ECLI:NL:RBROT:2025:592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
1191850 CV EXPL 24-3034
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan huurauto en de gevolgen van Selbstbeteilung

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2025, gaat het om een geschil tussen een verhuurder van een huurauto en de huurder. De eiseres, vertegenwoordigd door Juristu Incasso Juristen B.V., vordert schadevergoeding van de gedaagde, die in april of juni 2023 een auto van het merk Mercedes Benz heeft gehuurd. De eiseres stelt dat de gedaagde een ongeval heeft veroorzaakt, waardoor schade aan de huurauto is ontstaan. De eiseres eist een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tijdens de zitting heeft de eiseres haar vordering aangepast en eist nu vergoeding voor schade die verband houdt met het eigen risico, de niet inzetbaarheid van de huurauto, en andere kosten.

De gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen algemene voorwaarden zijn overeengekomen die hem verplichten om de schade te vergoeden. Hij heeft weliswaar de auto gehuurd, maar meent dat de verhuurder verplicht is een schadeverzekering af te sluiten. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft geschonden door de auto niet in dezelfde staat in te leveren. De kantonrechter wijst een schadevergoeding van € 1.000,- toe, maar wijst de overige vorderingen van de eiseres af, omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn.

De kantonrechter overweegt dat de eiseres niet heeft voldaan aan haar substantiëringsplicht door in de dagvaarding te stellen dat de gedaagde geen verweer heeft gevoerd, terwijl dit niet klopt. De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde het bedrag van € 1.000,- met rente moet betalen, evenals de proceskosten van € 582,88. De overige vorderingen van de eiseres worden afgewezen, en de partijen dragen ieder hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 1191850 CV EXPL 24-3034
datum uitspraak: 16 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. Dill.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de rolbeslissing van 17 oktober 2024;
  • de akte namens [eiseres], met bijlagen;
  • de akte namens [gedaagde].
1.2.
Op 16 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig namens [eiseres] [naam 1], eigenaar, en [naam 2], en [gedaagde] met
mr. Dill.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] heeft in april of juni 2023 een auto van het merk Mercedes Benz gehuurd bij [eiseres] en met deze auto een ongeval veroorzaakt waardoor schade aan de auto is ontstaan. [eiseres] eist een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2023 en buitengerechtelijke incassokosten ad € 375,-. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] een wanprestatie heeft gepleegd door schade te rijden aan de auto. In eerste instantie eist [eiseres] alsnog betaling van de borg ad € 2.500,- ter dekking van de schade, op de zitting heeft zij dat veranderd in die zin dat zij vergoeding wil van de schade die ziet op een eigen risico, op het niet inzetbaar zijn van de huurauto voor een periode van vijf weken, doorlopende verzekeringspremies en wegenbelasting, kosten van de takelwagen, en op (overige) herstelkosten van de schade.
2.2.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] haar substantiëringsplicht heeft geschonden door in de dagvaarding te stellen dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Daarnaast betwist [gedaagde] dat hij gehouden is de schade te vergoeden. Hij heeft de auto gehuurd, maar er zijn geen algemene voorwaarden overeengekomen waardoor hij gehouden is opgelopen schade te vergoeden. Daarnaast is de verhuurder verplicht een schade-verzekering af te sluiten. Uit coulance heeft [gedaagde] destijds aangeboden alsnog de borg ad
€ 2.500,- te betalen, maar nadat er tot tweemaal toe incassomedewerkers van Juristu bij zijn moeder aan de deur stonden en eerst een bedrag van € 15.000,- eisten en later € 10.000,- heeft hij dat aanbod ingetrokken. [gedaagde] vertrouwt er niet meer op dat de zaak met het betalen van de borg opgelost zou blijven.
2.3.
De kantonrechter wijst een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding toe, de overige vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
2.4.
Volgens de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo II is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. [gedaagde] woont in Dordrecht zodat de kantonrechter bevoegd is.
Partijen hebben op zitting medegedeeld dat het Nederlands recht van toepassing is, zij hebben gezamenlijk deze rechtskeuze gemaakt en daarbij aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek.
Substantiëringsplicht
2.5.
In de dagvaarding heeft [eiseres] vermeld dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd terwijl dat alleen al blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde brieven van zijn gemachtigde die dateren van voor deze procedure werd opgestart. [eiseres] was dus bekend met het verweer en op grond van artikel 111 lid 3 Rv moest zij daar in de dagvaarding op ingaan (de substantiëringsplicht), iets wat een repeat player als de gemachtigde van [eiseres] zeker hoort te weten. De wet verbindt aan het niet voldoen aan dit vereiste geen andere consequentie dan dat de rechter daaraan de gevolgen kan verbinden die zij geraden acht. In dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om met het schenden van de substantiëringsplicht rekening te houden bij het vaststellen van de hoogte van de proceskosten.
[gedaagde] is een huurovereenkomst met verplichtingen overeengekomen
2.6.
