ECLI:NL:RBROT:2025:5684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/10/680875 / JE RK 24-1195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met een belast verleden en de impact van hulpverlening op de thuissituatie

Op 9 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2012, die onder voogdij staat van een pleegmoeder en een voogd. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI), de pleegmoeder en haar advocaat, maar de voogd was niet aanwezig. De kinderrechter heeft de relevante stukken en eerdere beschikkingen in overweging genomen, waaronder een beschikking van 7 januari 2025 waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 11 april 2025.

De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen, maar de pleegmoeder heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die een kwetsbaar verleden heeft, waaronder het verlies van haar moeder en eerdere misbruik. Ondanks de zorgen is de kinderrechter van mening dat de huidige situatie niet zal verbeteren door een verlenging van de ondertoezichtstelling, vooral gezien de weerstand van de pleegmoeder tegen hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de impact van de ondertoezichtstelling op de thuissituatie onwenselijk is en heeft het verzoek van de GI afgewezen. De pleegmoeder wordt aangespoord om zelf te zorgen voor verbetering van de situatie van de minderjarige, met ondersteuning van een sociaal maatschappelijk werker die binnenkort zal starten met gesprekken.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/680875 / JE RK 24-1195
Datum uitspraak: 9 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam pleegmoeder]
hierna te noemen de pleegmoeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F. Pool, kantoorhoudende te Rotterdam, waargenomen door mr. M.S. Krol,
[naam voogd] ,
hierna te noemen de voogd, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 7 januari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage met bijlage van de GI van 20 maart 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 25 maart 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de pleegmoeder van 31 maart 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 1 april 2025.
1.2.
Op 4 april 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [naam] ;
- de pleegmoeder met haar advocaat.
De voogd is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de voogd wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 26 januari 2016 is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de pleegmoeder. Bij beschikking van 24 januari 2023 is [minderjarige] tevens onder voogdij gesteld van de voogd.
2.2.
[minderjarige] woont bij de pleegmoeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 januari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 11 april 2025. De beslissing voor het overig verzochte is aangehouden.

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Nu dient een beslissing genomen te worden over het resterende deel van het verzoek.
3.2.
Ter zitting heeft de GI het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn nog altijd zorgen over [minderjarige] . De afgelopen periode is geprobeerd om meer zicht te krijgen op de thuissituatie van [minderjarige] . Het is de GI echter niet gelukt om zicht te krijgen, omdat de school geen informatie durft te delen en de pleegmoeder niet meewerkt. Verder is er geprobeerd om ASVZ in te zetten, maar dit is in 2024 negatief afgesloten. Er is eerder ook een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de pleegmoeder, maar dit heeft niet geleid tot een verbetering.
Omdat de huidige jeugdbeschermer langdurig ziek is, zijn er kortgeleden twee nieuwe jeugdbeschermers gestart. De jeugdbeschermer heeft de pleegmoeder gebeld om haar hiervan op de hoogte te brengen, maar dit gesprek is moeizaam verlopen. Zo heeft de pleegmoeder geschreeuwd door de telefoon. De samenwerking tussen de GI en de pleegmoeder verloopt stroef, waardoor het uitvoeren van de ondertoezichtstelling wordt bemoeilijkt. De komende periode wil de GI overwegen om een KSCD-onderzoek te laten uitvoeren. Verder zal de sociaal maatschappelijk werker van school (hierna SMW’er) binnenkort starten, maar dit zal niet toereikend zijn. Het is belangrijk dat ook EMDR-therapie wordt ingezet, zodat er behandeling is voor het trauma en de emotieregulatie van [minderjarige] . Mocht de pleegmoeder niet mee blijven werken, dan wordt een uithuisplaatsing overwogen.

