ECLI:NL:RBROT:2025:6057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11270752 CV EXPL 24-20663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een achterstand in de levering van energie en gas door ENGIE Nederland Retail B.V.

In deze zaak vordert ENGIE Nederland Retail B.V. betaling van een achterstand in de levering van gas en elektriciteit aan [gedaagde], die een overeenkomst met ENGIE had gesloten voor haar zonnestudio. ENGIE stelt dat [gedaagde] een betalingsachterstand van € 2.546,89 heeft laten ontstaan en eist dat dit bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente, door [gedaagde] wordt betaald. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] betwist dat zij nog iets aan ENGIE verschuldigd is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] geen bewijs heeft geleverd van meer betalingen dan door ENGIE in de berekening van de betalingsachterstand zijn meegenomen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de geschatte meterstand die ENGIE voor de eindafrekening heeft gebruikt, niet onterecht was, omdat [gedaagde] de meterstand niet tijdig heeft doorgegeven. De kantonrechter heeft de vordering van ENGIE toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, inclusief incassokosten en rente. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van ENGIE toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11270752 CV EXPL 24-20663
datum uitspraak: 11 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
ENGIE Nederland Retail B.V.,
vestigingsplaats: Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde], die voorheen handelde onder de naam
[handelsnaam],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Engie’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 juli 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van [gedaagde] van 6 december 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 17 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens de gemachtigde van Engie de heer [persoon A] aanwezig. [gedaagde] is in persoon verschenen.
1.3.
Engie is na de zitting in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen. Engie heeft daartoe op 13 februari 2025 een akte genomen. Hoewel [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om op de akte van Engie te reageren, heeft zij daarvan geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] had voor haar zonnestudio een overeenkomst met Engie gesloten voor de levering van gas en elektriciteit. Engie heeft in het kader van deze overeenkomst van 10 januari 2019 tot en met 22 december 2022 elektriciteit en gas aan [gedaagde] geleverd. Engie stelt dat [gedaagde] een betalingsachterstand van € 2.546,89 heeft laten ontstaan. Engie eist dat [gedaagde] die betalingsachterstand aan haar moet betalen. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, eist Engie dat zij ook een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en de rente aan haar moet betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Engie. [gedaagde] betwist dat zij nog iets aan Engie verschuldigd is.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van Engie toe. Hieronder wordt toegelicht hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet € 2.546,89 aan Engie betalen
2.4.
De kantonrechter begrijpt uit hetgeen partijen over en weer tijdens de zitting naar voren hebben gebracht dat de discussie tussen partijen zich in feite op twee punten richt: de vraag of [gedaagde] meer betalingen aan Engie heeft verricht dan door Engie in de berekening van de achterstand zijn meegenomen – en in het verlengde daarvan of [gedaagde] nog iets aan Engie verschuldigd is – en de vraag of de eindafrekening voor het gas klopt.
2.5.
Engie heeft bij akte van 13 februari 2025 een overzicht overgelegd van alle facturen die zij bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht en alle betalingen die [gedaagde] in dat verband aan haar heeft verricht. [gedaagde] heeft, door niet meer op het overzicht te reageren, de juistheid daarvan niet betwist. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het overzicht klopt. Volgens dit overzicht is [gedaagde] nog een bedrag van € 2.546,90 aan Engie verschuldigd. De betalingen waar [gedaagde] zich op beroept en waarvan zij de betaalbewijzen heeft overgelegd, zijn allemaal in het overzicht meegenomen. [gedaagde] heeft verder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij betalingen aan Engie heeft verricht die door Engie niet in het overzicht zijn meegenomen.
2.6.
