de straf in Nederland ten uitvoer gelegd onder parketnummer 10-239252-22. Op 9 mei 2023 werd de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar op 10 januari 2025 besloot het Openbaar Ministerie (OM) deze v.i. te herroepen, wat op 20 januari 2025 aan de veroordeelde werd betekend. De rechtbank heeft het bezwaarschrift van de veroordeelde op 9 mei 2025 behandeld, waarbij de veroordeelde en zijn raadsvrouw, alsook de officier van justitie, mr. W.D. van den Berg, aanwezig waren.

De veroordeelde voerde aan dat het OM onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de herroeping niet in redelijkheid kon worden genomen. De rechtbank overwoog dat het OM op basis van artikel 6:2:13a, onderdeel a, Sv tot herroeping kon besluiten, maar dat de beslissing tot algehele herroeping niet in redelijkheid was genomen. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde zich sinds zijn schorsing op 5 november 2024 aan de voorwaarden had gehouden en dat een gedeeltelijke herroeping hem de kans zou geven om zijn situatie te verbeteren. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en bepaalde dat de veroordeelde na 250 dagen opnieuw voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, met een datum van 25 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-239252-22
(WETS)
v.i. nummer : [nummer 1]
raadkamernummer : [nummer 2]
datum : 9 mei 2025
Beslissing van de raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam veroordeelde] , veroordeelde,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
voor deze zaak domicilie kiezende te (4531 GP) Terneuzen, Oostelijk Bolwerk 7,
ten kantore van zijn advocaat mr. S. van Steenberge.

Feiten

Het
LandsgerichtBonn, zijnde de arrondissementsrechtbank te Bonn (Duitsland), heeft de veroordeelde bij vonnis van 10 augustus 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1280 dagen.
Bij beslissing van 12 augustus 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming, overeenkomstig artikel 2:12 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS), voornoemde uitspraak erkend en beslist dat de (verdere) tenuitvoerlegging van de voormelde vrijheidsstraf kan plaatsvinden in Nederland. De straf is door Nederland overgenomen onder parketnummer 10-239252-22.
Bij beslissing van 9 mei 2023 het OM is aan de veroordeelde voorwaardelijke invrijheidstelling verleend.
De veroordeelde is op 24 juni 2023 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Bij vonnis van 17 december 2024 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar veroordeeld.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het vonnis was ten tijde van de behandeling in raadkamer niet onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 10 januari 2025 beslist de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde in het geheel te herroepen.
Een kennisgeving van deze beslissing is op 20 januari 2025 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaarschrift tegen voormelde beslissing van het OM is op 24 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het OM heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 9 mei 2025 in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie,
mr. W.D. van den Berg, in raadkamer gehoord.

Standpunt van de veroordeelde

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het Openbaar Ministerie om de v.i. van de veroordeelde te herroepen.
Namens de veroordeelde is aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke belangen. Het OM heeft niet in redelijkheid tot herroeping kunnen beslissen.
De reclassering had ten behoeve van de pro forma-zitting van 2 augustus 2024 in de zaak van Zeeland-West-Brabant een schorsingrapport opgesteld. De rechtbank heeft de veroordeelde geschorst op het moment dat hij geplaatst kon worden in een instelling op 5 november 2024. Sindsdien heeft hij zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en hij is daartoe gemotiveerd. De rechtbank heeft toen een belangenafweging gemaakt en niet beslist tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft gemeend dat de persoonlijke belangen van de veroordeelde groter waren. Het hoger beroep in die zaak loopt nog.
Ter zitting heeft de raadsvrouw het bezwaarschrift toegelicht. De veroordeelde zit sinds
18 januari 2025 in detentie vanwege de herroepingsbeslissing. Uit het schorsingsrapport van de reclassering van 28 april 2025 blijkt dat als hij een identiteitskaart kan regelen en passend werk vindt, de veroordeelde kan beginnen aan zijn re-integratieverlof. Toen hij voorwaardelijk vrijkwam in het kader van de v.i. had hij financiële problemen en geen goede band met zijn moeder en zusjes. Die situatie is intussen aanzienlijk verbeterd, getuige de rapportage van de reclassering en de verklaringen van zijn moeder en zus.
Tussentijds is hij betrokken geraakt bij het feit waarvoor hij is veroordeeld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdediging is maanden bezig geweest om hem geschorst te krijgen uit de voorlopige hechtenis; de reclassering wilde per se begeleiding. Na 7 maanden werd een plek gevonden bij Humane zorg, toen is de veroordeelde geschorst. Vanuit die plaatsing zouden ook andere aspecten worden opgepakt, zoals werk. Humane zorg heeft zijn plek 49 dagen vastgehouden, inmiddels is die termijn gepasseerd. De veroordeelde kan nu tijdelijk terecht bij zijn moeder. De wens is dat hij kan bewijzen dat hij het zo goed doet, dat hij te zijner tijd in de hoger beroeps-zaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer zal krijgen.
Verzocht is primair het bezwaarschrift gegrond te verklaren, subsidiair gedeeltelijke herroeping van de v.i..

