ECLI:NL:RBROT:2025:565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
71.254964.23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en witwassen van grote geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De verdachte, geboren in 1992, werd bijgestaan door haar raadsman mr. B.C. Swier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Colombia naar Nederland. De verdachte heeft in wisselende samenstellingen samengewerkt met medeverdachten en was betrokken bij meerdere geldoverdrachten, waarbij aanzienlijke bedragen contant geld zijn ontvangen en afgegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende duidelijkheid had over de verwijten die haar werden gemaakt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de criminele organisatie en de gevolgen voor de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van 1.516.000 euro en aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie en het witwassen gehandhaafd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71.254964.23
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2024.

2.Tenlastelegging

De verdachte wordt, kort weergegeven, beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, het witwassen van ruim 1,6 miljoen euro en het voorbereiden van internationale drugshandel. De volledige tenlastelegging houdt, na een vordering aanpassing omschrijving van de tenlastelegging, in dat de verdachte:
1
in of omstreeks de periode van 23 maart 2020 tot en met 27 maart 2024, te Almere, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten witwassen en opiumwetdelicten;
2
in of omstreeks de periode van 16 september 2020 tot en met 21 oktober 2020, te Almere en/of Amsterdam en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen, althans eenmaal, (van) meerdere geldbedragen, met een totaalwaarde van 1.616.000 EURO en/of 396.600 AED, althans een groot geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van 500.000 EURO (ontvangen op 16-09-2020);
- een geldbedrag van 109.000 EURO (afgegeven op 16-09-2020);
- een geldbedrag van 100.000 EURO (afgegeven op 16-09-2020);
- een geldbedrag van 500.000 EURO (ontvangen op 17-09-2020);
- een geldbedrag van 150.000 EURO (ontvangen op 22-09-2020);
- een geldbedrag van 396.600 AED (ontvangen en/of omgezet op 13-10-2020);
- een geldbedrag van 257.000 EURO (ontvangen op 21-10-2020)
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedragen was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geidbedragen voorhanden had(den)
en/of
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat/die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
3
op of omstreeks 8 april 2024, te Marbella, althans in Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een contant geldbedrag, te weten circa 8.760 EURO,
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeftverborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)
was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat/die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
4
in of omstreeks de periode 20 november 2020 tot en met 25 november 2020 te Almere, althans in Nederland en/of in Colombia, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door een of meerdere (encrypted) (chat-)gesprekken te voeren waarin wordt gesproken over:
* het vervoer en/of de aankomst en/of het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid cocaïne en/of
* de logistieke en administratieve afhandeling en betaling van de containers waarin de cocaïne is geplaatst
* de wijze van plaatsing en/of verhullen van de cocaïne die in een container moet worden geplaatst en/of
* de kwaliteit van de te leveren hoeveelheid cocaïne en/of
* corrupte contacten waarover zij beschikken in de lokale haven(s) en/of
* één of meerdere foto's van blokken cocaïne te versturen.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de dagvaarding, voor zover deze betrekking heeft op deelname aan een criminele organisatie, nietig dient te worden verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat in de tenlastelegging alleen strafbare feiten staan opgesomd en geen beschrijving van specifieke handelingen is gegeven, waardoor het voor de verdachte onvoldoende duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren.
3.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank stelt vast dat in de op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht toegesneden tenlastelegging de daarin bedoelde deelname van de verdachte aan de criminele organisatie aldus is omschreven dat deze heeft bestaan uit het begaan van misdrijven, die in dezelfde dagvaarding afzonderlijk zijn uitgeschreven. Dit is toelaatbaar. Elk feit is vervolgens beschreven in één of meerdere zaaksdossiers. De tenlastelegging moet dan ook, voor zover deze ziet op de criminele organisatie, worden bezien in samenhang met de overige tenlastegelegde feiten en het onderliggende dossier.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest welke verwijten haar worden gemaakt. De verdachte heeft in haar verklaring ter zitting ook laten zien dat zij de concrete aard en omvang van de gemaakte verwijten, waaronder ook de haar tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie, heeft begrepen.

