ECLI:NL:RBROT:2025:5648

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet-ontvankelijkheid en tekortkomingen in de 285-verklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker had eerder, op 25 oktober 2024, een verzoekschrift ingediend, maar de rechtbank verklaarde hem niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de 285-verklaring, die bij het verzoekschrift was gevoegd, niet voldeed aan de wettelijke eisen. De verklaring moet aantonen dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling, maar verzoeker had geen poging gedaan om tot zo'n regeling te komen. De rechtbank merkte op dat de schuldhulpverlener slechts de oude 285-verklaring had herindienend zonder voldoende toelichting op de huidige omstandigheden.

De rechtbank wees ook op de recente beëindiging van een eerdere schuldsaneringsregeling, waarin verzoeker een aanzienlijke tekortkoming had laten ontstaan. Dit leidde tot een boedelachterstand van circa € 23.000. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet te goeder trouw was geweest in het onbetaald laten van zijn schulden. Bovendien was er geen bewijs dat verzoeker zijn financiële situatie had verbeterd sinds de beëindiging van de vorige regeling. De rechtbank besloot dat, zelfs als verzoeker ontvankelijk was geweest, het verzoek tot schuldsanering zou zijn afgewezen. De rechtbank benadrukte dat verzoeker in de toekomst mogelijk een nieuw verzoek kan indienen, mits hij kan aantonen dat hij zijn financiële situatie onder controle heeft en zijn afloscapaciteit reserveert voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verzoek toepassing schuldsanering: niet-ontvankelijk
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 april 2025
[verzoeker] ,
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

De rechtbank heeft op 25 oktober 2024 een verzoekschrift met bijlagen ontvangen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De schuldhulpverlener heeft per e-mailbericht van 17 april 2025 aan de rechtbank laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. De rechtbank heeft schuldhulpverlener diezelfde dag per e-mailbericht laten weten dat zij het wenselijk acht dat de schuldhulpverlener bij de zitting aanwezig zal zijn. In reactie daarop heeft de schuldhulpverlener per e-mailbericht aan de rechtbank laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig kan zijn, daarnaast heeft de schuldhulpverlener laten weten dat ook geen collega voor haar de zitting kan waarnemen. De schuldhulpverlener is niet ter zitting verschenen.
Ter zitting van 18 april 2025 is verzoeker verschenen en gehoord.
De rechtbank heeft op 18 april 2025 – na de zitting – per e-mailbericht aanvullende vragen aan de schuldhulpverlener gesteld.
De schuldhulpverlener heeft op 23 april 2025 per e-mailbericht de aanvullende vragen van de rechtbank beantwoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Achtergrond

Bij vonnis van deze rechtbank van 29 maart 2023 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoeker uitgesproken. Verzoeker had op dat moment een schuldenlast van € 298.505,73. In die schuldsaneringsregeling heeft op 18 januari 2024 een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden, omdat schuldenaar (onder andere) een tekortkoming in de nakoming van de afdrachtverplichting heeft laten ontstaan. Hierdoor is een boedelachterstand ontstaan. Verzoeker heeft tijdens het verhoor verklaard dat hij de boedelachterstand graag wilde inlopen. Na het verhoor zijn de tekortkomingen in de nakoming (waaronder de afdrachtverplichting) erger geworden. Op 24 mei 2024 heeft de toenmalig bewindvoerder de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor te dragen voor tussentijdse beëindiging. De rechter-commissaris heeft op 27 mei 2024 met dit verzoek ingestemd.
Het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is door de rechtbank behandeld ter zitting van 14 augustus 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een verwijtbare tekortkoming heeft laten ontstaan in de nakoming van de afdrachtverplichting. Er was sprake van een boedelachterstand van circa € 23.000,--. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat de persoonlijke situatie van verzoeker nog niet voldoende stabiel was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Hierbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het voorgaande niet betekent dat verzoeker niet over enige tijd een nieuw verzoek kan doen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling op 18 september 2024 beëindigd.
Verzoeker heeft op 25 oktober 2024 – iets meer dan één maand na beëindiging van de schuldsaneringsregeling – een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Verzoeker heeft voorafgaand aan dit verzoek geen (nieuwe) poging gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen met zijn schuldeisers.

