ECLI:NL:RBROT:2025:599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
10-297890-24; 10-027138-22 (TUL algemeen); 10-064577-23 (TUL algemeen); 10-064577-23 (TUL bijzonder)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met vuurwapen en beschadiging voertuig

Op 6 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van afpersing met een vuurwapen en beschadiging van een voertuig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De zaak kwam voort uit een incident op 6 juli 2024, waarbij de verdachte onder bedreiging met een vuurwapen de aangever dwong zijn auto en geld af te geven. Camerabeelden toonden de afpersing, en getuigen herkende de verdachte op basis van deze beelden. De rechtbank oordeelde dat de identificatie van de verdachte betrouwbaar was, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De verdachte werd vrijgesproken van brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld hoe de brand was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing en opzettelijke beschadiging van de auto van de aangever. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een strafblad en problematische leefomstandigheden. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €3.140,93 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de proeftijd van eerdere voorwaardelijke straffen met een jaar verlengd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10-297890-24; 10-027138-22 (TUL algemeen); 10-064577-23 (TUL algemeen); 10-064577-23 (TUL bijzonder)
Datum uitspraak: 6 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met parketnummers 10-027138-22 en 10-064577-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De ten laste gelegde afpersing is op camerabeelden vastgelegd. De persoon die op de beelden te zien is, wordt door zowel een tipgever als een verbalisant herkend als de verdachte. Ook de officier van justitie herkent de verdachte op de beelden aan zijn haarlijn, de vorm van zijn gezicht, zijn gezichtsbeharing, waaronder zijn wenkbrauwen, en zijn neus. Uit de beelden volgt dat de afpersing plaatsvond op 6 juli 2024 om 05:15 uur en dat de verdachte daarna in het voertuig van de aangever is weggereden in de richting van Rotterdam-Zuid. Ongeveer 25 minuten later wordt daar de auto brandend aangetroffen op een parkeerplaats, 16 minuten rijden van de plek waar de auto is weggenomen en 900 meter van de woning van de verdachte. De verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte het voertuig niet alleen heeft weggenomen, maar ook in brand heeft gestoken.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is die de feiten heeft gepleegd. De verdachte ontkent de persoon te zijn die op de camerabeelden te zien is. De verdachte wordt niet meteen door de politie herkend, terwijl hij geen onbekende is in Rotterdam-Zuid. Pas na het verspreiden van de beelden komt er een tip binnen. De tipgever zou de verdachte herkennen aan zijn gezicht en bril, maar heeft dit verder niet gespecificeerd. Een verbalisant zou de verdachte, na nader onderzoek en na het bekijken van een politiefoto, herkennen aan zijn ogen, neus, haargroei en bril, maar deze identificerende kenmerken zijn niet goed op de beelden te zien. Er is verder geen onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de telefoon van de verdachte.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
Feit 1
De ten laste gelegde afpersing is vastgelegd op camerabeelden van de parkeergarage Q-Park gevestigd aan de Aert van Nesstraat te Rotterdam. Deze beelden, zowel bewegende beelden als afdrukken daarvan (zogenoemde ‘stills’), zijn getoond in een uitzending van het tv-programma Bureau Rijnmond waarna een tip is binnengekomen. De tipgever heeft gemeld dat hij de persoon op de beelden herkent aan zijn gezicht en bril als [verdachte], die de tipgever kent vanuit de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel waar deze persoon in 2022 en 2023 gedetineerd heeft gezeten. Nu sprake is van een verklaring van een tipgever wiens identiteit niet blijkt, hecht de rechtbank in het kader van de bewijsvraag (alleen) waarde aan de specifieke omstandigheden die de tipgever noemt over de persoon op de beelden. Deze omstandigheden komen overeen met die van de verdachte. Het is zijn achternaam en de verdachte zat in 2023 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. Daar komt bij dat voor de bewezenverklaring in belangrijke mate steun te vinden is in een latere herkenning van de verdachte op de camerabeelden door een verbalisant aan de hand van meerdere politiefoto’s van de verdachte. De verbalisant herkent de verdachte aan zijn ogen, neus, haargroei – waaronder de rechtbank in dit geval begrijpt: de gezichtsbeharing – en bril. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze identificerende kenmerken op zowel de politiefoto als de afdrukken van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, duidelijk zichtbaar zijn. De verbalisant heeft op basis daarvan een betrouwbare herkenning kunnen doen. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is die op de camerabeelden te zien is en die de aangever heeft afgeperst door hem onder bedreiging met een vuurwapen te dwingen zijn voertuig en andere bezittingen af te staan.