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de aan de verdachte tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in wisselende samenstellingen betrokken is geweest bij internationale cocaïnehandel en het witwassen van grote hoeveelheden contant geld. Dit handelen wordt gekarakteriseerd door een zekere duurzaamheid en structuur, waarmee sprake is van een criminele organisatie. [medeverdachte 2] fungeerde daarbij telkens als de opdrachtgever en gaf via zijn Sky-account instructies aan de medeverdachten over de locaties en tijdstippen waarop aan de drugshandel gerelateerde geldoverdrachten moesten plaatsvinden.
De rol van [medeverdachte 2] blijkt niet beperkt te zijn geweest tot de periode waarover Sky-communicatie beschikbaar is. Zelfs in 2024, tijdens zijn detentie in Colombia, gaf [medeverdachte 2] nog steeds opdrachten, waarbij hij de verdachte aanstelde om alles over te nemen, aangezien zij volgens hem “over alles weet en alles beslist.” Dit toont aan dat de verdachte ook in deze latere fase nog actief betrokken was bij de criminele organisatie.
Bij haar aanhouding in 2024 werd onder de verdachte een contant bedrag van € 8.760 in beslag genomen. De verdachte heeft geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van dit geld. Gezien de omstandigheden, in samenhang met de informatie in het dossier, bestaat een gerechtvaardigd vermoeden dat dit geld afkomstig is van een misdrijf en heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde. Er is geen bewijs voor opzettelijke deelname aan een criminele organisatie. Onduidelijk is welke rol de verdachte (of andere leden van die organisatie) daarin zou(den) hebben gehad. De verdachte heeft verklaard dat zij de telefoon met het aan haar toegeschreven Sky-account in Colombia aan een ander heeft afgegeven en dat zij de berichten die te maken zouden kunnen hebben met de voorbereidingen van drugstransporten dus niet heeft verstuurd. Daarmee valt ook haar veronderstelde deelname aan een criminele organisatie weg. Voor zover er al een verband gelegd kan worden tussen de verdachte en activiteiten van de medeverdachten, zijn er – afgezien van drie geldoverdrachten – geen aanwijzingen voor enige betrokkenheid na november 2020. Een enkele niet geverifieerde TCI-melding is hiervoor onvoldoende.
Tot slot dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde witwassen voor zover betrekking hebbend op de geldoverdrachten van 17 september, 21 oktober en 23 oktober 2020. Betrokkenheid bij dit feit wordt immers gebaseerd op berichten in het Sky-account met Sky-ID [accountnaam 1] . De verdachte had de telefoon die bij dit account hoorde, zoals hiervoor aangevoerd, echter toen al niet meer in haar bezit en heeft daarvan dus geen gebruik meer gemaakt. Weliswaar heeft zij dat account eerder wel gebruikt, maar dat was uitsluitend bedoeld om met [medeverdachte 2] te communiceren. Toen deze specifieke berichten werden gewisseld was zij in Colombia in zijn gezelschap en had zij die telefoon met dat account ook niet meer nodig om met hem te communiceren.
5.3.
Beoordeling
5.3.1.
Inleiding
Onderzoek 26Narbonne is gestart naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Het onderzoeksteam heeft ontsleutelde berichten van aanbieder Sky-ECC (hierna: Sky) ontvangen. Na onderzoek van deze berichten zijn de broers [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en de verdachte aangemerkt als verdachten in verband met georganiseerde internationale cocaïnehandel en witwasconstructies tussen Nederland en Colombia.
De rechtbank zal eerst ingaan op de identificatie van personen die gebruik hebben gemaakt van Sky-ECC-accounts, waarmee gesprekken zijn gevoerd die een relevante rol in deze strafzaak hebben gespeeld. Vervolgens wordt ingegaan op onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, waarna beoordeeld wordt in hoeverre sprake is van de in feit 1 aan de verdachte tenlastegelegde betrokkenheid bij een criminele organisatie.
5.3.2.
