ECLI:NL:RBROT:2025:6028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
10/053813-24 en 16/040271-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en zware mishandeling, veroordeling voor twee pogingen tot zware mishandeling met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen de verdachte, die in 2001 is geboren en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging en zware mishandeling, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen waren. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor twee pogingen tot zware mishandeling. De eerste poging vond plaats op 9 februari 2024, toen de verdachte een medewerker van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting met een glazen fles op het achterhoofd sloeg, wat leidde tot letsel. De tweede poging vond plaats op 20 februari 2023, toen de verdachte een medegedetineerde met heet water in het gezicht gooide, wat resulteerde in tweedegraads brandwonden. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/053813-24 en 16/040271-24 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsvrouw mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2025.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de in de zaak met parketnummer 10/053813-24 onder 2 ten laste gelegde bedreiging en de in de zaak met parketnummer 16/040271-24 primair ten laste gelegde zware mishandeling;
  • bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 10/053813-24 onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de in de zaak met parketnummer 16/040271-24 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak bedreiging (parketnummer 10/053813-24 (feit 2)) en zware mishandeling (parketnummer 16/040271-24 (primair ten laste gelegd)) zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in de zaak met parketnummer 10/053813-24 onder 2 ten laste gelegde bedreiging en de in de zaak met parketnummer 16/040271-24 primair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (parketnummer 16/040271-24 (subsidiair ten laste gelegd)) zonder nadere motivering
De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in de zaak met parketnummer 16/040271-24 is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering poging tot zware mishandeling (parketnummer 10/053813-24 (feit 1))
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft – bij de politie en op de zitting – verklaard dat hij het slachtoffer op zijn (achter)hoofd heeft geslagen met zijn vuist. De verdachte ontkent dat hij het slachtoffer met een glazen fles op zijn hoofd heeft geslagen. Hij erkent wel dat hij een glazen fles in de richting van het slachtoffer heeft gegooid, maar daarbij heeft hij het slachtoffer niet geraakt. De verdediging heeft zich voorts gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 9 februari 2024 heeft de verdachte aan een medewerker van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (hierna: RJJI) De Hartelborgt – genaamd [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) – gevraagd om hem naar zijn kamer te begeleiden om daar spullen te pakken. Nadat zij samen op zijn kamer zijn geweest, zijn ze al pratend naar beneden gelopen. Het slachtoffer heeft beneden de deur richting de groepsruimte geopend en terwijl hij door de deur stapte, voelde hij een klap op zijn achterhoofd. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij eerst dacht dat het een vuistslag was, maar dat na de klap de verdachte langs hem heen sprong en hij op dat moment de sojaoliefles zag. Vervolgens heeft er een worsteling tussen beiden plaatsgevonden, waarbij de verdachte slaande bewegingen heeft gemaakt met de fles – die al was gebroken, maar door de plasticverpakking in zijn geheel bleef. Uiteindelijk heeft de verdachte de fles langs het hoofd van het slachtoffer tegen de muur kapot gegooid. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] – collega’s van het slachtoffer – hebben verklaard dat zij zagen dat de verdachte en het slachtoffer in gevecht waren. Daarnaast hebben ze na het incident een flinke wond met veel bloed op het achterhoofd van het slachtoffer waargenomen. Het slachtoffer heeft verder verklaard dat hij het bloed langs zijn nek voelde stromen en uiteindelijk met een ambulance is meegenomen naar het Spijkenisse Medisch Centrum waar zijn wond is verzorgd. Er zijn drie hechtingen in zijn hoofd gezet om het bloeden te stoppen. In het dossier bevinden zich foto’s van de bult op het achterhoofd van het slachtoffer – waarin een diepe snee zichtbaar is – het bebloede T-shirt van het slachtoffer en aangetroffen bloed- en sojaspetters in de groepsruimte.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer met kracht met een glazen fles op het achterhoofd heeft geslagen. De rechtbank acht hiervoor met name de verklaring van de aangever en de ernst van het letsel van belang. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer enkel met zijn vuist heeft geslagen ongeloofwaardig. Deze verklaring strookt immers niet met (de ernst van) het letsel bij het slachtoffer. Dat het slachtoffer de verwonding aan zijn hoofd later tijdens de worsteling heeft opgelopen – zoals door de verdediging is geopperd – is niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat daar ook geen aanknopingspunten voor.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap al tot ernstig letsel kan leiden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door het slachtoffer met de glazen (soja)fles met inhoud met kracht op het achterhoofd te slaan voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/053813-24 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 16/040271-24 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/053813-24
1.
hij op 9 februari 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een glazen fles met kracht heeft geslagen op het achterhoofd van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 16/040271-24
hij op 20 februari 2023 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een hoeveelheid heet water in het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/053813-24
feit 1:
poging tot zware mishandeling;
Parketnummer 16/040271-24
subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de verdachte ‘af te straffen’ volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank en daarbij het standpunt ingenomen dat kan worden volstaan met een straf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er in de afgelopen periode geen incidenten zijn voorgevallen en dat na de afstraffing de eerder opgelegde PIJ-maatregel hervat kan worden, aangezien thans sprake is van behandelbereidheid bij de verdachte.
