ECLI:NL:RBROT:2025:5977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
10/002493-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en diefstal na overval op tankstation

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en twee diefstallen. De verdachte heeft op 3 januari 2025 een overval gepleegd op een tankstation in Vlaardingen, waarbij hij twee medewerkers onder bedreiging met een mes heeft gedwongen tot afgifte van geld uit de kassa. Tijdens de overval heeft hij in totaal ongeveer € 975,- buitgemaakt. Daarnaast heeft hij kentekenplaten van een auto gestolen en benzine getankt zonder te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn financiële problemen en zijn bereidheid tot rehabilitatie, zijn meegewogen in de strafmaat. Tevens is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd voor materiële en immateriële schade, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 2.567,50. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan schuldhulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/002493-25
Datum uitspraak: 30 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam (op de terechtzitting waargenomen door mr. B.H. van der Zwan, advocaat te Rotterdam).

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 15 april 2025, met uitzondering van het contactverbod.

4.Bewijsmiddelen en bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 3 januari 2025 te Vlaardingen
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 975 euro, dat geheel of ten dele aan tankstation BP Vlaardingen en/of de Albert Heijn To Go toebehoorde
door
- een bivakmuts over zijn hoofd te trekken en daarbij zijn gezicht te bedekken en
- ( vervolgens) een mes te pakken en te tonen en
- over de too
nbank te springen en daarbij de weg voor die [slachtoffer 1] te blokkeren en
- daarbij meermalen dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga helemaal nergens voor betalen vriend, geld geven!" en "maak die kassa open!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op 3 januari 2025 te Vlaardingen
een hoeveelheid benzine, die aan tankstation BP Vlaardingen toebehoorde heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij
op3 januari 2025 te Vlaardingen
kentekenplaten ( [kentekennummer] ), die aan [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
afpersing;
2.
diefstal;
3.
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een overval gepleegd op een tankstation. Daarbij was sprake van afpersing van de twee in de winkelruimte van dit tankstation aanwezige medewerkers. De verdachte heeft deze medewerkers onder bedreiging met geweld gedwongen tot afgifte van het geld dat zich in de kassa’s bevond, in totaal ongeveer € 975,-. Op het moment dat de verdachte met een blikje drinken in zijn hand naar de kassa ging, sprong hij met een groot keukenmes over de toonbank. Hij trok de bivakmuts die hij op had omlaag, zodat zijn gezicht bedekt was. Hij blokkeerde vervolgens de weg van de medewerker die achter de toonbank stond ( [slachtoffer 1] ), waardoor deze medewerker met de rug tegen de muur stond en geen kant op kon. Daarna dwong hij beide medewerkers, met dreigende woorden en met het van dichtbij tonen van het mes, de kassa’s te openen en het daarin aanwezige geld in een vuilniszak te doen, waarna hij met het geld het tankstation is uitgelopen.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van kentekenplaten en benzine. Hij heeft onderweg naar het tankstation kentekenplaten van een auto weggenomen en op de auto geplakt die hij bij de overval heeft gebruikt. Ook heeft hij voorafgaand aan de overval getankt en hij heeft daarvoor niet betaald.
Dit zijn ernstige feiten. Met de afpersing en het gebruik van een mes heeft de verdachte een voor de slachtoffers zeer beangstigende situatie gecreëerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven lange tijd last kunnen houden van psychische klachten. Dergelijke feiten hebben een grote impact op het leven van slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van één van de slachtoffers. Bovendien zorgt dit soort feiten voor gevoelens van onrust in de samenleving. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Ook heeft hij met de afpersing en de diefstallen getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en bij de gedupeerde pomphouder financiële schade en overlast veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2025 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze feiten zijn al wel van langer geleden (2014 en 2016), waardoor dit niet in het nadeel van de verdachte zal meewegen in de bepaling van de straf.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 15 april 2025 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De leefgebieden financiën, dagbesteding en psychosociaal functioneren kunnen als risico worden gezien. Als de verdachte financiële problemen heeft, is de kans op recidive hoog. Nu hij al enige tijd geen werk en inkomen heeft, is de verdachte in de financiële problemen geraakt en dat heeft, naar zijn zeggen, geleid tot het plegen van de bewezen verklaarde feiten. Daarnaast is de verdachte introvert en heeft hij de neiging zijn problemen voor zichzelf te houden en niet te delen met anderen. Hij vraagt niet om hulp als hij dreigt vast te lopen, waardoor bijvoorbeeld de betalingsachterstanden verder zijn opgelopen. Er lijkt sprake te zijn van een tekort aan probleemoplossende vaardigheden.
Hoewel onderhavig delict een agressiecomponent heeft, heeft de reclassering niet de indruk dat hij een agressieprobleem heeft. Het is positief dat de verdachte voldoende inzicht toont in zijn delictgedrag en goed kan benoemen waar het is misgegaan. Hij betuigt spijt voor zijn daden en erkent dat hij verkeerd heeft gehandeld. Hij durft kritisch naar zichzelf te kijken, praat zijn gedrag niet goed en neemt de volledige verantwoordelijkheid van zijn daden op zich. Een beschermende factor is dat hij bereid is zich in te spannen om zijn financiële situatie te verbeteren. Hij heeft zich al aangemeld voor schulphulpverlening, wat tot stopzetting van de woningontruiming heeft geleid. Verder staat hij open voor de begeleidingsmogelijkheden van de reclassering en wenst hij ondersteuning te krijgen bij het oplossen van zijn praktische problemen. Het is tevens positief en beschermend dat hij een positief familienetwerk heeft, die hem in dit verband ondersteunen en gedurende zijn detentie zijn huur doorbetalen.