4.Het standpunt van de pleegmoeder

4.1.
Door en namens de pleegmoeder is ter zitting het volgende aangevoerd. De pleegmoeder voert verweer tegen het resterende deel van het verzoek van de GI. Op 7 januari 2025 is er een zitting geweest. Na deze zitting heeft de pleegmoeder geprobeerd het gesprek aan te gaan met de GI, maar de GI heeft niet op de pleegmoeder gereageerd. Na lang geen contact meer te hebben gehad met de jeugdbeschermer werd de pleegmoeder opeens gebeld met het bericht dat er een nieuwe jeugdbeschermer betrokken is. Ter zitting hoort de pleegmoeder dat er twee nieuwe jeugdbeschermers zijn. [minderjarige] heeft een angst ontwikkeld tegen de jeugdbeschermers en de ondertoezichtstelling en de pleegmoeder heeft een aversie tegen de ondertoezichtstelling. Het zorgt voor stress en er wordt niet meer aan de doelen van een ondertoezichtstelling gewerkt. Bovendien wijzigt het doel van de ondertoezichtstelling steeds. Verder zal een KSCD-onderzoek belastend zijn voor het gezin en met name voor [minderjarige] . Op dit moment is de school betrokken bij [minderjarige] en is Middin er sinds 2023 voor de moeder voor praktische zaken. Als de SMW’er van mening is dat er meer hulp nodig is, dan kan dit vanuit school worden ingezet. De huidige hulpverlening is voldoende. Een uithuisplaatsing is niet ter sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is en dat zij een belast verleden kent. [minderjarige] ’s moeder is overleden toen zij drie jaar oud was en zij is seksueel misbruikt door een huisvriend. [minderjarige] heeft de gebeurtenissen uit haar verleden nog niet verwerkt en er zijn zorgen over haar opvoedomgeving. [minderjarige] is als gevolg van de (toenemende) zorgen op 11 juli 2022 onder toezicht gesteld. Sindsdien heeft de GI geprobeerd hulpverlening in te zetten. Zo is ASVZ betrokken geweest. Echter heeft de inzet en inspanning van de hulpverleners de afgelopen jaren niet tot een verbetering van de (thuis)situatie geleid.
5.2.
Het gebrek aan resultaat van de hulpverlening is mede gelegen in de weerstand tegen die hulpverlening van de zijde van de pleegmoeder. Daardoor komt hulpverlening niet van de grond of strandt deze vroegtijdig. [minderjarige] neemt deze weerstand van haar pleegmoeder over. Die weerstand is ook gericht tegen de ondertoezichtstelling en de inzet van jeugdbeschermers. Door die weerstand is het binnen de ondertoezichtstelling niet mogelijk gebleken om goed zicht te krijgen op de thuissituatie en om passende hulpverlening in te zetten om de situatie structureel te verbeteren.
5.3.
Ondanks dat er nog altijd zorgen bestaan over de ontwikkeling van [minderjarige] , is de verwachting daarom niet dat een verlenging van de ondertoezichtstelling zal leiden tot een verbetering van de situatie. Er is in ieder geval sprake van een zeer hechte band tussen de pleegmoeder en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] de grote frustraties en de ergernissen van de pleegmoeder over hulpverlening overneemt. Het is dan ook jammer dat het de pleegmoeder niet lukt om zich, in het belang van [minderjarige] , daarvoor meer open te stellen. Deze situatie brengt mee dat de ondertoezichtstelling en daarmee samenhangende hulpverlening via de reactie daarop van de pleegmoeder veel stress voor [minderjarige] veroorzaakt. Dat is niet in haar belang.
5.4.
De kinderrechter moet dan ook een afweging maken tussen de noodzaak van een ondertoezichtstelling om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden, en de onwenselijke impact die de ondertoezichtstelling op de thuissituatie heeft. Naar het oordeel van de kinderrechter moet die afweging op dit moment leiden tot afwijzing van het verzoek van de GI. Daarbij is, naast de impact, van belang dat het niet voor de hand ligt dat de zorgen verder zullen afnemen als de ondertoezichtstelling op de huidige manier wordt voortgezet. Een verlenging van de ondertoezichtstelling zou dan ook de opdracht aan de GI inhouden om nog steviger in te zetten op hulpverlening, waarbij niet uitgesloten kan worden dat, gezien de weerstand tegen die hulpverlening, de optie van een uithuisplaatsing weer op tafel komt. Zoals eerder overwogen in de beschikking van 7 januari 2025 moet dat waar mogelijk worden voorkomen.
5.5.
De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI afwijzen. Daarmee is niet gezegd dat de zorgen zijn verdwenen, maar het is aan de pleegmoeder om zelf te zorgen voor een verdere verbetering van de situatie, waarbij zij steeds de belangen van de [minderjarige] voorop (blijft) stellen. De SMW’er zal bovendien starten met de gesprekken met [minderjarige] , zodat er ook vanuit een derde partij zicht blijft op haar welbevinden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het resterende deel van het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.