[gedaagde] erkent een huurovereenkomst te hebben afgesloten met [eiseres]. Hij heeft de overeenkomst ingevuld en ondertekend en daarvan een doordrukvel meegekregen. Het is irrelevant welke van de verschillende versies die in het dossier zitten de juiste is, nu op alle versies op het voorblad een borg vermeld staat en de term: ‘Selbstbeteilung’ en daaronder is het vakje van € 15.000,- aangekruist. Ook staat op alle exemplaren een handtekening van [gedaagde] vlak onder de term Selbstbeteilung en het aangekruiste vakje. Met het plaatsen van zijn handtekening heeft [gedaagde] de overeenkomst met bijbehorende verplichtingen geaccepteerd. Anders dan [gedaagde] meent, volgt het hebben van een eigen risico (dat betekent de Duitse term Selbstbeteilung) in dit geval dus niet uit de algemene voorwaarden, maar uit de overeenkomst zelf. Ook anders dan [gedaagde] meent, is een autoverhuurder alleen wettelijk verplicht een WAM-verzekering af te sluiten voor de dekking van schade van derden, ook in Duitsland. De schade aan de huurauto valt niet onder de verplichte verzekering. Hoe een verhuurder het risico van overige schades regelt, is aan hem.
[gedaagde] heeft zijn verplichting de auto in dezelfde staat in te leveren geschonden
2.7.
[gedaagde] betwist niet dat hij een ongeluk heeft veroorzaakt waardoor er schade is ontstaan aan de auto. Hij heeft de auto dus niet in dezelfde staat dat hij hem meekreeg, kunnen inleveren. Als gevolg van deze wanprestatie is [gedaagde] gehouden de schade aan de huurauto te betalen, maar dan tot een maximaal bedrag van € 15.000,-, het overeengekomen eigen risico. Een dergelijk beding op zich is niet onredelijk zolang er in de algemene voorwaarden geen uitzonderingen opgemaakt worden. Zou dat wel het geval zijn, bijvoorbeeld dat bij bepaalde verkeershandelingen de huurder toch aansprakelijk is voor de gehele schade, dan dient de kantonrechter (ambtshalve) te toetsen of er sprake is van onredelijk bezwarende bedingen maar die situatie speelt hier niet.
[gedaagde] moet de schade in de vorm van het eigen risico ad € 1.000,- betalen
2.8.
[eiseres] stelt dat de schade aan de auto € 8.336,93 bedroeg en dat zij van haar verzekering € 7.336,93 uitgekeerd heeft gekregen. De verzekeraar heeft € 1.000,- in mindering gebracht vanwege het eigen risico van [eiseres]. [eiseres] verwijst daarbij naar een bericht van haar verzekeringsmaatschappij Württembergische en een afschrift van de bankoverschrijving van 17 augustus 2023. Hoewel deze (en een naar het lijkt verzekeringspolis) in het Duits zijn, is het bericht over de uitkering van het bedrag van
€ 7.336,93 minus de Selbstbeteiligung van € 1.000,- goed te begrijpen. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen dit schadebedrag inhoudelijk te betwisten wat hij niet heeft gedaan. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van deze bedragen. Dat betekent dat [eiseres] een schade van € 1.000,- lijdt. Nu dit bedrag onder het overeengekomen eigen risico van [gedaagde] van € 15.000,- blijft, is [gedaagde] gehouden dit bedrag aan schade te vergoeden. Hij zal daartoe worden veroordeeld.
[gedaagde] hoeft geen andere schade te vergoeden
2.9.
[eiseres] heeft bij haar laatste akte, nadat zij daartoe specifiek bij rolbeslissing van 17 oktober 2024 is toegelaten, verzuimd te onderbouwen waaruit de resterende schade bestaat. [eiseres] stelt schade te hebben geleden met betrekking tot het niet inzetbaar zijn van de huurauto voor een periode van 5 weken, doorlopende verzekeringspremies en wegenbelasting, kosten takelwagen, en op (overige) herstelkosten van de schade. De maandelijkse verzekeringspremie die vermeld staat in productie 6 ziet op de periode vanaf 20 november 2023, terwijl de schade en het herstel daarvan in juni en juli 2023 hebben plaatsgevonden. Voor het overige overlegt [eiseres] enkel een WhatsApp-bericht van het autoschadeherstelbedrijf dat de auto daar heeft gestaan van 18 juni tot 20 juli 2023. Het had op de weg van [eiseres] gelegen, wat zij dus niet heeft gedaan, om de volgens haar geleden schade cijfermatig te onderbouwen met bijvoorbeeld bankafschriften waarop betalingen aan de verzekeringsmaatschappij of belastingdienst staan. Voor zover zij voor wat betreft de verzekeringspremies heeft bedoeld deze te onderbouwen door hiervoor genoemd Duitstalige verzekeringspolis geldt dat deze ziet op de periode van 20 november 2023 totmet 1 februari 2024 en dat betreft een latere periode dan de periode waarin de schade is veroorzaakt. Dit deel van de vordering wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
2.10.
De rente over een bedrag van € 1.000,- wordt toegewezen omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De rente wordt – anders dan gevorderd – toegewezen vanaf de dag van dagvaarding omdat [eiseres] niet heeft gesteld waarom deze al per 20 juni 2023 dient in te gaan.
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen
2.11.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [eiseres] heeft pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [gedaagde] de kans heeft gekregen om binnen de in de wet genoemde termijn alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). In de brieven die aan [gedaagde] zijn gestuurd staat een termijn die niet voldoet aan de wet (ECLI:NL:HR:2016:2704).
Partijen dragen ieder de eigen proceskosten
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). Als gevolg van het niet voldoen aan de substantiëringsplicht (zie 2.4) wordt er geen salarispunt voor de dagvaarding toegekend. Ook wordt er geen salarispunt voor de akte toegekend nu [eiseres] er zelf voor heeft gekozen haar vordering te wijzigen en deze niet gelijk te onderbouwen met stukken. De kantonrechter begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] vervolgens op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 328,- aan griffierecht, € 50,- aan onkosten (artikel 238 lid 1 Rv) en € 67,50 aan nakosten. De hoogte van het griffierecht past bij het deel van de eis dat is toegewezen. Het bedrag dat [eiseres] meer aan griffierecht heeft betaald hoeft [gedaagde] niet te betalen omdat dat is gebaseerd op het deel van de eis dat is afgewezen. Die kosten waren dus onnodig. Dat maakt in totaal € 582,88 aan proceskosten.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 1.000,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op een bedrag van € 582,88;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken.
745