4.3.2.
Feit 2 primair
Uit de tijdsaanduiding op de camerabeelden van de afpersing volgt dat het voertuig van de aangever op 6 juli 2024 om 05:15 uur wordt weggenomen. Op andere camerabeelden heeft de politie gezien dat het voertuig vervolgens rijdt in de richting van Rotterdam-Zuid. Omstreeks 05:45 uur komt er bij de politie een melding binnen van een voertuigbrand op een parkeerplaats op de Dadeltuin te Rotterdam. Aldaar wordt het voertuig van de aangever aangetroffen. Uit onderzoek aan het voertuig volgt dat dit was uitgebrand, dat de brand in het inzittenden compartiment heeft gewoed en dat het motorcompartiment niet in brand heeft gestaan. Over de oorzaak van de brand is echter niets vastgesteld. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat de brand door brandstichting is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat reeds daarom de ten laste gelegde brandstichting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
4.3.3.
Feit 2 subsidiair
Uit het onderzoek aan het voertuig van de aangever volgt verder dat het voertuig is beschadigd. Aan de onderzijde van het voertuig zijn recente krassporen aangetroffen, de velgen van het voertuig hebben recente beschadigingen, de linker voorzijde van het voertuig en de linker koplamp zijn beschadigd, de rechter achterwielophanging is afgebroken en het rechter achterwiel staat scheef. Ook is onderzoek verricht op de locatie waar het voertuig is aangetroffen. Hierbij zijn verschillende slip- en schuifsporen en auto-onderdelen aangetroffen die afkomstig blijken te zijn van het voertuig van de aangever. De conclusie van het onderzoek is dat de schade aan het voertuig op de parkeerplaats moet zijn ontstaan. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Het kan niet anders dan dat de verdachte deze schade heeft veroorzaakt. De verdachte had de beschikking over het voertuig en het voertuig is zeer korte tijd na de afpersing aangetroffen op een parkeerplaats die volgens de openbare bron ‘Google Maps’, in het verlengde ligt van de op de camerabeelden waargenomen rijrichting van het voertuig direct na de afpersing. De rechtbank acht de ten laste gelegde beschadiging daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde afpersing en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde beschadiging. Niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair ten laste gelegde brandstichting. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 6 juli 2024 te Rotterdam,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk: Mercedes AMG) en een autosleutel en een geldbedrag (van in totaal 150 euro), die geheel aan die [slachtoffer] toebehoorden,
door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en in de richting van die [slachtoffer] te richten en te houden, en
- dreigend tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Stap uit de auto" en "Maak je zakken leeg. Ik wil de auto sleutel en het parkeerkaartje om uit de garage te komen.";
2
hij op 6 juli 2024 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Mercedes AG) met kenteken [kenteken], die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.afpersing;

2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing waarbij hij het slachtoffer gedwongen heeft zijn voertuig en andere bezittingen af te staan. De verdachte heeft hierbij een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het slachtoffer gericht en op enig moment zelfs tegen het hoofd van het slachtoffer gehouden. Nadat het slachtoffer zijn auto heeft afgestaan, is de verdachte met hoge snelheid weggereden en heeft hij de auto beschadigd. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, maar heeft bij hem ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Het slachtoffer heeft hierover bij de politie verklaard dat hij vreesde voor zijn leven. De verdachte heeft hier op geen enkele wijze rekening mee gehouden en heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 19 juni 2023 is veroordeeld voor het tweemaal voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte kort voor het plegen van de onderhavige feiten nog in detentie zat vanwege deze veroordeling en nu opnieuw een feit heeft begaan met een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 november 2024. Dit rapport zal uitgebreider worden besproken bij de beoordeling van de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder 9. De door de reclassering uitgevoerde risicoanalyse houdt –kort gezegd- onder meer in dat alle leefgebieden als problematisch worden ingeschat en dat sprake is van een hoog recidive-risico.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank acht alles afwegend de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij

8.1.
Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.140,93 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade. Met betrekking tot de materiële schade ziet een gedeelte van het gevorderde bedrag, namelijk € 150,-, op het weggenomen geldbedrag en een gedeelte, namelijk € 990,93, op de telefoon van de benadeelde partij die nog in de auto lag toen deze is weggenomen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 2.150,- bestaande uit een vergoeding van € 150,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet vastgesteld kan worden dat de telefoon door de verdachte is weggenomen en dit ook niet ten laste is gelegd.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde afpersing rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is op de wet gegrond en door de verdachte niet gemotiveerd betwist. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij, nadat zijn auto was weggenomen, naar buiten is gerend en heeft geroepen dat hij de politie nodig had. Dit sluit aan bij zijn – niet weersproken – stelling dat zijn telefoon in de weggenomen auto lag.
8.4.2.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde afpersing rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde partij door de gedragingen van de verdachte voor zijn leven heeft gevreesd en na het incident grote emotionele gevolgen daarvan heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de afpersing en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,-.
8.4.3.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 juli 2024.
8.4.4.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.140,93, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

9.1.
Parketnummer 10-027138-22
Bij vonnis van 30 augustus 2023 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van medeplegen van witwassen veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 30 augustus 2023.
De officier van justitie heeft op 26 november 2024 een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke strafdeel.
9.2.
Parketnummer 10-064577-23
Bij vonnis van 19 juni 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van tweemaal het bezit van een vuurwapen en munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 4 juli 2023.
Als bijzondere voorwaarden zijn gesteld:
De veroordeelde zal zich na het ingaan van de proeftijd bij reclassering melden en zal zich blijven melden op afspraken met de toezichthouder, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
De veroordeelde zal actief deelnemen aan een gedragsinterventie, te weten een CoVa-training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, zulks ter bepaling door de reclassering; de veroordeelde zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
De veroordeelde zal zich inspannen voor het hebben en behouden van een (zinvolle) dagbesteding.
De veroordeelde zal inzicht geven in zijn sociaal netwerk.
Indien tijdens het reclasseringstoezicht blijkt dat het middelengebruik van de veroordeelde een probleem vormt, dient hij mee te werken aan interventies op dit gebied, zoals urinecontrole en/of een behandeling.
De officier van justitie heeft op 1 oktober 2024 een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke strafdeel in het kader van het overtreden van de bijzondere voorwaarden. Aan deze vordering ligt ten grondslag een rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 11 september 2024.
De officier van justitie heeft op 26 november 2024 eveneens een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke strafdeel in het kader van het overtreden van de algemene voorwaarde.
9.3.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen in het kader van het overtreden van de algemene voorwaarde, het niet plegen van strafbare feiten. De officier van justitie heeft subsidiair, indien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, verzocht de vordering met parketnummer 10-064577-23 toe te wijzen in het kader van het overtreden van de bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft meer subsidiair verzocht de proeftijd te verlengen.
9.4.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging in het kader van het overtreden van de algemene voorwaarde af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10-064577-23 in het kader van het overtreden van de bijzondere voorwaarden eveneens af te wijzen, omdat de verdachte het kader van de bijzondere voorwaarden juist nodig heeft.
9.5.
