ECLI:NL:RBROT:2025:5958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/10/699069 / JE RK 25-913
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 9 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op 4 mei 2025, in het ziekenhuis en vervolgens in een netwerkpleeggezin. De zaak betreft de gecertificeerde instelling William Schrikker stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die verzocht om deze machtiging vanwege zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder heeft de zwangerschap lange tijd verborgen gehouden en er zijn zorgen over haar mentaliserend vermogen en de veiligheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om zelfstandig voor de minderjarige te zorgen en dat er 24/7 begeleiding nodig is. De kinderrechter heeft besloten dat de minderjarige in het ziekenhuis moet blijven om aan te sterken, waarna zij zal worden geplaatst bij een nicht, mw. [persoon C], die bereid is om voor haar te zorgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/699069 / JE RK 25-913
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Brouwer, waargenomen door mr. M. Krol, kantoorhoudende te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader] ,
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 6 mei 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het bericht van mr. J. Brouwer met bijlagen van 8 mei 2025;
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door een tolk;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [persoon A] en [persoon B] ;
1.3.
Bijzondere toegang is verleend aan [persoon C] , een nicht van de moeder,
en [persoon D] , een nicht van de vader.
1.4.
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar
wel Papiamento, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van D. Doran, tolk Papiamento. De tolk Papiamento heeft, alvorens taak aan te vangen, op de bij wet voorgeschreven wijze de eed afgelegd dat zij haar taak naar geweten zal vervullen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in het ziekenhuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 april 2025 het toen nog ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 24 april 2025 tot 24 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van vier weken. Aansluitend verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek en licht het ter zitting als volgt toe. De GI onderzoekt op dit moment meerdere mogelijkheden. De moeder is aangemeld bij het moeder-kindhuis van Middin en de GI wacht op reactie. Ook is mw. [persoon C] aangemeld voor de screening als pleegouder. Belangrijk is dat er eerst een screening plaatsvindt alvorens [voornaam minderjarige] bij mw. [persoon C] wordt geplaatst, aangezien zij de zorgen van de GI omtrent de moeder niet deelt en de zwangerschap van de moeder niet heeft gemeld. Ook is het verhaal van mw. [persoon C] over de zwangerschap van de moeder inconsistent. Daarnaast dient de vader door het KSCD te worden onderzocht, wat van start kan gaan als het raadsonderzoek is afgerond. Het KSCD is bereid aanvullend onderzoek te doen nu sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vader is in beeld en de gezinssamenstelling is veranderd. In het ziekenhuis wordt gezien dat de moeder hard haar best doet. De moeder laat onder toezicht zien dat zij over de basisvaardigheden van de verzorging van [voornaam minderjarige] beschikt, maar dat betekent niet dat het ook goed gaat zonder toezicht en begeleiding op de lange termijn. Uit het KSCD-rapport van 2022 volgt dat de moeder over onvoldoende mentaliserend vermogen beschikt, waardoor er 24/7 begeleiding bij de moeder en [voornaam minderjarige] aanwezig moet zijn. De GI vindt dit voor nu belangrijk om aan vast te houden. Te meer nu bij de oudere kinderen van de moeder, die eerder uit huis zijn geplaatst, wordt gezien dat zij op de lange termijn problemen ervaren met hun gevoel van veiligheid, hechting en emotieregulatie. Omdat de moeder na de geboorte van [voornaam minderjarige] slechts enkele dagen in het kraamhotel kan blijven en hier geen 24/7 begeleiding bij aanwezig is, acht de GI het noodzakelijk dat [voornaam minderjarige] uit huis wordt geplaatst om zo te voorkomen dat [voornaam minderjarige] dezelfde problemen zal ervaren als de andere kinderen van de moeder. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] wordt uitgesproken, heeft de GI al een plek voor haar op het oog waar zij gedurende het onderzoek in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling kan blijven. Vanuit deze plek kan [voornaam minderjarige] ook contact hebben met de moeder en haar broertjes en zusjes.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder wordt ter zitting het volgende naar voren gebracht. De advocaat verzoekt de kinderrechter primair het verzoek aan te houden. [voornaam minderjarige] verblijft op dit moment met de moeder in het ziekenhuis en daar is sprake van een veilige situatie. Dit wordt bevestigd door de brief van 8 mei 2025 van het Ikazia ziekenhuis, waar de moeder met [voornaam minderjarige] verblijft. Mw. [persoon C] heeft contact met het ziekenhuis en heeft begrepen dat de moeder en [voornaam minderjarige] in het ziekenhuis kunnen blijven onder toezicht. De GI wenst aanvullend onderzoek door het KSCD. Ook is de moeder aangemeld bij een moeder-kindhuis, maar de vraag is of dit lukt. De moeder is eerder door soortgelijke instanties niet aangenomen, vermoedelijk op basis van het KSCD-rapport uit 2022. Hierdoor krijgt de moeder geen eerlijke kans. De situatie is echter veranderd. Ten tijde van het KSCD-onderzoek in 2022 zorgde de moeder voor drie kinderen tegelijkertijd die allen eigen problematiek hadden. Zij ervaarde veel stress van onder andere haar ex-partner en de onstabiele woonomgeving. De omstandigheden zijn nu anders en het is belangrijk dat er aanvullend onderzoek wordt verricht naar de moeder en haar mentaliserend vermogen. Mogelijk is de moeder in haar huidige situatie wel leerbaar. De moeder is nu stabiel, de vader van [voornaam minderjarige] (die niet dezelfde is als de vader van de andere kinderen) is betrokken en de moeder heeft een netwerk om op terug te vallen. De moeder is bereid overal aan mee te werken. Daarnaast dateert het KSCD-rapport uit 2022 terwijl een dergelijk rapport een houdbaarheidsdatum heeft van twee jaar. Voor dit verzoek zou dus niet teruggegrepen mogen worden op dit verouderde rapport. Nu een plaatsing in het moeder-kindhuis onzeker is, wil de GI wil dat [voornaam minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [voornaam minderjarige] kan echter ook met de moeder in het ziekenhuis verblijven. Nu over de situatie in het ziekenhuis geen zorgen bestaan, is het schadelijker om [voornaam minderjarige] nu uit huis te plaatsen dan om de situatie zoals deze nu is te borgen met een goed plan. Daarnaast is de vader veel aanwezig in het ziekenhuis waar hij geobserveerd kan worden. Indien de kinderrechter zich zorgen maakt of de moeder met [voornaam minderjarige] in het ziekenhuis kan blijven, is het passender als een machtiging wordt afgegeven voor een plaatsing in het ziekenhuis. Meer subsidiair verzoekt de advocaat een trajectmachtiging in het ziekenhuis gevolgd door een plaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten bij mw. [persoon C] . Dit geeft de moeder rust nu zij vertrouwen heeft in de opvoedcapaciteiten van mw. [persoon C] . Ondanks dat mw. [persoon C] nog niet is gescreend door pleegzorg, heeft mw. [persoon C] zelf twee kinderen opgevoed en er is nooit sprake geweest van een maatregel. Daarbij geldt dat een netwerkplaatsing altijd de voorkeur krijgt. Ook wordt door rechters verschillend omgegaan met het plaatsen van een kind in een netwerkpleeggezin wanneer de pleegouders niet zijn gescreend. De advocaat verzoekt de kinderrechter daarom voorbij te gaan aan de wens voor een volledige screening van mw. [persoon C] en [voornaam minderjarige] bij haar te plaatsen. Als de kinderrechter overeenkomstig het verzoek van de GI beslist lijkt het perspectief van [voornaam minderjarige] al te zijn bepaald en krijgt de moeder geen eerlijke kans. Daarnaast is het de vraag of de kinderrechter wel uitspraak kan doen op basis van oude stukken die opgemaakt zijn toen de leefsituatie van de moeder substantieel ander was.