Identificatie van het Sky-ECC-account [accountnaam 1]
De rechtbank stelt aan de hand van het proces-verbaal van identificatie van [verdachte] als gebruiker van het Sky-ID [accountnaam 1] en de verklaring van de verdachte ter zitting vast dat de verdachte de gebruiker als gebruiker van dit account mag worden aangemerkt en acht ook bewezen dat de berichten die vanuit dit account zijn ontvangen en verzonden ook aan haar zijn toe te schrijven. De verdachte erkent ook dat zij de gebruiker is geweest van dat account, maar stelt dat zij die telefoon ook wel eens aan een ander uit heeft geleend. Die stelling heeft zij niet onderbouwd. Zo heeft zij niet geconcretiseerd wanneer en met name aan wie zij die telefoon in dat geval zou hebben uitgeleend, waarmee dit verweer onvoldoende is onderbouwd en niet voldoende is om de conclusies van het genoemde proces-verbaal te weerleggen.
5.3.3.
Identificatie van het Sky-ECC-account [accountnaam 2]
De rechtbank stelt aan de hand van het proces-verbaal van identificatie van [medeverdachte 2] als gebruiker van het Sky-ID [accountnaam 2] vast dat hij de gebruiker is geweest van de dit Sky-ECC-account en dat de berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven.
5.3.4.
Feit 2 (gewoontewitwassen)
Uit de berichten die door en naar het Sky-account van de verdachte zijn verstuurd, blijkt dat de verdachte in de periode van 16 september 2020 tot en met 21 oktober 2020 betrokken is geweest bij meerdere geldoverdrachten. Bij deze overdachten heeft de verdachte aanzienlijke bedragen contant geld ontvangen en afgegeven.
Geldoverdracht 16 september 2020 (€ 500.000,- en € 109.000,-) en 22 september 2020 (€ 150.000,-)
Ten aanzien van het op 16 september 2020 ontvangen bedrag van 500.000 euro, het afgegeven bedrag van 109.000 euro en het op 22 september 2020 ontvangen bedrag van 150.000 euro heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging geen verweer gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Deze overdrachten zullen verder zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Geldverdacht 16 september 2020 (€ 100.000,-)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het verwijt dat zij op 16 september 2020 een geldbedrag van 100.000 euro zou hebben afgegeven. Hoewel uit de chatberichten kan worden afgeleid dat er wel een afspraak voor een overdracht van een dergelijk bedrag is gemaakt, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de overdracht ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Geldoverdracht 17 september 2020 (€ 500.000,-)
Anders dan de verdediging vindt, kan worden bewezen dat de verdachte op 17 september 2020 een bedrag van 500.000 euro heeft ontvangen. In de voorbereiding op de geldoverdracht heeft [medeverdachte 2] op 14 september 2020 een bericht naar de verdachte gestuurd, waarin hij schreef de verdachte hard nodig te hebben. In het daaropvolgende gesprek deelde [medeverdachte 2] mee dat hij in grote problemen zou komen als hij het bedrag van 1 miljoen niet zou ontvangen. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] de verdachte de opdracht gegeven om een bedrag van één miljoen euro – in twee delen van 500.000 euro – in ontvangst te nemen. De verdachte heeft erkend het eerste deel van dat bedrag te hebben ontvangen. Hoewel uit de berichten van 17 september 2020 niet expliciet vermeld is dat het tweede deel van het geldbedrag ook is overgedragen, leidt de rechtbank uit de daarna gevolgde communicatie tussen de verdachte en [medeverdachte 2] af dat ook dit deel daadwerkelijk door de verdachte is ontvangen. Van de grote problemen die [medeverdachte 2] zou ondervinden als het gehele bedrag niet zou worden ontvangen wordt ook in het vervolg van de communicatie niet meer gerept, iets wat wel voor de hand zou hebben gelegen als de helft van het kennelijk benodigde bedrag de bestemming niet zou hebben bereikt.