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard. De veroordeelde is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant schuldig bevonden aan het samen met anderen voorbereiden van de verlengde invoer van cocaïne en het zich toegang verschaffen tot een afgesloten haveterrein. Dit is een soortgelijk feit als waarvoor hij in de v.i.-proeftijd liep.
Herroeping van de v.i. is mogelijk als er ernstige redenen zijn om te vermoeden dat de algemene voorwaarde niet is nageleefd. Dat is hier het geval. Dat het vonnis nog niet onherroepelijk is, is derhalve niet relevant.
Ter zitting heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het vonnis blijkt dat de veroordeelde de feiten heeft bekend. De officier van justitie leest het schorsingsrapport van 28 april 2025 minder positief dan de raadsvrouw. Zij leest het rapport aldus dat vanuit de veroordeelde met name de wens bestaat om met verlof te gaan. Daarvoor zijn een geldig identiteitsbewijs, passend werk en een actieve houding ten aanzien van arbeid in de inrichting nodig. Dan zou volgens de reclassering positief geadviseerd kunnen worden over verlof en toeleiding naar de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA).

Beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Het OM kan op basis van artikel 6:2:13a, onderdeel a, Sv beslissen tot herroeping van de v.i. indien er ernstige redenen zijn voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Op grond van artikel 6:6:9 Sv onderzoekt de rechtbank bij bezwaar tegen een beslissing inzake de (herroeping van de) v.i. of het OM bij afweging van de betrokken belangen die op dat moment aan de orde waren in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
Het OM heeft zijn beslissing tot herroeping van de v.i. gebaseerd op het veroordelend vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2024. Dit vonnis komt er op neer dat de veroordeelde zich in de periode van 17 januari 2024 tot en met 22 januari 2024 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de verlengde invoer van cocaïne en het zich onbevoegd begeven op een afgesloten haventerrein.
De rechtbank stelt vast dat het veroordelend vonnis, hoewel niet onherroepelijk, ernstige redenen oplevert voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde dat hij geen strafbare feiten zal plegen heeft overtreden. De veroordeling heeft bovendien betrekking op een soortgelijk feit als waarvoor hij in de v.i.-proeftijd liep. Gelet op de aard en omvang van de overtreding, is een herroeping van de v.i. in beginsel dan ook redelijk en proportioneel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het OM echter niet in redelijkheid kunnen beslissen tot algehele herroeping van de v.i. De veroordeelde houdt zich sinds zijn schorsing op 5 november 2024 aan de schorsingsvoorwaarden. Daarnaast biedt een gedeeltelijke herroeping ook de mogelijkheid om hem bij het restant van de v.i. nog met voorwaarden en begeleiding een tweede kans te geven om orde op zaken te stellen voorafgaand aan zijn terugkeer in de maatschappij. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, kan dit in zijn geval recidivebeperkend werken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en te bepalen dat de veroordeelde (opnieuw) voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld na 250 dagen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • bepaalt dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld op

25 september 2025.

De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.