7.2.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.3.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling.
Op 23 februari 2023 heeft hij bewust een waterkoker met daarin heet water in het gezicht van zijn toenmalige medegedetineerde gegooid. Voor het slachtoffer kwam dit uit het niets; hij was naar de keuken gelopen om zijn handen te wassen en te drogen. Eerder op de dag hadden het slachtoffer en de verdachte aan tafel een woordenwisseling gehad, maar deze was wat het slachtoffer betrof reeds opgelost. Het slachtoffer heeft door dit incident een tweedegraads brandwond in zijn gezicht opgelopen. Door op deze wijze te handelen, heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Brandwonden zijn vreselijk pijnlijk en kunnen bovendien blijvende huidverkleuringen veroorzaken. De gebeurtenis heeft voor het slachtoffer ook psychisch nadelige gevolgen gehad, zoals ook door de gemachtigde namens het slachtoffer ter terechtzitting is verwoord. De rechtbank houdt de verdachte hiervoor verantwoordelijk.
Daarnaast heeft de verdachte op 9 februari 2024 een medewerker van de RJJI De Hartelborgt met een fles op het achterhoofd geslagen. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer pijn ondervonden en letsel opgelopen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank merkt hierbij op dat het in beide gevallen niet aan de verdachte te danken is geweest dat de slachtoffers – die geraakt zijn op kwetsbare plekken van hun lichaam – geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – te weten in 2020 en 2022 – is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.2.
Rapportages
Over de verdachte is door deskundigen een aantal rapportages uitgebracht.
- de rapportage van het Pieter Baan Centrum
Uit de pro Justitia-rapportage van 23 januari 2025 die door [naam 1] , psychiater, en [naam 2] , GZ-psycholoog, is opgemaakt naar aanleiding van het verblijf van de verdachte in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) volgt onder meer het volgende.
Verdachte wilde niet meewerken aan de PBC-observatie. Door de weigering van de verdachte om mee te werken, konden de deskundigen slechts tot beperkte diagnostische conclusies komen. Met de beschikbare informatie kan volgens de deskundigen worden gesteld dat de verdachte moeite heeft om zich aan te passen, zich snel te kort gedaan voelt, moeite heeft met het zich conformeren aan regels en afspraken en fysiek agressief gedrag vertoont. De verdachte komt vanaf zijn vijftiende jaar veelvuldig met politie en justitie in aanraking en in 2022 wordt naar aanleiding van meerdere strafbare feiten de maategel Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ) onvoorwaardelijk opgelegd. Binnen die PIJ-maatregel zet het negatieve gedragspatroon van de verdachte – ondanks een gestructureerde pedagogische setting – zich voort. Zijn verblijf gedurende de PIJ-maatregel kenmerkt zich door vele (agressieve) incidenten en verdachte wordt meermaals overgeplaatst naar een andere instelling. Door de houding van de verdachte komt individuele behandeling onvoldoende van de grond. De ontwikkeling van de verdachte is onvoldoende ten positieve gekeerd. De verdachte werd – omdat hij groepsontwrichtend is en de veiligheid van het leefklimaat op de groep niet gegarandeerd kan worden – aangemeld voor de Individueel Traject Afdeling (hierna: ITA). De ITA heeft een wachtlijst, waardoor de verdachte daar nog niet werd geplaatst. In de tussentijd heeft een van de ten laste gelegde feiten plaatsgevonden. Op basis van de beschikbare informatie komen de deskundigen tot de conclusie dat de verdachte als jeugdige een normoverschrijdende gedragsstoornis had en dat inmiddels in classificerende zin kan worden gesproken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van herhaaldelijke wetsovertredingen, onverantwoordelijk gedrag en agressie. Opvallend is dat de dynamiek tijdens de PBC-observatie in schril contrast staat met het beeld van veelvuldige agressie dat rijst uit het dossier en daardoor ontstaat bij de deskundigen het vermoeden dat een instrumenteel component (geplande doelmatige agressie) in elk geval deels een rol speelt. Daarnaast stellen de deskundigen op basis van dossierinformatie een ongespecificeerde cannabis gerelateerde stoornis vast. Gezien het chronische beloop van de lang bestaande problematiek zijn de deskundigen van mening dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens – de antisociale persoonlijkheidsstoornis – en een stoornis in cannabisgebruik aanwezig waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden gekomen tot een hypothese over de mate van doorwerking van de antisociale persoonlijkheidsstoornis in de ten laste gelegde feiten. Vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek kan geen geïndividualiseerde, op psychopathologie gebaseerde inschatting van het recidiverisico worden gemaakt. Wel concluderen de deskundigen dat de uitkomsten van de ingevulde risicotaxatielijsten vooral op grond van het verleden wijzen op een verhoogde kans op nieuw geweld in de brede zin van het woord.