Geldoverdracht 13 oktober 2020 (AED 396.000,-)
Anders dan de officier van justitie vindt, biedt het dossier onvoldoende bewijs voor de stelling dat er een relatie bestaat tussen een geldbedrag van AED 396.600 en de verdachte. Dat de verdachte op 13 oktober 2020 mogelijk iemand heeft ontmoet en een token voor een betaling in ontvangst heeft genomen, is onvoldoende om te concluderen dat dit in verband stond met een concreet door een derde uitbetaalde bedrag. Er kan immers niet worden vastgesteld of de verdachte dit bedrag, of een ander bedrag, heeft ontvangen of afgegeven. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Geldoverdracht 21 oktober 2020 (€ 257.000,-)
Ten aanzien van de overdracht van 257.000 euro is door de verdediging aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte dit bedrag heeft ontvangen. Dit standpunt vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Gewoonte
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte in de gegeven periode nog niet kan worden aangemerkt als gewoontewitwassen. Hoewel in de criminele organisatie onder leiding van [medeverdachte 2] zeker sprake is geweest van gewoontewitwassen, is de bewezen betrokkenheid van de verdachte op dat punt beperkt gebleven tot vijf geldoverdrachten, die hebben plaatsgevonden in een periode van minder dan een maand. Het beperkte aantal en de korte duur maken dat nog niet aangenomen mag worden dat de verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De enkele hoogte van de betrokken bedragen is hiervoor evenmin bepalend. De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bedrag van 1.516.000 euro.
5.3.5.
Feit 3 (witwassen)
Het dossier bevat geen feiten en omstandigheden die, ook niet in onderling verband en in samenhang bezien, een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van het geldbedrag van € 8.760,- opleveren. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de overige stappen van de zogenoemde 6-stappenjurisprudentie. De verdachte zal dan ook van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
5.3.6.
Feit 4 (voorbereidingshandelingen invoer cocaïne)
Uit de bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaring van de verdachte ter zitting, volgt dat het Sky-account ( [accountnaam 1] ) in gebruik is geweest bij de verdachte toen zij in Nederland verbleef en dat zij de cryptotelefoon die aan dit Sky-account gekoppeld was, op 18 november 2020 ook heeft meegenomen naar Colombia.
Uit een groepsgesprek waaraan [accountnaam 1] deelnam volgt dat in de periode van 20 tot en met 25 november 2020 concrete voorbereidingen werden getroffen voor het vervoer van cocaïne van Colombia naar Nederland. In dit gesprek zijn foto’s gedeeld van verdovende middelen en van Nederlandse havens en is in detail gesproken over de methode, de kwaliteit, de prijs en de verdeling van de percentages. Deze vaststellingen zijn ter zitting ook niet betwist.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het ook toen nog de verdachte is geweest die via bovengenoemd Sky-account aan dit groepsgesprek heeft deelgenomen. Zij heeft namelijk gesteld dat zij de telefoon met dat Sky-account na haar aankomst in Colombia aan een ander zou hebben uitgeleend. Ook na uitdrukkelijke uitnodiging daartoe ter zitting heeft de verdachte echter niet kunnen of willen zeggen aan wie zij haar telefoon in Colombia heeft uitgeleend, noch waarom zij een account waarvan zij al veel langer gebruik maakte nu aan een ander ter beschikking zou hebben gesteld. Deze, niet met objectief vast te stellen feiten onderbouwde, verklaring is dan ook op zich al niet voldoende om de aanname, dat de verdachte via de tot dan toe steeds bij haar in gebruik zijnde account aan het groepsgesprek heeft deelgenomen, te kunnen weerleggen. De aanname dat de verdachte ook toen nog zelf aan die gesprekken heeft deelgenomen via dat account wordt nog verder ondersteund door het feit dat de andere deelnemers aan het groepsgesprek er blijkens hun woordkeuze (
‘hey sgat’,
‘haar maatje’) ook ontegenzeggelijk van uit gaan dat zij met een vrouw aan het communiceren zijn. Tot slot had het voor de hand gelegen dat in die gesprekken, zou onverhoopt iemand anders van die account gebruik gemaakt hebben, die nieuwe gebruiker voor deze wissel aandacht gevraagd zou hebben. Hiervan is echter niet gebleken, noch van enige verwarring ter zake bij de overige deelnemers aan het groepsgesprek. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het ook hier de verdachte zelf is geweest die deze gesprekken heeft gevoerd.