Beoordeling
Het rapport van de reclassering, gedateerd 11 september 2024, houdt samengevat het volgende in. De verdachte heeft zich volledig aan het toezicht onttrokken, waardoor de reclassering geen zicht meer op hem heeft en geen invulling kan geven aan de gestelde voorwaarden. De reclassering heeft tijdens het toezicht rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van de verdachte, maar dit heeft bij hem niet geleid tot het zich committeren aan het toezicht. Zodra de reclassering verwachtingen van de verdachte had, liet hij het afweten en verbrak hij het contact. De reclassering adviseert de voortijdige negatieve beëindiging van het toezicht, omdat de verdachte de voorwaarden heeft overtreden.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten tijdens de proeftijd van beide opgelegde voorwaardelijke straffen zijn gepleegd en dat eveneens de aan de proeftijd verbonden bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet zijn nageleefd. Er is daarom in beginsel reden om de tenuitvoerlegging te gelasten van de voorwaardelijke strafdelen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om niet tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarvoor is het volgende van belang.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 november 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Hoewel er geen diagnose is gesteld, zijn er bij de verdachte aanwijzingen voor het bestaan van ADHD en een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is er sprake van drugsgebruik en lijkt de verdachte een deels pro crimineel netwerk te hebben. De verdachte is werkzaam als ZZP’er, maar zijn werksituatie is instabiel, hij heeft geen structureel inkomen en er zijn schulden. De verdachte is dakloos geworden en de ondersteuning vanuit zijn ouders is vooralsnog weggevallen. De verdachte heeft zich binnen een lopend toezicht niet begeleidbaar opgesteld. Hij is niet afsprakentrouw en lijkt zijn eigen plan te trekken. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden binnen een reclasseringstoezicht te werken aan het verminderen van risicofactoren. Mocht de rechtbank toch besluiten een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen, dan adviseert de reclassering een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van dagbesteding en een verplichting tot het meewerken aan schuldhulpverlening.
Uit het hiervoor weergegeven reclasseringsrapport, volgt dat hulpverlening aan de verdachte zeer moeizaam is verlopen omdat de verdachte zich daaraan heeft onttrokken. De problemen op alle leefgebieden laten echter maar een conclusie toe en die is dat hulpverlening nog steeds noodzakelijk is.
De verdachte heeft op de terechtzitting erkend dat hij zich niet goed aan het reclasseringstoezicht heeft gehouden. Na afloop van de eerdere detentie ging hij door een moeilijke periode omdat hij drugs is gaan gebruiken en problemen had met zijn rijbewijs, waardoor werken lastiger werd. De verdachte heeft uitgelegd dat van drugsgebruik geen sprake meer is en heeft gezegd gemotiveerd te zijn om zich nu wel aan de opgelegde voorwaarden te houden.
De rechtbank is daarom, mede in aanmerking genomen de jonge leeftijd van de verdachte en zijn problematiek op meerdere leefgebieden, van oordeel dat reclasseringstoezicht voor de verdachte van groot belang is en dat hij daarom nog een kans moet krijgen om zich alsnog aan de voorwaarden te houden. Om het belang van naleving van de eerdere uitspraken te onderstrepen én te bewerkstelligen dat er voldoende gelegenheid is om het met de bijzondere voorwaarden beoogde resultaat te bereiken, verlengt de rechtbank de proeftijd in beide zaken met een termijn van één jaar.
9.6.
Conclusie
De vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen, maar de proeftijd zal in beide zaken worden verlengd met één jaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 3.140,93 (zegge: drieduizend honderdveertig euro en drieënnegentig cent), bestaande uit € 1.140,93 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 3.140,93 (hoofdsom, zegge: drieduizend honderdveertig euro en drieënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
41 (eenenveertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van 10-027138-22 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar;
verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van 10-064577-23 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar;
wijst af de gevorderde tenuitvoerleggingen voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en E.A. Kool, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te Rotterdam,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk: Mercedes AMG) en/of een autosleutel en/of een geldbedrag (van in totaal 150 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n),
door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of in de richting van die [slachtoffer] te richten en/of te houden, en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Stap uit de auto" en/of "Maak je zakken leeg. Ik wil de auto sleutel en het parkeerkaartje om uit de garage te komen.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een personenauto (Mercedes AG) met kenteken [kenteken]
door explosieve/brandbare substantie, te gooien naar/in aanraking te brengen met die personenauto
ten gevolge waarvan een ontploffing heeft plaatsgevonden en/of brand is ontstaan en/of die personenauto en/of goederen in die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of beschadigd,
terwijl daarvan:
gemeen gevaar voor die personenauto en/of omliggende personenauto's en/of goederen in die personenauto en/of goederen in omliggende personenauto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Mercedes AG) met kenteken [kenteken], in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.