ECLI:NL:RBROT:2025:5704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
10-351526-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord met tbs en gedragsbeïnvloedende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd. De zaak betreft een poging tot moord waarbij de verdachte twee personen met een mes heeft aangevallen in de Pauluskerk te Rotterdam. De verdachte had eerder ruzie gehad met een van de slachtoffers en kocht een mes om wraak te nemen. Tijdens de zitting werd betoogd dat de verdachte door zijn psychotische toestand niet in staat was om met voorbedachte raad te handelen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich gedurende enige tijd had kunnen beraden op zijn daden, ondanks zijn psychische stoornis. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot moord, maar verklaarde hem niet strafbaar wegens ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, evenals een gedragsbeïnvloedende maatregel. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €750 aan een van de slachtoffers, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-351526-24
Datum uitspraak: 22 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] [geboortedatum] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord);
  • ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte;
  • terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging);
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, omdat niet kan worden bewezen dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte was door zijn psychotische toestand niet daadwerkelijk in de gelegenheid om na te denken over de betekenis en gevolgen van de te plegen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Voor het overige heeft de raadsman de beslissingen overgelaten aan de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
Nadat de verdachte voor de Pauluskerk in Rotterdam ruzie had gehad met het latere slachtoffer [slachtoffer 1] , is hij naar een winkel gegaan waar hij een vleesmes heeft gekocht. Een paar uur later is de verdachte met het mes teruggegaan naar de Pauluskerk. In de Pauluskerk heeft hij geprobeerd om [slachtoffer 1] en de aangever [slachtoffer 2] te steken met het mes.
Juridisch kader ‘voorbedachte raad’
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat de aanwezigheid van een psychische stoornis bij de verdachte niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van voorbedachte raad. Zelfs wanneer de keuzevrijheid van een verdachte ten tijde van het feit zodanig was aangetast dat het bewezenverklaarde niet kan worden toegerekend, sluit dit niet uit dat sprake is van voorbedachte raad.
Verdere beoordeling
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer 1] lid was van een geheime organisatie die hem achtervolgde en dat hij iedereen die lid was van die organisatie dood wilde maken. Ook bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij wraak wilde nemen en dat het jammer genoeg niet was gelukt om die personen neer te steken.
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] slechts bang wilde maken met het mes, maar hen niet wilde doden. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk, omdat de verdachte kort na het incident heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om hen te doden en hij dit in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft herhaald.
De rechtbank gaat daarom voorbij aan de verklaring die de verdachte op de zitting heeft afgelegd.
Uit de verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris leidt de rechtbank af dat de verdachte het plan had om [slachtoffer 1] en andere personen, die volgens hem tot een geheime organisatie behoorden, dood te maken. Met dat doel is hij het mes gaan kopen en teruggegaan naar de plek waar hij [slachtoffer 1] eerder was tegengekomen. De verdachte heeft zich dus gedurende enige tijd kunnen beraden op het door hem genomen besluit.
Een psychiater en psycholoog hebben vastgesteld dat de verdachte door zijn schizofrene stoornis ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch gedecompenseerd was en geadviseerd de verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Zoals hiervoor is overwogen sluit dit niet uit dat er sprake is geweest van handelen met voorbedachte raad.
De verdachte heeft concrete en consequente verklaringen afgelegd over zijn handelen en de beweegredenen daarvoor. Gelet daarop en omdat het dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat voor de mogelijkheid dat de verdachte handelde vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, ondanks zijn psychotische toestand, in de gelegenheid was om na te denken over de betekenis en gevolgen van de door hem te plegen daden en zich daarvan rekenschap te geven.
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 4 november 2024 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermaals met kracht met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
impliciet primair:
poging tot moord, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben het standpunt ingenomen dat de verdachte wegens ontoerekeningsvatbaarheid moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het bewezenverklaarde.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van [persoon A] , psychiater, van
3 maart 2025, en van [persoon B] , psycholoog, van 26 februari 2025, die over de verdachte zijn opgemaakt.
De bevindingen en conclusies van de psychiater en psycholoog zijn nagenoeg eensluidend.
Uit de rapportages blijkt onder meer het volgende.
De verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie. Er is bij hem sprake van een psychotisch toestandsbeeld met paranoïde wanen, betrekkingswanen, akoestische hallucinaties en een ernstig verminderd ziekte-inzicht. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, momenteel in gedwongen remissie door het verblijf in detentie. Ten tijde van het ten laste gelegde was de verdachte psychotisch gedecompenseerd. Hij geloofde dat hij werd gevolgd en bedreigd door een geheime organisatie en zag zichzelf als slachtoffer van een complot. Dit leidde ertoe dat hij zich continu bedreigd voelde en impulsief en agressief gedrag vertoonde als een vorm van zelfverdediging tegen deze vermeende dreiging. Gezien de ernst van de psychotische ontregeling en de volledige beïnvloeding van zijn gedrag door wanen en hallucinaties wordt geadviseerd het ten laste gelegde in zijn geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de psycholoog en de psychiater ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte over en volgt hun advies. Dat betekent dat het bewezenverklaarde de verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. De verdachte wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd twee personen met een mes dood te steken in de Pauluskerk.
