In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 27 maart 2025 een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, zodat hij niet ontruimd kan worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een huurachterstand heeft van € 9.095,48, maar dat de huurtermijn van april 2025 tijdig is betaald. De rechtbank heeft ook gehoord dat er een voornemend beschermingsbewindvoerder is aangesteld, die heeft verklaard dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, aangezien er een vonnis tot ontruiming van zijn woning was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de schuldeiser, verweerster, die het vonnis tot ontruiming ten uitvoer wilde leggen. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.