Engie heeft verder bij akte van 13 februari 2025 alle jaarrekeningen en eindafrekeningen overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat Engie voor de eindafrekening van het gas is uitgegaan van een geschatte meterstand op 22 december 2022 van 40.539. Volgens [gedaagde] klopt deze meterstand niet en heeft zij minder gas verbruikt. [gedaagde] heeft ter onderbouwing daarvan een foto van de meterstand overgelegd van – zo leidt de kantonrechter uit het opschrift bij de foto af – 9 januari 2023. Volgens deze foto was de meterstand op die datum 40.460. De geschatte meterstand die Engie voor de eindafrekening heeft aangehouden, is dus hoger geweest dan de werkelijke meterstand op dat moment. Op grond van artikel 9.5 van de algemene voorwaarden was [gedaagde] verplicht om op verzoek van Engie de meterstanden door te geven. Engie heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan. Op grond van artikel 9.7 van de algemene voorwaarden mocht Engie daarom voor de eindafrekening van het gas de meterstand schatten. Engie heeft ter zitting toegelicht dat [gedaagde] hier niet door is benadeeld; deze geschatte meterstand van 40.539 is namelijk ook gehanteerd door de gasleverancier die vanaf 23 december 2022 gas op dat adres heeft geleverd, waardoor zij bij die gasleverancier juist minder gas heeft moeten betalen dan in werkelijkheid door haar is verbruikt. Het is dus niet zo dat [gedaagde] ‘dubbel’ voor gas heeft moeten betalen. [gedaagde] heeft het voorgaande niet weersproken. Gelet hierop en op het feit dat [gedaagde] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt wat op 22 december 2022 dan wel de meterstand was, zodat ook nu door Engie geen eindafrekening op basis van de werkelijke meterstand op dat moment kan worden gemaakt, is de kantonrechter van oordeel dat Engie niet gehouden kan worden een herberekening te maken en de eindafrekening aan te passen.
2.7.
Tot slot heeft [gedaagde] bij antwoord nog aangevoerd dat zij op 11 januari 2022 een bedrag van € 400,00 en op 15 juli 2023 een bedrag van € 879,96 van Engie heeft teruggekregen. Voor zover [gedaagde] meent dat zij daaruit mocht afleiden dat zij geen rekeningen meer bij Engie had openstaan, volgt de kantonrechter haar daarin niet. Engie heeft in dit verband tijdens de zitting namelijk toegelicht dat het bedrag van € 400,00 betrekking heeft op de waarborgsom die bij aanvang van de overeenkomst door [gedaagde] is betaald en in verband met het eindigen van de energieovereenkomst door Engie is teruggestort. Ten aanzien van het bedrag van € 879,96 heeft Engie toegelicht dat zij dit bedrag in eerste instantie van [gedaagde] betaald heeft gekregen, maar dat zij deze op basis van het betalingskenmerk niet kon koppelen aan een van haar facturen en dat zij deze betaling daarom aan [gedaagde] heeft teruggestort. [gedaagde] heeft het voorgaande niet weersproken.
2.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] nog € 2.546,90 aan Engie verschuldigd is. Omdat de kantonrechter niet meer kan toewijzen dan Engie vordert, veroordeelt de kantonrechter [gedaagde] om € 2.546,89 aan Engie te betalen.
2.9.
De kantonrechter heeft begrepen dat [gedaagde] inmiddels is aangemeld bij de schuldhulpverlening van de gemeente en dat [gedaagde] wenst dat de schuld die zij bij Engie heeft, wordt opgenomen in de schuldregeling. De kantonrechter adviseert [gedaagde] om daarvoor contact op te nemen met Engie.
[gedaagde] moet incassokosten van € 379,69 betalen
2.10.
De incassokosten van € 379,69 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.11.
De rente wordt toegewezen zoals bij de beslissing vermeld, omdat Engie genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De vervallen rente tot 4 juli 2024 bedraagt € 481,37.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Engie moet betalen op € 113,54 aan dagvaardingskosten, € 496,00 aan griffierecht, € 476,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 238,00) en € 119,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.204,54. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Engie dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Engie te betalen € 3.407,95 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 2.546,89 vanaf 4 juli 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Engie worden begroot op € 1.204,54;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
62828