ECLI:NL:RBROT:2025:5976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
10/008563-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een explosief tot ontploffing heeft gebracht in een woonwijk. De explosie vond plaats op 23 december 2024 en veroorzaakte aanzienlijke schade aan woningen en voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De proceshouding van de verdachte is in strafverminderende zin meegewogen. De rechtbank heeft de benadeelde partij in een vordering niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan onderbouwing, maar heeft een andere vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/008563-25
Datum uitspraak: 30 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde voor zover het betreft gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 10 april 2025.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Er is wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. Er was sprake van een enorme ontploffing, met heel veel schade tot gevolg. Uit de aangetroffen schade en het filmpje van het pakket dat tot ontploffing is gebracht op de telefoon’s van de verdachten blijkt dat het gaat om een explosief bestaande uit een pakket waarin cobra’s en flitspoeder zijn samengepakt. Er was schade aan het portiek van de woningen aan de [straatnaam] 23-29, waarvoor het explosief was neergelegd, aan de woningen aan de [straatnaam] 21, 22 en 32 en aan de drie in tenlastelegging vermelde voertuigen. In de woning aan de [straatnaam] 25 waar de explosie kennelijk voor bedoeld was, waren personen aanwezig. Er kwam ook rook uit de meterkast in deze woning. Als gevolg van de explosie hadden ook de ramen van de woningen, die zich bevonden naast en boven het portiek, kapot kunnen gaan en had er ook brand kunnen ontstaan en daardoor hadden personen gewond kunnen raken. Daarom is ook bewezen dat van de ont explosie gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
4.1.2.
Beoordeling
Op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van de overige bewijsmiddelen staat vast dat hij op 23 december 2024 omstreeks 02:00 uur in de [straatnaam] in Rotterdam samen met de medeverdachte [medeverdachte] een ontploffing teweeg heeft gebracht, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. Ook is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat er geen levensgevaar voor een ander of anderen was te duchten.
Voor bewijs daarvoor is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar ten tijde van de explosies naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Op basis van de verklaringen in het dossier en de verklaringen van de verdachte op de zitting kan worden vastgesteld dat sprake was van een zware explosie. Uit het dossier blijkt echter niet hoe zwaar het explosief was en of deze ook zodanige kracht had of zodanig brandgevaarlijk was dat ook de personen in de woningen daardoor gedood hadden kunnen worden of zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen. Ook ontbreekt een duidelijke beschrijving van de genoemde woningen. Het is daarom niet vast te stellen waar de personen zich in de woningen bevonden, wat de afstand was tot de explosie en of gesprongen ruiten door deze explosie een dusdanig risico met zich mee konden brengen dat levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten viel.
Ook zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat er omstanders en passanten aanwezig waren op het moment van de explosie. De verdachte heeft bovendien op de zitting verklaard dat hij en de medeverdachte de omgeving hebben verkend en bewust hebben gewacht met het neerleggen van het explosief tot er geen mensen meer in de straat aanwezig waren.
De rechtbank heeft daarom onvoldoende informatie om vast te stellen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was als gevolg van de explosie. De verdachte zal daarom ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het duchten van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 december 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief voorwerp aan te steken en/of te ontsteken, waarna het explosief voorwerp tot ontploffing is gekomen/gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woningen gelegen aan de [straatnaam] 21, 22 en 32 en een (voor)deur van voornoemde woningen en de inboedel van voornoemde woningen en één of meer omliggende/aangrenzende woning(en) en meerdere auto’s die zich in de omgeving bevonden (voertuigen met kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3] ), en- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woningen gelegen aan de [straatnaam] 23 tot en met 29 en het bij de woningen gelegen aan de [straatnaam] 23 tot en met 29 behorende portiek met centrale toegangsdeur
te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met de medeverdachte midden in de nacht een explosief tot ontploffing gebracht in een woonwijk in Rotterdam. Er was sprake van een enorme explosie met flinke schade aan het portiek waar het explosief was neergelegd, drie voertuigen en drie woningen aan de overzijde van de straat.
