ECLI:NL:RBROT:2025:6245

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/6463
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag geldschuld overname op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Financiën. De eiser had een aanvraag ingediend voor de overname van een geldschuld op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het primaire besluit van de minister, gedateerd 3 januari 2023, wees deze aanvraag af. Het bezwaar van de eiser tegen dit besluit werd op 23 mei 2024 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 16 april 2025 was de gemachtigde van de minister aanwezig, maar de eiser zelf verscheen niet.

De rechtbank beoordeelde de zaak en concludeerde dat de schuld aan Vesting Finance, ter hoogte van € 6.685,91, niet voor overname in aanmerking kwam. De minister had gesteld dat de schuld niet voldeed aan de vereisten van de Wht, omdat de schuld na 31 mei 2021 was ontstaan en niet voor die datum opeisbaar was. De eiser betoogde echter dat de schuld aan Vesting Finance voortkwam uit een eerdere schuld aan ING, die in 2017 was ontstaan. De rechtbank stelde vast dat de schuld aan Vesting Finance inderdaad was overgedragen door ING in oktober 2023, maar concludeerde dat er geen betalingsachterstanden waren en dat de schuld niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was geworden.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de minister terecht had besloten de schuld niet over te nemen, waardoor het beroep van de eiser ongegrond werd verklaard. De uitspraak houdt in dat de eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. Met een besluit van 3 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een geldschuld over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), afgewezen.
1.1.
Verweerder heeft het door eiser ingediende bezwaar met een besluit van 23 mei 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft in een brief van 27 februari 2025 vragen gesteld aan eiser. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Verweerder heeft in het primaire besluit de schuld aan Vesting Finance ter hoogte van € 6.685,91 niet overgenomen. Met het bestreden besluit is verweerder bij de afwijzing gebleven. Volgens verweerder komt de schuld niet voor overname in aanmerking wegens een ontstaansdatum en opeisdatum van de schuld van na 31 mei 2021. De schuld voldoet volgens verweerder dus niet aan de vereisten zoals vastgelegd in artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
3. Eiser voert aan dat de schuld aan Vesting Finance ziet op een schuld aan ING die reeds in 2017 is ontstaan. ING heeft de schuld overgedragen aan Vesting Finance om het openstaande bedrag bij eiser te incasseren. Daardoor draagt verweerder volgens eiseres de verantwoordelijkheid om de schuld over te nemen.
4. Verweerder neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden en niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. [1] Voor leningen is verder van belang dat de hoofdsom slechts wordt overgenomen als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden. [2]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de schuld aan Vesting Finance ziet op een schuld die door ING is overgedragen aan Vesting Finance. Uit verklaringen van Vesting Finance blijkt dat dit is gebeurd in oktober 2023, nadat ING de bankrelatie met eiser had beëindigd. Van betalingsachterstanden was geen sprake. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden dat deze informatie niet klopt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de schuld niet opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021.
4.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten de schulden van eiser aan Vesting Finance niet over te nemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en verweerder de geldschuld van eiser niet hoeft over te nemen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, eerste en tweede lid, van de Wht.
2.Artikel 4.1, vierde lid, onder b, van de Wht.