ECLI:NL:RBROT:2025:5857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
ROT 23/8665
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning compensatie transitievergoeding na wijziging motivering door verweerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2025, met zaaknummer ROT 23/8665, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep aangetekend tegen de vaststelling van de compensatie voor de transitievergoeding die aan een ex-werkneemster was betaald. De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in het bestreden besluit was gewijzigd zonder dat dit in een nieuwe beslissing was vastgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde de hoogte van de transitievergoeding vast op € 15.229,74, en verweerder werd veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en consistente motivering door bestuursorganen in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8665

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [persoon B] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de aan eiseres toekomende vergoeding voor de aan [(ex)werkneemster] (exwerkneemster) betaalde transitievergoeding.
1.2.
Met het bestreden besluit van 27 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de toekenning van een bedrag van € 14.848,26 gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres vergezeld door [persoon C] . Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.5.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
1.6.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.7.
Nadat geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om ter nadere zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 1 mei 2025 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Ex-werkneemster, die op 1 april 1995 in dienst is getreden bij eiseres, werd op 24 januari 2021 ziek. Eiseres en ex-werkneemster hebben op 29 april 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is neergelegd dat het dienstverband per 1 mei 2023 eindigt en dat eiseres aan ex-werkneemster een transitievergoeding betaalt van € 17.048,52 bruto.
2.2.
Vervolgens heeft eiseres verweerder verzocht om compensatie van de door haar aan ex-werkneemster betaalde transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen en daarin een bedrag van € 14.848,26 aan eiseres toegekend.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de hoogte van het toegekende bedrag aan compensatie van de transitievergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding uiteindelijk juist heeft berekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Verweerder heeft, na heropening van het onderzoek, de motivering van het bestreden besluit gewijzigd. Verweerder heeft met de brief van 9 december 2024 gemotiveerd dat voor de berekening van de vaste looncomponenten moet worden uitgegaan van de referteperiode voorafgaand aan de eerste ziektedag en dat in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van de periode voorafgaand aan de laatste dag waarop de loondoorbetalingsverplichting eindigt. Uitgaande van de juiste referteperiode zou dit volgens verweerder leiden tot een compensatie ter hoogte van € 14.528,14, toch dient te worden uitgegaan van het eerder vastgestelde (want ook hogere) bedrag. Nadat eiseres in reactie hierop nog heeft aangevoerd dat de meeruren en onregelmatigheidstoeslag maandelijks achteraf worden verloond, heeft verweerder wederom een nieuwe berekening gemaakt. Met de brief van 10 februari 2025 heeft verweerder het bedrag aan compensatie vastgesteld op € 15.229,74.
6. Met de hiervoor genoemde brief komt verweerder terug op de motivering in het bestreden besluit. Daarmee is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft de motivering immers gewijzigd in de brief van 10 februari 2025. Reeds daarom is het beroep gegrond.
7. De beroepsgrond dat verweerder de bedragen aan onregelmatigheidstoeslag moet ophogen van 70% naar 100%, slaagt niet. Verweerder heeft in de brief van 9 december 2024 overwogen dat eiseres wordt gevolgd in haar standpunt dat onderscheid wordt gemaakt tussen een zieke en niet-zieke werknemer en dat daarom een nieuwe berekening is gemaakt waarbij wordt uitgegaan van een referteperiode die voorafgaat aan de eerste ziektedag. Met die nieuwe berekening is van het door eiseres gestelde onderscheid geen sprake meer. Ook is deze wijze van berekenen door verweerder in overeenstemming met de uitspraak van deze rechtbank van 29 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8111. Gelet op het voorgaande en wat is overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak, wordt de door eiseres voorgestelde praktische berekening niet gevolgd.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder heeft de gewijzigde motivering niet vastgelegd in een nieuwe beslissing op het bezwaar. Daarom neemt de rechtbank toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en stelt de hoogte van de transitievergoeding, conform de gewijzigde motivering, vast op € 15.229,74.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.461,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 november 2023;
- stelt de hoogte van de transitievergoeding vast op € 15.229,74;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.