In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2025 een beschikking gegeven over de gezagsbeëindiging, ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen, omdat zij niet in staat is om het gezag uit te oefenen door haar eigen problematiek en het gebrek aan contact met de minderjarige. De moeder heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening en het contact met de minderjarige wil herstellen. De broer van de minderjarige heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht, waarbij hij aangeeft dat de minderjarige bij hem verblijft en dat hij de voogdij zou willen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er gronden zijn voor gezagsbeëindiging, maar heeft het primaire verzoek afgewezen omdat het nog niet duidelijk is wie de voogdij zou moeten uitoefenen. Wel is het subsidiaire verzoek voor ondertoezichtstelling toegewezen, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de broer voor de duur van een jaar verleend.