Echter, omdat nog steeds sprake is van een problematische financiële situatie en weinig stabiliteit in het leven van de verdachte wordt het risico op recidive ingeschat als gemiddeld. Het risico op letsel en het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag.
Bij een veroordeling wordt oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa), een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers, een locatieverbod voor de omgeving van het BP tankstation, gevestigd aan de Rijksweg A20 te Vlaardingen (zonder elektronisch toezicht), meewerken aan schuldhulpverlening, inspanningsverplichting voor het verkrijgen van een inkomen uit werk of een bijstandsuitkering en het op orde krijgen van zijn financiën.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank neemt in haar overweging mee de positieve en schuldbewuste houding van de verdachte op de terechtzitting, waarin het beeld dat de reclassering van hem schetst wordt herkend. Hij neemt zijn verantwoordelijkheid en is bereid mee te werken aan bijzondere voorwaarden om te voorkomen dat hij in herhaling valt. De verdachte heeft daarnaast zijn excuses aangeboden voor het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden, onder meer dat hij hoopt dat hij zijn huis kan behouden, ook voor zijn zoontje waarvoor hij zorgt, samen met zijn ex-partner.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet, evenals de officier van justitie, geen aanleiding voor oplegging van een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers, omdat de verdachte en de slachtoffers elkaar niet kennen. Een locatieverbod met betrekking tot het desbetreffende tankstation volstaat.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de voorgenomen gevangenisstraf te beperken tot de duur van het reeds ondergane voorarrest (van 118 dagen), zoals door de verdediging is verzocht. Dat wordt niet passend geacht gelet op de maatschappelijke impact van de overval. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn houding op de zitting, zoals voornoemd, ziet de rechtbank wel aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en een groot deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 67,50 aan materiële schade (kosten voor behandeling fysiotherapeut) en een vergoeding van € 3.100,- aan immateriële schade. Hij verzoekt de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding voor materiële schade geheel toewijsbaar is. Het is aannemelijk dat de benadeelde partij ook immateriële schade heeft geleden als gevolg van de overval, bestaande uit onder meer een posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar de daarvoor gevorderde vergoeding is te hoog, gelet op toegekende vergoedingen in andere zaken en gelet op de bedragen die zijn genoemd onder de letselcategorieën 1 en 2 in de schadelijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven. Zij verzoekt de vergoeding daarom te matigen.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schade, bestaande uit de kosten voor behandelingen bij de fysiotherapeut voor een bedrag van € 67,50, is voldoende onderbouwd en door de verdachte niet weersproken. Daarom zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, bestaande uit aantasting in zijn persoon op andere wijze. Op basis van de concrete gegevens die daarvoor door de benadeelde partij zijn aangeleverd stelt de rechtbank vast dat sprake is van geestelijk letsel. Uit de brief van de psycholoog van 20 maart 2025 blijkt dat hij is gediagnostiseerd met PTSS en hij daarvoor EMDR-therapie zal krijgen.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer is gevorderd. Hierbij is aansluiting gezocht bij letselcategorie 2 in de schadelijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag voor de materiële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 maart 2025. Dit betreft de factuurdatum die is vermeld op de bij de vordering gevoegde factuur van de fysiotherapeut en dus het moment waarop deze schade is ontstaan.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag voor de immateriële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 januari 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.567,50, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal actief deelnemen aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde zal zich niet bevinden op het terrein van het BP tankstation gevestigd aan de Rijksweg A20 te Vlaardingen, gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen van een inkomen, door het vinden van betaald werk of het aanvragen van een bijstandsuitkering;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het op orde krijgen van zijn financiële situatie.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.567,50 (zegge: tweeduizend vijfhonderdzevenenzestig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 67,50 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de volgende data:
  • ten aanzien van de materiële schade vanaf 25 maart 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade vanaf 3 januari 2025,
tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 2.567,50(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderdzevenenzestig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de volgende data:
  • ten aanzien van de materiële schade vanaf 25 maart 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schade vanaf 3 januari 2025,
tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.567,50 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. van den Heuvel, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en R.D.M. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 3 januari 2025 te Vlaardingen
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 975 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan tankstation BP Vlaardingen en/of de Albert Heijn To Go en/of een derde toebehoorde(n),
door
- een (bivak)muts over zijn hoofd te trekken en/of (daarbij) zijn gezicht te bedekken en/of
- ( vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te pakken en/of te tonen en/of
- over de toobank te springen en/of (daarbij) de weg voor die [slachtoffer 1] te blokkeren en/of
- ( daarbij) meermalen dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga helemaal nergens voor betalen vriend, geld geven!" en/of "maak die kassa open!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 3 januari 2025 te Vlaardingen
een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan tankstation BP Vlaardingen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2025 tot en met 3 januari 2025 te Vlaardingen
kentekenplaten ( [kentekennummer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)