Mede gelet op de inhoud van die gesprekken acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van de in- en uitvoer van cocaïne.
5.3.7.
Feit 1 (deelname criminele organisatie)
Uit de opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en anderen zich gedurende een periode van vijf maanden bezig hebben gehouden met de invoer van cocaïne vanuit Colombia naar Nederland. Ten behoeve van deze transporten is via Sky intensief gecommuniceerd over deze transporten en de financiering daarvan. Er is gesproken over grote geldbedragen en de manieren waarop deze bedragen zijn overgedragen en ontvangen. Deze communicatie tussen verschillende deelnemers van de organisatie heeft een duidelijke structuur en duurzaamheid laten zien, die wijst op de continuïteit en de georganiseerde aard van de activiteiten. Daarmee zijn zowel de voor een criminele organisatie vereiste structuur als duurzaamheid gegeven.
Deze organisatie heeft voorts kenmerken van een hiërarchische structuur, waarin iedere deelnemer in contact heeft gestaan met degene die nodig was voor de volgende stap in het proces. De rechtbank heeft eerder al geconcludeerd. Onder verwijzing naar de bewezenverklaring van de feiten 2 en 4. dat de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld als medepleger van zowel het witwassen en de voorbereidingshandelingen voor de drugstransporten. De verdachte was direct betrokken bij het witwassen van geld, waarbij zij zelf grote bedragen heeft ontvangen en overhandigd. Daarnaast was zij betrokken bij de gedetailleerde voorbereidingshandelingen voor de drugstransporten, waarbij zij ook een belangrijke rol heeft gespeeld. Zo is het de verdachte geweest die actief op zoek is gegaan naar potentiële investeerders en met hen heeft onderhandeld over een opzet in Colombia en is zij het geweest die investeerders vervolgens in contact bracht met, [medeverdachte 2] , de leider van de criminele organisatie. Hoewel niet duidelijk is of in die specifieke periode een transport van verdovende middelen heeft plaatsgevonden, doet dit niet af aan het feit dat het handelen van de verdachte ten dienste heeft gestaan van het criminele samenwerkingsverband en dat die samenwerking een duurzame en georganiseerde vorm had, die noodzakelijk was voor de uitvoering van dergelijke criminele activiteiten.
Met deze bevindingen concludeert de rechtbank dat de verdachte niet alleen betrokken was bij het witwassen en de voorbereidingshandelingen, maar ook deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Ze had wetenschap van het oogmerk van de organisatie en speelde een actieve rol in het faciliteren van de criminele activiteiten. Anders dan de officier van justitie stelt, is onvoldoende concreet bewijs in het dossier voorhanden waaruit afgeleid mag worden dat de verdachte ook voor 4 juni 2020 of nog na 25 november 2020 nog betrokkenheid had bij die criminele organisatie. De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken voor zover de tenlastegelegde de periode voor 4 juni 2020 en na 25 november 2020 betreft.
5.4.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
zij
in de periode van
4 juni 2020tot en met
25 november 2020,
in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten witwassen en opiumwetdelicten;
2
zij
in de periode van 16 september 2020 tot en met 21 oktober 2020, te Almere en/of
Amsterdam en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, van meerdere geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van 500.000 EURO (ontvangen op 16-09-2020);
- een geldbedrag van 109.000 EURO (afgegeven op 16-09-2020);
- een geldbedrag van 500.000 EURO (ontvangen op 17-09-2020);
- een geldbedrag van 150.000 EURO (ontvangen op 22-09-2020);
- een geldbedrag van 257.000 EURO (ontvangen op 21-10-2020)
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad
enheeft overgedragen, terwijl zij, verdachte, en
haarmededaders wisten, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf ;
(ZD MEDELLIN)
4
zij in de periode 20 november 2020 tot en met 25 november 2020 te Colombia, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen,
-
- voorwerpen, vervoermiddelen
enstoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en haar mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door encrypted chat-gesprekken te voeren waarin wordt gesproken over:
* het vervoer en de aankomst en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid cocaïne en
* de logistieke en administratieve afhandeling en betaling van de containers waarin de cocaïne is geplaatst
* de wijze van plaatsing en verhullen van de cocaïne die in een container moet worden geplaatst en* de kwaliteit van de te leveren hoeveelheid cocaïne en* corrupte contacten waarover zij beschikken in de lokale haven(s) en foto's van blokken cocaïne te versturen.
