ECLI:NL:RBROT:2025:5956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
10/025620-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor begunstiging na verkeersongeval met letsel

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van begunstiging na een verkeersongeval. De verdachte heeft verklaard dat zij de bestuurder was van de auto die betrokken was bij het ongeval, terwijl haar vriend de werkelijke bestuurder was. Dit deed zij om hem te helpen ontkomen aan onderzoek naar de toedracht van het ongeval. De officier van justitie eiste een taakstraf en een schuldigverklaring zonder straf voor de verdachte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tweede tenlastelegging en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Voor de eerste tenlastelegging, begunstiging, is de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank heeft een geldboete van € 500,- opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet wordt betaald. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij haar opleiding aan de politieacademie heeft moeten stopzetten door de vervolging. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden, wat in het voordeel van de verdachte heeft gewerkt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/025620-23
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van feit 1: veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis;
  • ten aanzien van feit 2: schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. Er is bewijs dat de verdachte op 28 juni 2022 wist dat haar vriend [slachtoffer] niet beschikte over een rijbewijs. Dit is vermeld in het proces-verbaal van de politie en er is geen reden om aan de juistheid van dit proces-verbaal te twijfelen. De verdachte lijkt zich tijdens haar verhoor op 18 juli 2022 ook te verspreken. Zij antwoordde toen op de vraag of haar vriend wel eens in haar auto rijdt: ‘Nee, dat laat ik niet toe, want ik weet wat de consequenties zijn.’ Zij heeft dus, terwijl zij wist dat hij niet over een geldig rijbewijs beschikte, [slachtoffer] in haar auto laten rijden en hem daarmee uitgelokt tot het zonder rijbewijs besturen van een motorvoertuig.
4.1.2.
Beoordeling
Het dossier bevat wel aanwijzingen dat de verdachte wist dat [slachtoffer] geen rijbewijs had, maar hiervoor is geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig. In het proces-verbaal van bevindingen, waaruit volgens de officier van justitie blijkt dat de verdachte wist dat [slachtoffer] geen rijbewijs had, is beschreven dat uit de onderzochte data van de telefoon van [slachtoffer] blijkt dat hij en de verdachte veelvuldig communiceren over rijlessen. Dit betreft een conclusie die is getrokken door de verbalisant, maar een dergelijke conclusie is voorbehouden aan de rechtbank. Nu het dossier de onderliggende stukken niet bevat, kan de rechtbank die conclusie niet trekken. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring feit 1
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op of omstreeks 28 juni 2022 te Rotterdam, opzettelijk [slachtoffer] , die verdachte was van enig misdrijf, te weten het veroorzaken van een verkeersongeval met letsel, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, door te verklaren dat zij het bij het verkeersongeval betrokken voertuig had bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk iemand die verdachte is van enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Op 28 juni 2022 vond een verkeersongeval plaats, waarbij een personenauto in botsing is gekomen met een voetganger die over de voetgangersoversteekplaats liep en waarbij deze voetganger letsel heeft opgelopen. De verdachte en haar toenmalige vriend [slachtoffer] waren de inzittenden van deze personenauto, waarbij de verdachte de bijrijder was en [slachtoffer] de bestuurder. De verdachte heeft na dit ongeval echter (valselijk) verklaard dat zij de bestuurder was van de auto waarmee zij [slachtoffer] behulpzaam is geweest bij het ontkomen aan onderzoek naar de toedracht van het ongeval. Zo is daarmee onder meer voorkomen dat [slachtoffer] na het ongeval kon worden getest op alcohol- en/of middelengebruik. Dit wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 februari 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoonlijke omstandigheden ter zitting
Door de verdediging is op de zitting naar voren gebracht dat de verdachte al aanzienlijk is gestraft doordat zij als gevolg van de vervolging in deze zaak heeft moeten stoppen met haar opleiding aan de politieacademie.
7.4.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 28 juli 2022, omdat zij toen als verdachte is gehoord met betrekking tot de verdenkingen in deze zaak. Tot aan dit vonnis is een periode van 2 jaren en 7 maanden verstreken. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder inhoudelijk behandeld moeten worden. De redelijke termijn is dan ook geschonden.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheid dat de verdachte door het ontslag van de politieacademie al in ernstige mate met de gevolgen van haar handelen is geconfronteerd en de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c en 189 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks 28 juni en/of 18 juli 2022 te Rotterdam, opzettelijk [slachtoffer] , die schuldig was aan of verdachte was van enig misdrijf, te weten het veroorzaken van een verkeersongeval met letsel, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, door te verklaren dat zij het bij het verkeersongeval betrokken voertuig had bestuurd;
(art 189 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
[slachtoffer] op of omstreeks 28 juni 2022 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Mijnsheerenlaan en het Mijnsheerenplein, althans op één van deze wegen, zonder dat aan die [slachtoffer] door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde, welk strafbaar feit verdachte op of omstreeks 28 juni 2022 te Rotterdam opzettelijk heeft uitgelokt door genoemde [slachtoffer] dat motorrijtuig ter beschikking te stellen, teneinde met dat motorrijtuig te rijden;
(art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)