ECLI:NL:RBROT:2025:5644

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
FT RK 25/491 en FT RK 25/492
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een huurkwestie met betrekking tot een moratorium

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 27 maart 2025 een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, zodat hij niet ontruimd kan worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een huurachterstand heeft van € 9.095,48, maar dat de huurtermijn van april 2025 tijdig is betaald. De rechtbank heeft ook gehoord dat er een voornemend beschermingsbewindvoerder is aangesteld, die heeft verklaard dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, aangezien er een vonnis tot ontruiming van zijn woning was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de schuldeiser, verweerster, die het vonnis tot ontruiming ten uitvoer wilde leggen. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 18 april 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 27 maart 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 31 maart 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 april 2025.
Ter zitting van 10 april 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Noordzij Insolventie (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw F.S. Sadal, werkzaam bij Noordzij Beschermingsbewind B.V. (hierna: voornemend beschermingsbewindvoerder).
De heer [persoon B] , werkzaam bij Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders heeft namens Stichting Woonbron (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting op 8 april 2025 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt inkomen uit arbeid van circa € 3.091,27 per maand. De huur bedraagt € 738,13 per maand. De huurtermijn van april 2025 is tijdig betaald. De voornemend beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat ook lopende huurtermijnen tijdig betaald zullen worden. Daarnaast zal het beschermingsbewind op korte termijn worden uitgesproken, waardoor ook voldoende wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

Verzoeker heeft tot en met april 2025 een achterstand laten ontstaan van € 9.095,48. De lopende huurtermijnen worden al ruim negen maanden niet meer voldaan. Vanaf begin 2021 is verzoeker de huurtermijnen achteraf gaan betalen. Voorts is de huurachterstand vanaf 2023 gaan oplopen en is er vanaf augustus 2024 geen enkele huurtermijn meer betaald door verzoeker. De huurtermijn van april 2025 is betaald. Verweerster vraagt zich af waarom verzoeker zich niet eerder tot een schuldhulpverlening heeft gewend. Verweerster heeft er geen enkel vertrouwen meer in en verzoekt de voorlopige voorziening af te wijzen. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 18 maart 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 2 april 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 23 januari 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijn van april 2025 is voldaan. Daarnaast zal het beschermingsbewind op korte termijn worden uitgesproken, waardoor ook voldoende wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 23 januari 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
31 maart 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.