(ZD CARTAGENA)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2.
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
4.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen/mede te plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan witwassen van een aanzienlijk bedrag van ruim 1,5 miljoen euro en aan de voorbereiding van internationale handel in grote partijen cocaïne tussen Colombia en Nederland.
Haar rol in deze criminele activiteiten was van essentieel belang. Zo heeft de verdachte eigenhandig grote bedragen ontvangen en afgegeven. Daarnaast heeft zij actief met potentiële (criminele) investeerders onderhandeld over belangrijke aspecten van de handel, zoals de prijs, de kwaliteit en de wijze van vervoer van de cocaïne. Door deze betrokkenheid heeft zij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de opzet en uitvoering van de criminele organisatie.
De handel in harddrugs, zoals cocaïne, vormt een ernstige bedreiging voor de samenleving en de volksgezondheid. Wanneer de handel plaatsvindt op de schaal die in dit geval aan de orde was, heeft dit niet alleen schadelijke effecten op de gezondheid van gebruikers, maar gaat vaak gepaard met andere vormen van zware criminaliteit, zoals corruptie en (vuurwapen)geweld. Bovendien worden enorme hoeveelheden crimineel geld in omloop gebracht, wat de integriteit van het financiële systeem aantast en het legale financiële verkeer besmet. Het feit dat de verdachte zich met deze activiteiten heeft beziggehouden, zonder de schadelijke gevolgen ervan te erkennen, maakt haar handelen des te ernstiger. Het feit dat aan de verdachte door de inmiddels gedetineerde leider van de organisatie ook recent nog een vertrouwenspositie werd toebedeeld geeft geen aanleiding te veronderstellen dat haar betrokkenheid bij deze organisatie als onbeduidender moet worden aangemerkt dan uit de bewezenverklaarde feiten wordt afgeleid.
In dat opzicht laat de verdachte door haar laconieke houding ter zitting en haar gebrek aan inzicht in de ernst van de feiten een zorgwekkend gebrek aan verantwoordelijkheid en bewustzijn ten aanzien van de gevolgen van haar handelen zien.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 21 oktober 2024 blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 12 december 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende in. De reclassering ziet zorgen op alle leefgebieden. De verdachte heeft geen diploma’s en geen stabiele huisvesting. Verder heeft zij depressieve perioden en worstelt zij met een alcoholverslaving. De verdachte wil echter de regie om haar leven weer op te bouwen in eigen hand houden en wil geen hulp. Er worden daarom geen mogelijkheden gezien om met toezicht en begeleiding het recidiverisico, dat als gemiddeld wordt ingeschat, verder terug te dringen. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder voorwaardelijk strafdeel. Verder adviseert de reclassering een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de combinatie, de aard en de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een eventueel op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat dit geen recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank acht de gevorderde gevangenisstraf van de officier van justitie alleszins een redelijk uitgangspunt, maar zal de op te leggen straf matigen, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan ten laste is gelegd. De rechtbank zal afzien van het opleggen van een contactverbod met de medeverdachten als bedoeld in artikel 38v Sr, aangezien zij daarin geen meerwaarde ziet.
De rechtbank acht, alles afwegend, de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
8.5.
Voorlopige hechtenis
Het mondelinge verzoek van de verdediging op de terechtzitting om de voorlopige hechtenis van de verdachte bij einduitspraak te schorsen, zal worden afgewezen.
De bewezenverklaarde feiten zijn daarvoor te ernstig.

9.Beslag

De vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 8.760,- wijst de rechtbank af, gelet op de vrijspraak van de verdachte van het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen. Er zal dan ook een teruggave van dat geldbedrag aan de verdachte worden gelast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen geld voor een bedrag van € 8.760,-;
wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D.M. de Boer, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en C.G. van de Grampel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 17 januari 2025.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.