ECLI:NL:RBROT:2025:6121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/10/693885 / JE RK 25-244 en C/10/697829 / JE RK 25-739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 22 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019, in het kader van de jeugdzorg. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De moeder van de minderjarige, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.H.P. Feiner, heeft verzet aangetekend tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een zorgelijke opvoedsituatie opgroeit bij de moeder, die kampt met psychische problemen en middelengebruik. Er zijn meldingen gedaan van bedreigingen en onveilige situaties, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarige in een netwerkpleeggezin. De moeder heeft de zorgen van de GI bestreden en stelt dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 9 augustus 2025 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het overige verzoek is aangehouden, met een nieuwe zitting gepland op 17 juli 2025. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de stand van zaken van het onderzoek naar het perspectief van de minderjarige te rapporteren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/693885 / JE RK 25-244 en C/10/697829 / JE RK 25-739
Datum uitspraak: 22 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 13 maart 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 11 april 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verweerschrift met bijlage van mr. R.H.P. Feiner van 16 april 2025;
  • het e-mailbericht van de moeder met als bijlagen vier video’s en een brief van de moeder van 18 april 2025;
  • het e-mailbericht van de moeder met als bijlagen vijf video’s en een brief van de moeder van 20 april 2025;
  • het e-mailbericht van de moeder van 21 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI, te weten [naam 1] en [naam 2].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 31 december 2024 zijn in zaaknummer C/10/691745 / JE RK 24/2773 de beslissingen van de kinderrechter van 24 december 2024 in stand gehouden, is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 24 maart 2025 en is in zaaknummer C/10/691400 / JE RK 24/2714 [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 31 december 2024 tot 31 december 2025.
2.4.
Bij beschikking van 13 maart 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 24 juni 2025, is het subsidiaire verzoek van de moeder af gewezen en is de behandeling voor het overig verzochte aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 11 april 2025 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis verleend met ingang van 11 april 2025 tot 9 mei 2025 en is iedere verdere beslissing aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Ten aanzien van C/10/693885 / JE RK 25-244
3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van negen maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Er dient nog te worden beslist over de resterende periode van zes maanden.
3.2.
Tijdens de zitting heeft de GI het resterende deel van dit verzoek ingetrokken naar aanleiding van het (spoed)verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing in een gezinshuis.
Ten aanzien van C/10/697829 / JE RK 25-739
3.3.
De GI verzoekt in aansluiting op de spoedmachtiging een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Ter zitting heeft de GI het resterende deel van dit verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Al jaren zijn er zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Er is sprake (meldingen) van overlast en de moeder kampt met psychische en verslavingsproblematiek. Vanwege de zorgen is [minderjarige] op 18 januari 2025 uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin. Alle hulpverlening die nodig is om een terugkeer naar huis te onderzoeken is direct na de maatregel door de GI aangevraagd.
Al jaren heeft het wijkteam geprobeerd om aan de moeder hulp te bieden. Tot nu toe heeft het wijkteam de hulp bij de moeder niet van de grond gekregen. De moeder staat wel op een wachtlijst bij het wijkteam. Het wijkteam hoopt van harte dat het dit keer wel zal lukken om de moeder hulpverlening te bieden. De moeder heeft echter vanwege haar problematiek meer gespecialiseerde hulp nodig.
In de afgelopen periode zijn de netwerkpleegouders door de moeder meermalen (telefonisch) bedreigd. De moeder heeft de pleegouders van mishandeling van [minderjarige] beschuldigd en het contact tussen de moeder en [minderjarige] is wisselend verlopen. Tijdens een belmoment tussen [minderjarige] en de moeder heeft zij [minderjarige] verteld dat de oorlog binnenkort uitbreekt en dat zij hem komt halen.