3.De beoordeling

( i)
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek
De vraag die eerst moet worden beantwoord is of de verklaring ex artikel 285, eerste lid, aanhef onder f, Fw die bij het verzoekschrift is gevoegd, voldoet aan de vereisten.
In artikel 285, eerste lid, aanhef en onder f, Fw is bepaald dat bij het verzoekschrift een met redenen omklede verklaring dient te worden gevoegd dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen (de zogenoemde 285-verklaring). Met ingang van 1 juli 2023 is de volgende regel toegevoegd aan art. 285 lid 1 onder f: ‘Als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen.’
Verzoeker heeft voorafgaand aan het onderhavige verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling geen buitengerechtelijke schuldregeling doorlopen. Ook is naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende toelichting gegeven waarom andere omstandigheden het onmogelijk zouden maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Sterker nog, schuldhulpverlening heeft volstaan met het herindienen van de 285-verklaring uit het verzoekschrift dat tot toepassing van de vorige schuldsaneringsregeling van verzoeker heeft geleid. Dit verzoek dateert uit januari 2023. De oude 285-verklaring is door schuldhulpverlening slechts opnieuw ondertekend op 2 oktober 2024. In de overgelegde 285-verklaring wordt daardoor ten onrechte vermeld dat een buitengerechtelijk aanbod aan de schuldeisers is gedaan van 34,70% aan de preferente schuldeisers en 17,35% aan de concurrente schuldeisers, tegen finale kwijting. De rechtbank oordeelt dat daarmee niet is voldaan aan de gestelde eis van artikel 285, eerste lid, aanhef onder f, Fw. De rechtbank verklaart verzoeker daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
( ii)
Afwijzingsgrond
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als verzoeker wel ontvankelijk was geweest in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, dit verzoek afgewezen zou worden. Dit wordt als volgt toegelicht.
Met de wetswijziging die in werking is getreden per 1 juli 2023 is artikel 288, tweede lid, onder d, Fw (oud) komen te vervallen. Hierdoor kan een verzoeker opnieuw een verzoek doen tot toepassing van schuldsaneringsregeling, ook al heeft hij in de tien jaar voorafgaand aan zijn verzoek al gebruik gemaakt van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit kan ook indien de vorige schuldsaneringsregeling is beëindigd doordat er verwijtbare tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen zijn ontstaan. Immers, in de loop der tijd kan de persoonlijke situatie veranderen waardoor er aanleiding kan zijn voor de rechtbank om iemand opnieuw toe te laten.
De rechtbank dient dan wel te beoordelen of aan de toets van artikel 288, eerste lid, onder b, Fw is voldaan. Op grond hiervan kan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Naar het oordeel van de rechtbank weegt in dit geval mee dat op verzoeker zeer recent een wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, waarin een aanzienlijke tekortkoming is ontstaan. Dit geeft in beginsel aanleiding om de vraag of de schulden van verzoeker te goeder trouw onbetaald zijn gelaten, kritisch te toetsen.
De rechtbank is in dit geval ook van oordeel dat – mede gelet op de aard en omvang van de tekortkoming waarvoor de regeling recent is beëindigd – niet kan worden vastgesteld dat de schulden te goeder trouw onbetaald zijn gelaten. In de regeling die is beëindigd in september 2024 is immers in een periode van circa anderhalf jaar tijd een boedelachterstand ontstaan van circa € 23.000,--. Dit bedrag had aan de schuldeisers, waarvoor die schuldsaneringsregeling werkte, toe moeten komen. Verzoeker heeft dit geld echter aan andere zaken besteed. Hierdoor zijn de schuldeisers, waarvoor de vorige schuldsaneringsregeling werkte en die ook nu op de schuldenlijst staan, niet te goeder trouw onbetaald gebleven.
( iii)
Geen toepassing hardheidsclausule
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van de goede trouw (artikel 288, eerste lid, onder b, Fw) wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden, onder controle heeft gekregen. Er moet dan dus sprake zijn van een aantoonbare en bestendige wending ten goede. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval (tegen de achtergrond van de tekortkoming in de eerdere regeling) tenminste had moeten blijken dat de afdrachtverplichting nu wel strikt door verzoeker zal worden nagekomen. In de vorige schuldsaneringsregeling is gebleken dat budgetbeheer daarvoor geen afdoende waarborg biedt. Immers, tijdens de vorige schuldsaneringsregeling liep het budgetbeheer ook al en toen is er toch een boedelachterstand van circa € 23.000,-- ontstaan. Daarnaast is er ook in de periode tussen 18 september 2024 (datum tussentijdse beëindiging eerdere schuldsaneringsregeling) tot heden niet afgedragen aan de schuldeisers. Dit is deels te verklaren door beslaglegging, maar ook in de maanden dat geen beslag lag, is er niet gereserveerd voor de gezamenlijke schuldeisers. Uit de toelichting van de budgetbeheerder blijkt ook dat het inkomen pas vanaf november 2024 aan de budgetbeheerder werd overgemaakt. Dat een deel van het in de vorige schuldsaneringsregeling niet afgedragen inkomen alsnog ten goede is gekomen aan de schuldeisers is niet gebleken. Al met al ziet de rechtbank gelet op (i) het korte tijdsverloop na de vorige schuldsaneringsregeling en (ii) de omvang van de tekortkoming in de afdrachtverplichting in de vorige schuldsaneringsregeling, en (iii) het feit dat er ook daarna niet gereserveerd is, geen aanleiding om de zogeheten hardheidsclausule toe te passen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het wel positief is dat verzoeker opnieuw een fulltime baan heeft gevonden met een aanzienlijke afloscapaciteit voor de schuldeisers. Indien verzoeker kan aantonen dat hij deze afloscapaciteit gedurende een stabiele periode ook daadwerkelijk reserveert voor de schuldeisers, dan zou een volgend verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben. Daarbij zou het feit dat bepaalde schuldeisers actief incassomaatregelen lijken te treffen een belemmering kunnen zijn. Verzoeker zou kunnen overwegen om met behulp van een beschermingsbewindvoerder in ieder geval een strikt budgetplan en reserveringsplan te maken. Ook staat het verzoeker vrij om een nieuw minnelijk voorstel aan zijn schuldeisers te doen. Indien dat niet leidt tot overeenstemming met de (beslagleggende) schuldeisers zou in het voorkomende geval (alsnog) een (hernieuwd) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kunnen worden gedaan (al dan niet door de beschermingsbewindvoerder zelf).

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
S.R.L.T. Peek, griffier in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025. [1]