Na een ruzie met één van de slachtoffers op straat voor de Pauluskerk, is hij een groot mes gaan kopen en teruggekeerd naar de Pauluskerk om wraak op het slachtoffer te nemen. De slachtoffers hebben zich verweerd tegen de aanval met het mes, waarbij één van hen een wond aan zijn hand heeft opgelopen. Dat de slachtoffers niet ernstiger of dodelijk gewond zijn geraakt, is te danken aan omstanders die de verdachte hebben overmeesterd en het mes van hem hebben afgepakt.
Door zijn handelen heeft de verdachte de slachtoffers grote angst aangejaagd en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Uit het schadeonderbouwingsformulier van één van de slachtoffers blijkt dat het feit nog altijd een grote impact heeft op zijn leven. Hij heeft forse angstklachten en stress en de huisarts heeft een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) bij hem vastgesteld.
Het incident heeft plaatsgevonden in een opvanglocatie voor dak- en thuislozen, een groep kwetsbare personen, en een aantal van hen is getuige geweest van de aanval. Dit moet ook voor hen een angstaanjagende ervaring zijn geweest.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages deskundigen
De psychiater en psycholoog voornoemd hebben het volgende gerapporteerd.
Zonder adequate behandeling van de verdachte blijft de kans op herhaling van soortgelijke delicten op korte en middellange termijn hoog. Beschermende factoren zijn nagenoeg afwezig. De verdachte heeft geen verblijfplaats, geen dagbesteding, een zeer beperkt sociaal netwerk en hij krijgt geen ambulante zorg. Gezien de complexe psychische problematiek bij de verdachte en het hoge recidiverisico is een langdurige en intensieve klinische behandeling in een gesloten kader met in aanvang een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk, waarbij een multidisciplinaire aanpak gericht op risicoreductie en stabilisatie van de psychotische symptomen centraal moet staan.
Geadviseerd wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht, omdat de risicofactoren onvoldoende beheersbaar zullen zijn. De verdachte toont geen ziekte-inzicht, heeft een beperkte motivatie voor behandeling en een afwijzende houding ten opzichte van zorg en medicatie. Hierdoor bestaat een reëel risico dat hij zich aan behandeling zal onttrekken, wat de kans op psychotische decompensatie en hernieuwd gewelddadig gedrag vergroot. Ook een zorgmachtiging wordt als een onvoldoende geschikt alternatief beschouwd, omdat deze doorgaans van te korte duur is en onvoldoende forensische focus biedt om het herhalingsgevaar structureel te verlagen.
Reclassering Nederland heeft ook een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 maart 2025. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater en psycholoog dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging als meest passende optie wordt gezien om ervoor te zorgen dat de verdachte de noodzakelijke, intensieve behandeling krijgt om zo het herhalingsgevaar te beperken. Er worden geen mogelijkheden gezien om met voorwaarden het herhalingsgevaar te beperken of het gedrag te veranderen.
Verder wordt geadviseerd de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De stoornis van de verdachte brengt risico’s met zich die naar verwachting nog
steeds aanwezig zullen zijn na afloop van de maatregel van terbeschikkingstelling. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel maakt (langdurig) toezicht daarna mogelijk.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen en de reclassering dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Dit is ook geëist door de officier van justitie en bepleit door de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Tijdens het begaan van het feit bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit, de ernst van de stoornis van de verdachte en het grote gevaar voor herhaling.
Omdat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zoals de reclassering heeft geadviseerd en de officier van justitie heeft geëist. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat sprake is van een groot gevaar voor herhaling van geweldsdelicten. Om de algemene veiligheid van personen te beschermen, dient de verdachte langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan.
De verdachte wordt ter beschikking gesteld wegens een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd [slachtoffer 2] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de beslissing over de vordering overgelaten aan de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Grondslag van de vordering
De benadeelde partij heeft zijn vordering gegrond op artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Aangevoerd is dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte op 'andere wijze in de persoon aangetast', zoals bedoeld in dit wetsartikel.
Juridisch kader
Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in het hiervoor genoemde wetsartikel is volgens de Hoge Raad in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De benadeelde partij heeft de impact die het handelen van de verdachte op hem heeft gehad gemotiveerd onderbouwd. Uit een brief van zijn huisarts van 13 maart 2025 blijkt dat de benadeelde partij sinds het incident angstig is, zich continu onveilig voelt en snel in de stress schiet en dat bij de benadeelde partij PTSS is vastgesteld.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen en dus op andere wijze in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarom kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade.
Gelet op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding toekennen, wordt het gevorderde bedrag van € 750,- billijk geacht. Dit bedrag wordt toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 november 2024, de dag waarop het feit heeft plaatsgevonden.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 750,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 22 april 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
opzettelijk
en met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(meermaals) (met kracht) met een mes (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt
in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.