De moeder doet haar best. Zij bespreekt echter veel volwassen onderwerpen dat [minderjarige] niet aankan en zij kunnen weinig van elkaars gezelschap genieten. Na de laatste begeleide omgang op 2 april 2025 is sprake geweest van een incident, waarbij de pleegmoeder en [minderjarige] onderweg naar huis door meerdere mannen zijn achtervolgd. Dat heeft een onveilige situatie veroorzaakt. Daarom hebben de netwerkpleegouders aangegeven dat de plaatsing van [minderjarige] bij hen moest worden beëindigd en heeft de GI [minderjarige] met spoed uit huis moeten plaatsen. Vervolgens is een gezinshuis op een geheime locatie gevonden, waar [minderjarige] is geplaatst. De afgelopen twee videomomenten en twee belmomenten tussen [minderjarige] en de moeder zijn positief verlopen. Op 23 april 2025 is een begeleid bezoek op kantoor in Utrecht bij een andere GI gepland.
Het is zorgelijk dat de moeder de zorgen bestrijdt en niet (h)erkent. Twee weken geleden was een startgesprek voor het perspectiefonderzoek gepland om te onderzoeken of [minderjarige] al dan niet terug naar huis kan. Dit onderzoek zal naar verwachting zes tot negen maanden duren. Door de ontstane situatie is dit onderzoek en de hulpverlening gestagneerd. De komende periode zal met alle betrokkenen worden besproken of de aanmelding bij Rading al dan niet kan worden gehandhaafd en of het perspectiefonderzoek alsnog kan starten. Ook dient hulpverlening voor de moeder te worden ingezet om de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] positief te laten verlopen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting verzocht om het resterende deel van het verzoek van de GI af te wijzen. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd. Het verzoek van de GI is onvoldoende onderbouwd. De beschuldigingen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] bestrijdt de moeder. De moeder is ook geen verdachte van een strafbaar feit. Het verhaal van de familie vaderszijde is onvoldoende onderbouwd. Er is immers geen aangifte of een mutatie of een proces-verbaal van bevindingen van de politie. De problemen in de familie zijn niet uitsluitend aan de moeder te wijten. Zij bestrijdt ook het gebruik van drugs en lachgas, dat sprake is geweest van geluidsoverlast, bedreigingen en van een onveilige situatie.
De omgang met [minderjarige] verloopt volgens de moeder positief. Er lijkt bij de moeder sprake te zijn van verzet, omdat zij niet begrijpt waarom zij geen kans krijgt. De moeder staat open voor hulpverlening in de thuissituatie. Het doel van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing is werken aan een terugplaatsing ‘tenzij’. Een perspectiefonderzoek wordt aangevraagd als er niet meer wordt gewerkt aan een terugplaatsing. Als na negen maanden onderzoek naar het perspectief blijkt dat gewerkt moet worden aan een terugplaatsing dan staat dat bovendien de aanvaardbare termijn dit in de weg. Daar komt bij dat wachtlijstproblematiek geen rechtvaardiging is om een machtiging uithuisplaatsing te verlenen.
4.2.
In aanvulling op het betoog van haar advocaat heeft de moeder het volgende verklaard. Zij kan zelf voor [minderjarige] zorgen en [minderjarige] heeft zelf aangegeven dat hij weer thuis wil wonen. De moeder heeft de netwerkpleegouders met Veilig Thuis bedreigd, omdat zij blauwe plekken en krassen bij [minderjarige] heeft gezien. De moeder gebruikt geen middelen. De gesprekken van de moeder met de psycholoog verlopen goed en de behandeling zal worden afgerond. De behandeling bij Fivoor heeft de moeder positief afgerond.

5.De beoordeling

Ten aanzien van C/10/693885 / JE RK 25-244

5.1.