5.De vader als informant

5.1.
De vader vertelt ter zitting dat hij erin gelooft dat de moeder voor [voornaam minderjarige] kan zorgen en dat hij volledig naast de moeder staat.

6.Mw. [persoon C]

6.1.
Mw. [persoon C] brengt ter zitting naar voren dat zij bereid is om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Het werk van mw. [persoon C] is flexibel en zij kan veel vanuit huis werken. Ook krijgt zij binnenkort een nieuw huis waar zij een kamer over heeft. Mw. [persoon C] is bereid om voor [voornaam minderjarige] te zorgen tot haar 18de levensjaar als uit nader onderzoek blijkt dat zij niet bij de moeder kan opgroeien. Mw. [persoon C] kent de moeder al haar hele leven. Zij is bekend met de het KSCD-rapport over de moeder, maar kan zich niet vinden in de omschrijving dat de moeder over onvoldoende mentaliserend vermogen beschikt. Zij kent de moeder als een liefhebbende moeder die goed voor haar kinderen zorgt. De moeder beschikt over de basisvaardigheden, maar zou nog meer kunnen leren wanneer zij in een moeder-kindhuis terecht komt met begeleiding. Tot slot betreurt mw. [persoon C] dat zij als onbetrouwbaar wordt bestempeld door de GI. Dit is gebaseerd op een kort gesprek dat zeer chaotisch was.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding. [1]
7.2.
Op 4 mei 2025 is de moeder in het ziekenhuis bevallen van [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] is kwetsbaar en moet wegens gezondheidscomplicaties nog in het ziekenhuis blijven. De moeder heeft de zwangerschap lange tijd voor instanties en hulpverlening verborgen gehouden. Dat haar omgangsmomenten met haar andere kinderen daardoor (toen haar zwangerschap zichtbaar werd) niet door konden gaan heeft zij aanvaard, kennelijk zonder na te denken wat het voor die kinderen betekende dat zij hun moeder helemaal niet meer zagen. Daarnaast was de moeder in die periode onbereikbaar voor de hulpverleningsinstanties. Met dit alles heeft de moeder geen betrouwbaar ouderschap laten zien, waardoor de zorgen over de veiligheid van de toen nog ongeboren [voornaam minderjarige] groot waren. Als gevolg daarvan is [voornaam minderjarige] al voor haar geboorte, op 24 april 2025 voorlopig onder toezicht gesteld.
7.3.
Ook bestaan er zorgen over het netwerk van de moeder. Niemand heeft de ongecontroleerde zwangerschap van de moeder bij instanties gemeld en het netwerk lijkt de zorgen over de opvoedvaardigheden en het beperkte probleeminzicht van de moeder niet te erkennen. Daarnaast volgen uit het KSCD-rapport uit 2022 zorgen over de moeder en haar functioneren. Uit dit perspectiefonderzoek van het KSCD naar de oudere kinderen van de moeder volgt dat de moeder licht verstandelijk beperkt is, moeilijk leerbaar is en over onvoldoende mentaliserend vermogen beschikt. Deze gebreken van de moeder zijn niet direct zichtbaar, maar blijken bij al haar oudere kinderen wel nadelige gevolgen te hebben voor de emotieregulatie en hechting. Hierdoor is vooralsnog 24/7 begeleiding nodig voor de moeder en [voornaam minderjarige] . Dergelijke begeleiding kan alleen geboden worden in een moeder-kindvoorziening, waar ook geobserveerd kan worden of en in hoeverre de moeder leerbaar is.
Gezien de zorgen die volgen uit het KSCD-rapport over de opvoedvaardigheden, de opvoedomgeving en het mentaliserend vermogen van de moeder, waarbij wordt aangegeven (in een aanvullende brief van 15 juni 2022) dat haar leerbaarheid onvoldoende is om op enig moment zelfstandig vorm te kunnen geven aan de veranderende opvoedbehoeften van een kind en gezien het feit dat de moeder de zwangerschap langere tijd verborgen heeft gehouden met alle gevolgen van dien, is de kinderrechter van oordeel dat [voornaam minderjarige] op de korte termijn niet naar de moeder kan terugkeren. De kinderrechter zal daarom een trajectmachtiging voor [voornaam minderjarige] in het ziekenhuis, gevolgd door een plaatsing in een netwerkpleeggezin verlenen. Het is voor nu belangrijk dat [voornaam minderjarige] aansterkt in het ziekenhuis, waarbij de moeder zonder beperkingen bij [voornaam minderjarige] mag zijn en voor haar mag zorgen. Wanneer [voornaam minderjarige] uit het ziekenhuis wordt ontslagen, zal [voornaam minderjarige] uit huis geplaatst worden bij mw. [persoon C] . Ondanks dat mw. [persoon C] nog niet is gescreend door pleegzorg, ziet de kinderrechter ter zitting (en bij het horen over de voorlopige ondertoezichtstelling op 2 mei 2025) een zeer betrokken nicht, die bereid is de zorg voor [voornaam minderjarige] op zich te nemen en de indruk wekt dat zij zich realiseert wat dat zal betekenen voor haar eigen leven en dat van haar kinderen. Door hetgeen zij ter zitting naar voren heeft gebracht vertrouwt de kinderrechter er op dat mw. [persoon C] in staat zal zijn om [voornaam minderjarige] een rustige en stabiele opvoedomgeving te bieden.
7.4.
In de tussentijd is het belangrijk dat het raadsonderzoek in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling wordt afgerond en dat het KSCD zo snel mogelijk onderzoek doet naar beide ouders. Tevens dient bezien te worden of een plaatsing van de moeder en [voornaam minderjarige] in een moeder-kindhuis mogelijk is. De kinderrechter acht het van groot belang dat deze onderzoeken plaatsvinden, zodat de ouders in het belang van [voornaam minderjarige] een kans krijgen om te laten zien of zij de zorg voor [voornaam minderjarige] kunnen dragen.
7.5.
De kinderrechter verleent daarom een (traject)machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een ziekenhuis gevolgd door een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij mw. [persoon C] , voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 24 juli 2025.
7.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

8.De beslissing

8.1.
verleent een (traject)machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het ziekenhuis, gevolgd door een machtiging voor een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij mw. [persoon C] , met ingang van 9 mei 2025 tot 24 juli 2025;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025 door mr. A.M.I. van der Does, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 15 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.