De deskundigen zien geen indicaties om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Op basis van de beschikbare informatie kan worden gesteld dat het indicatiecriterium handelingsvaardigheden afwezig is evenals het criterium pedagogische beïnvloeding. De tijdens het PIJ-traject ingezette pedagogische aanpak is niet effectief gebleken en de problematiek van de verdachte vereist geen jeugdaanpak.
Vanwege al het vorenstaande kunnen de deskundigen geen passend interventieadvies geven.
- overige rapportages
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van over de verdachte in eerdere zaken (parketnummers 18/144317-21 en 18/940004-19) uitgebrachte pro Justitia-rapportages, daterend van respectievelijk 6 januari 2022 en 23 september 2019, en het PIJ-verlengingsadvies (ten behoeve van parketnummers 18/144317-21), gedateerd 13 maart 2024. In voornoemde rapportages wordt geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een stoornis in cannabisgebruik en dat het agressieve gedrag van de verdachte ontstaat vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek. Daarbij wordt de kans op een nieuw agressief incident als hoog ingeschat. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige zaken gelijkenissen vertonen met de zaken met parketnummers 18/144317-21 en 18/940004-19 in die zin dat de verdachte in alle zaken ogenschijnlijk vanuit het niets (zeer) agressief heeft gehandeld richting een ander persoon.
De rechtbank acht de situatie van de verdachte thans nog altijd zorgelijk en deelt de bevindingen en conclusies van de deskundigen, zoals hiervoor zijn uiteengezet.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank is van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest – zoals bepleit door de verdediging – geen recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat één van de incidenten heeft plaatsgevonden tegen een medewerker van de RJJI, terwijl de verdachte nota bene een PIJ-maatregel onderging voor een ander geweldsmisdrijf.
Desondanks komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank zal alles overziend aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden opleggen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Hoewel de deskundigen vanwege de weigerachtige houding van de verdachte niet tot gedetailleerde conclusies konden komen, acht de rechtbank zich op basis van de aanwezige rapportages voldoende voorgelicht ten aanzien van de persoon van verdachte en de noodzakelijkheid van behandeling. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens – de antisociale persoonlijkheidsstoornis – de stoornis in cannabisgebruik en het hoge recidiverisico op gewelddadig gedrag, alsook de conclusie van de deskundigen dat eerdere behandelingen in zowel vrijwillig kader als binnen het PIJ-traject niet effectief en haalbaar zijn gebleken, maken naar het oordeel van de rechtbank dat een behandeling binnen het dwingende kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is. Het ‘afstraffen’ van de verdachte en het vervolgens hervatten van zijn behandeling in het kader van de eerder opgelegde PIJ-maatregel – hetgeen door de verdediging is voorgesteld – ziet de rechtbank niet als een passend alternatief. De deskundigen hebben er immers op gewezen dat de tijdens het PIJ-traject ingezette pedagogische aanpak niet effectief is gebleken en dat de problematiek van de verdachte geen jeugdaanpak vereist.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel ex artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) is voldaan. Poging tot zware mishandeling is een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bij de verdachte bestond blijkens de rapportages van de gedragsdeskundigen ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens – te classificeren als een antisociale persoonlijkheidsstoornis – en een ongespecificeerde cannabis gerelateerde stoornis. Verder eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank aan verdachte opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Volgens artikel 38d, eerste lid, Sr geldt de terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaren. Nu de maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer persoon, is sprake van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 16/040271-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunten officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade te matigen, omdat de vordering – gelet op vergelijkbare zaken – fors is.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit in de zaak met parketnummer 16/040271-24 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 februari 2023.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het in parketnummer 10/053813-24 onder 2 ten laste gelegde feit en het in parketnummer 16/040271-24 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het in parketnummer 10/053813-24 onder 1 ten laste gelegde feit en het in parketnummer 16/040271-24 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 3.500,-(hoofdsom,
zegge: drieduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
45 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen,
en mr. dr. M.I. Blagrove en mr. J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.A.M. de Ruiter-van der Vleuten en C.M. Turfboer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/053813-24
1.
hij op of omstreeks 9 februari 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (glazen) fles, althans met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) heeft geslagen op het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] (middels [getuige 2] en/of [getuige 1] althans middels collega's van die [slachtoffer 1] ) dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kankerdood" en/of "Ik pak je wel, ik maak je dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Parketnummer 16/040271-24
primair
hij op of omstreeks 20 februari 2023 te Lelystad aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden in het gezicht, heeft toegebracht door een hoeveelheid kokend water, althans heet water, in het gezicht van die [slachtoffer 2] te gooien;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 februari 2023 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een hoeveelheid kokend water, althans heet water, in het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.