Nu de GI ter zitting het resterende deel van het verzoek heeft ingetrokken, kunnen de gronden van dit deel van het verzoek niet meer worden onderzocht. Daarom zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek afwijzen, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Ten aanzien van C/10/697829 / JE RK 25-739
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter overweegt als volgt.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] in een zorgelijke opvoedsituatie bij de moeder opgroeit. De moeder kampt met persoonlijke problematiek. Zij heeft moeite om haar emoties te reguleren en er is bij de moeder sprake van middelengebruik. Al een langere periode worden er meldingen bij Veilig Thuis en de politie gedaan. De moeder zou, ook in het bijzijn van [minderjarige], agressief gedrag vertonen in de vorm van schreeuwen en schelden. De politie heeft aangegeven dat zij in de woning en in de auto van de moeder lachgasflessen hebben aangetroffen. De moeder heeft weinig tot geen zelfreflectie heeft en (h)erkent de zorgen niet. Vanwege de zorgen is [minderjarige] in het kader van de ondertoezichtstelling op 18 januari 2025 met een machtiging in een netwerkpleeggezin is geplaatst.
5.4.
De netwerkpleegvader heeft aangegeven dat hij sinds de plaatsing van [minderjarige] regelmatig door onbekende manspersonen en de moeder telefonisch wordt bedreigd. Daar komt bij dat de moeder tijdens een belmoment met [minderjarige] heeft verteld dat de oorlog binnenkort uitbreekt en dat zij hem komt halen. De moeder is ervan overtuigd dat [minderjarige] door de netwerkpleegouders wordt mishandeld. Na de begeleide omgang op 2 april 2025 is sprake geweest van een incident. De netwerkpleegmoeder heeft een melding gedaan van een bedreigende situatie in het bijzijn van [minderjarige], waarbij zij na afloop van het begeleide bezoek door meerdere mannen zijn achtervolgd. Door de incidenten hebben de netwerkpleegouders zich zodanig bedreigd, onveilig en angstig gevoeld dat zij vervolgens hebben besloten dat de plaatsing van [minderjarige] in hun gezin moet worden beëindigd. Vervolgens heeft de GI [minderjarige] met een spoedmachtiging op een geheime locatie in een gezinshuis geplaatst.
5.5.
De zorgen die ten tijde van het verlenen van de spoedmachtiging bestonden, waren daarmee naar het oordeel van de kinderrechter voldoende ernstig om de spoedmachtiging te verlenen. De bij voormelde beschikking van 11 april 2025 verleende machtiging uithuisplaatsing zal gelet op al het voorgaande in stand worden gelaten.
5.6.
De moeder geeft heel veel om [minderjarige] en wil graag voor hem zorgen. Tijdens de zitting heeft de moeder aangegeven dat zij open staat voor hulpverlening en dat zij alles wil doen om [minderjarige] terug te krijgen. De hulpverlening moet echter vaak op de voorwaarden van de moeder worden ingezet en zij wil de controle houden en zoekt houvast. Dat maakt het ingewikkeld om met de moeder samen te werken. Gelet op al het voorgaande is het in het belang van de veiligheid van [minderjarige] dat zijn plaatsing in het gezinshuis wordt voortgezet en dat de machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd. Wel ziet de kinderrechter aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te beperken tot drie maanden en het verzoek voor het overige aan te houden om een vinger aan de pols te houden. De komende periode is het van belang dat door middel van onderzoek het perspectief van [minderjarige] duidelijk wordt en onder welke omstandigheden hij al dan niet terug naar huis kan en welke hulpverlening daarvoor nodig is.
5.7.
De GI wordt uiterlijk een week voor de hierna vermelde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbende en de advocaat) in een briefrapportage te informeren over de huidige stand van zaken van voormeld onderzoek en onderbouwd aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
ten aanzien van C/10/693885 / JE RK 25-244
6.1.
wijst af het resterende deel van het verzoek, voor zover hierop niet eerder is beslist.
ten aanzien van C/10/697829 / JE RK 25-739
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis tot
9 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overig verzochte aan;
6.5.
En alvorens verder te beslissen:
6.6.
Bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbende en de advocaat in deze zaak zal plaatsvinden op
17 juli 2025 te 14:00 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
6.7.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.M.I. van der Does, kinderrechter.
6.8.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbende en de advocaat.
6.9.
Verzoekt de GI uiterlijk een week voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift aan de belanghebbende en de advocaat.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025 door
mr. H. Benaissa, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 28 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.