Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 november 2025, met bijlagen;
- het mondelinge antwoord.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen De Huischmeesters Zuid-Holland B.V. en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, De Huischmeesters, vorderde betaling van huurachterstanden van de gedaagde, die van 3 juni 2023 tot en met 8 april 2024 een woning aan [adres 1] in [plaats 2] huurde, en aansluitend vanaf 9 april 2024 een woning aan [adres 2] in [plaats 2]. De gedaagde heeft de huurachterstanden niet betwist, maar was niet aanwezig op de zitting op 21 maart 2025. De kantonrechter heeft vastgesteld dat De Huischmeesters de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning heeft ingetrokken, omdat de gedaagde inmiddels niet meer in de woning woont.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.626,59 aan huurachterstanden, bestaande uit € 1.218,74 voor de woning aan [adres 1] en € 1.407,85 voor de woning aan [adres 2]. De kantonrechter heeft echter de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en rente afgewezen, omdat er sprake was van een oneerlijke bepaling in de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde geen incassokosten en rente hoeft te betalen, omdat de boetebepaling in de huurovereenkomst oneerlijk is en niet kan worden ingeroepen.
Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.204,54. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. B.J.R. van Tongeren.