Dit is een zeer ernstig strafbaar feit. Rotterdam wordt al langere tijd geteisterd door aanslagen met (geïmproviseerde) explosieven. Een dergelijke aanslag is uiterst bedreigend en beangstigend voor de bewoners van de getroffen woningen. Ook leidt zo’n ontploffing voor omwonenden in het bijzonder en in algemene zin in de samenleving tot onrust en gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte heeft bijgedragen aan deze zeer intimiderende vorm van geweld. De verdachte heeft hierbij uitsluitend oog gehad voor de beloning die hij hiervoor kreeg en zich niet bekommerd over de gevolgen van zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 10 april 2025 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer in dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag/gemiddeld. De verdachte is first offender en is niet eerder in beeld geweest bij de politie. Vooral op het gebied van zijn financiën, sociaal netwerk en houding worden risico’s gezien. De verdachte lijkt ondanks zijn positieve levensdoelen onvoldoende afstand te hebben gehouden van criminaliteit. Hij verklaart vrienden te zijn geworden met ‘een verkeerd groepje’, die hem al vaker zouden hebben benaderd voor het uitvoeren van een soortgelijke klus en het feit te hebben gepleegd om op een snelle manier geld te verdienen. Hij zegt dat hij in de veronderstelling was dat het explosief ‘slechts vuurwerk’ zou zijn en voelde zich onder druk gezet door de opdrachtgever(s), waardoor hij alsnog is overgegaan tot het plegen van het delict.
De reclassering adviseert volwassenenstrafrecht toe te passen en bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa), ambulante behandeling door een jongerenorganisatie, een contactverbod met de medeverdachte, inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van een dagbesteding (betaald werk of volgen van een opleiding) en een vast legaal inkomen en het inzicht geven in zijn financiën. De reclassering vindt de toepassing van interventies en toezicht nodig om meer inzicht te krijgen in de risicofactoren. De verdachte geeft aan mee te willen werken aan bijzondere voorwaarden. Positieve factoren zijn de steun van zijn familie en zijn open houding. De verdachte kan bij een eventuele vrijlating terugkeren naar de woning van zijn moeder en naar zijn vrouw in Zaandam. Ook zou hij zijn werkzaamheden als glaszetter kunnen voortzetten in het bedrijf dat hij samen met zijn schoonvader heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In de regel is voor een feit als dit, mede gelet op de schade die daarmee is toegebracht en de maatschappelijke impact daarvan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend. De rechtbank ziet in de proceshouding van de verdachte reden om hiervan af te wijken. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid genomen door vanaf zijn derde verhoor openheid van zaken te gegeven en een bekennende verklaring af te leggen. Ook heeft hij getoond dat hij het verkeerde van zijn handelen inziet en spijt betuigd aan alle slachtoffers. Een dergelijke proceshouding is uitzonderlijk in zaken als deze. De rechtbank weegt dit zwaar mee en zal daarom 4 maanden in mindering brengen op de voorgenomen straf. De rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van 20 maanden.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van deze straf, groot 10 maanden, voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

In deze procedure hebben zich de volgende benadeelde partijen gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • [benadeelde 1] ;
  • [benadeelde 2] , gevestigd te Rotterdam, vertegenwoordigd door [persoon A] .
8.1.
De vordering van [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 603,05 aan materiële schade (schade aan zijn auto met het kenteken [kentekennummer 1] ). Hij verzoekt deze vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.1.
Beoordeling
Een vordering tot vergoeding van materiële schade dient te worden onderbouwd met stukken, zoals een factuur of een brief van de verzekering waaruit blijkt welk bedrag geldt als eigen risico en dus niet wordt vergoed. In de vordering is vermeld dat na vergoeding van een deel van de schade door de verzekering nog een bedrag van 603,05 resteert. De benadeelde partij vordert dit bedrag als vergoeding van de schade. Hij heeft hiervan echter geen onderbouwing overgelegd. Daarom wordt de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.1.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding door de benadeelde partij [benadeelde 1] geen inhoudelijke beslissing genomen.
8.2.
De vordering van [benadeelde 2] .
De benadeelde partij [benadeelde 2] ., gevestigd te Rotterdam, vertegenwoordigd door [persoon A] , vordert een vergoeding van € 400,- aan materiële schade (schade aan haar bedrijfsauto met kenteken [kentekennummer 2] ). Zij verzoekt deze vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij heeft tevens gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten ter hoogte van € 872,50.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,- bestaande uit een bedrag van € 250,- als vergoeding voor materiële schade en € 250,- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Uit de bij de vordering gevoegde brief van de verzekeraar blijkt dat sprake is van een eigen risico van € 250,- en niet van € 400,-. Het is aannemelijk dat de genoemde proceskosten zijn gemaakt, maar deze zijn niet onderbouwd. Een vergoeding van € 250,- daarvoor is redelijk.
Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat beide posten onvoldoende zijn onderbouwd.
8.2.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, namelijk schade aan haar bedrijfsauto. De vordering is onderbouwd met een brief van de verzekering waarin staat dat de totale schade € 3.350,- bedraagt en een eigen risico geldt van € 250,-, waardoor een bedrag van € 3.100,- door de verzekering wordt vergoed. In het voegingsformulier staat een hoger bedrag aan totale schade, namelijk € 3.500,-, hetgeen gelet op de brief van de verzekering onjuist lijkt te zijn. In ieder geval is voor dit hogere bedrag en het bedrag van € 400,- dat volgens het voegingsformulier na ontvangst van de vergoeding door de verzekering nog zou resteren, geen onderbouwing gegeven. De vordering zal gelet hierop worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-.
De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Onder het kopje “proceskosten” heeft de benadeelde partij abusievelijk kosten opgevoerd die bezwaarlijk anders zijn te verstaan als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid onder b van het Burgerlijk Wetboek, en dus als materiële schade. Maar deze schade is niet onderbouwd en de benadeelde moet ook daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk wordt verklaard kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijke veroordeling
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 december 2024.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot op heden begroot op nihil. Ook wordt de verdachte veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 2] . een schadevergoeding betalen van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij de Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] , zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dit noodzakelijk vindt. De reclassering zal contact met hem opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte in deze zaak, [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich laten begeleiden door of onder ambulante behandeling stellen van een jongerenorganisatie of een andere zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor zijn problematiek. De behandeling start op een nader te bepalen moment en duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal actief deelnemen aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk of het volgen van een opleiding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een vast legaal inkomen en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Hij geeft daarbij de reclassering inzicht in zijn financiën.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] . te betalen een bedrag van
€ 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] . niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 2] . gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. H. van den Heuvel en R.D.M. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 december 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (zwaar) vuurwerk, althans een explosief voorwerp aan te steken en/of te ontsteken, waarna voornoemde stuk (zwaar) vuurwerk, althans het explosief voorwerp tot ontploffing is gekomen/gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woningen gelegen aan de [straatnaam] 21, 22 en of 32 en/ of een (voor) deur van voornoemde woningen en/ of de inboedel van voornoemde woningen en/of één of meer omliggende/aangrenzende woning(en) en/of meerdere auto’s die zich in de omgeving bevonden (voertuigen met kentekens [kentekennummer 1] en/of [kentekennummer 2] en/of [kentekennummer 3] ), en/of
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woningen gelegen aan de [straatnaam] 23 tot en met 29 en/of het bij de woningen gelegen aan de [straatnaam] 23 tot en niet 29 behorende portiek met centrale toegangsdeur en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de woningen gelegen op/aan de [straatnaam] 23 tot en met 29 en/of omstanders en/of passanten,
te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)