ECLI:NL:RBROT:2025:5635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/10/694060 / FA RK 25-987
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar gezagsbeëindiging, ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2025 een beschikking gegeven over de gezagsbeëindiging, ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen, omdat zij niet in staat is om het gezag uit te oefenen door haar eigen problematiek en het gebrek aan contact met de minderjarige. De moeder heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening en het contact met de minderjarige wil herstellen. De broer van de minderjarige heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht, waarbij hij aangeeft dat de minderjarige bij hem verblijft en dat hij de voogdij zou willen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er gronden zijn voor gezagsbeëindiging, maar heeft het primaire verzoek afgewezen omdat het nog niet duidelijk is wie de voogdij zou moeten uitoefenen. Wel is het subsidiaire verzoek voor ondertoezichtstelling toegewezen, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de broer voor de duur van een jaar verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/694060 / FA RK 25-987
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging, ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.R. Hogerbrugge, kantoorhoudende te Rotterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
[persoon A],
hierna te noemen: de broer, wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 10 februari 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de bereidverklaring van de GI van 10 februari 2025, ontvangen op 11 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de broer;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon B] ;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), [persoon C] .
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [persoon D] en [persoon E] , hulpverleners van Antes voor de moeder.
1.4.
De rechtbank heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [voornaam minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de broer.
2.3.
De GI heeft zich bij brief van 10 februari 2025 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt primair om het ouderlijk gezag van de moeder over [voornaam minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te benoemen tot voogd. De Raad verzoekt subsidiair om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing voor [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Na het overlijden van de vader van [voornaam minderjarige] heeft zij iemand nodig die in haar belang beslissingen over haar kan nemen. De moeder is belast met eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] . De moeder is echter niet in staat om het gezag uit te oefenen, gezien haar eigen problematiek. Ook is er een lange periode geen contact geweest tussen de moeder en [voornaam minderjarige] , waardoor het voor de moeder lastig is om te weten wat daadwerkelijk in het belang is van [voornaam minderjarige] . Als het gezag van de moeder wordt beëindigd, is het niet verstandig om de broer van [voornaam minderjarige] te belasten met de voogdij. De broer is in dezelfde omgeving als [voornaam minderjarige] opgegroeid. Daarbij heeft hij de afgelopen periode net als [voornaam minderjarige] veel meegemaakt. Doordat hij de afgelopen periode druk bezig is geweest met regelzaken, is het niet gelukt om hem te spreken. Er is dan ook geen zicht op de thuissituatie bij de broer. Het is beter dat de voogdij over [voornaam minderjarige] , indien het gezag van de moeder wordt beëindigd, bij een onafhankelijke derde komt te liggen.
3.3.
Als het gezag van de moeder niet wordt beëindigd, is het nodig dat [voornaam minderjarige] onder toezicht wordt gesteld en dat voor haar een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt verleend. Er moet voor [voornaam minderjarige] een passende verblijfplek worden gezocht. Vanuit hier kan voor [voornaam minderjarige] passende hulpverlening worden ingezet, onder andere gericht op rouwverwerking. Daarnaast dient te worden gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en [voornaam minderjarige] . Ook dient met de broer, eventueel met tussenkomst van de GI, een gesprek plaats te vinden en te worden bekeken op welke manier de broer een rol kan spelen in het leven van [voornaam minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Het is van belang dat een neutrale partij wordt belast met de voogdij over [voornaam minderjarige] . Hierbij is het tevens van belang dat er contact blijft tussen de moeder, de broer en [voornaam minderjarige] .
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het primaire verzoek van de Raad. Het klopt dat er een lange periode geen contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] heeft plaatsgevonden, waardoor het voor de moeder lastig is om te weten wat in het belang is van [voornaam minderjarige] . Voor de moeder is nu begeleiding en ondersteuning ingezet, zodat zij dit in de toekomst beter kan. Bovendien probeert de moeder het contact met [voornaam minderjarige] te herstellen, zodat zij er in het vervolg meer voor haar kan zijn. Daarnaast staat de moeder open voor de inzet van hulpverlening gericht op haar eigen problematiek. Er is een lange wachtlijst, maar er wordt een tussenoplossing gezocht. Het beëindigen van het ouderlijk gezag van de moeder is in dit kader een te ingrijpende maatregel. De moeder heeft het liefst dat [voornaam minderjarige] onder toezicht wordt gesteld en dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de broer wordt verleend. De broer kent [voornaam minderjarige] het beste. De moeder is niet in staat om de volledige zorg en de verantwoordelijkheid voor [voornaam minderjarige] te dragen. Ook kan zij op dit moment geen veilige woonplek aan haar bieden. Indien de kinderrechter toch van mening is dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, dan heeft de moeder het liefst dat de broer van [voornaam minderjarige] wordt belast met de voogdij, in plaats van de GI.
4.3.
De broer brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Sinds de vader is overleden, heeft de broer veel moeten regelen. [voornaam minderjarige] verbleef aanvankelijk bij De Villa van Enver. Inmiddels verblijft zij, samen met haar oudere zus, bij de broer. Hier is sprake van een stabiele thuissituatie. Zo is de uitkering van de broer geregeld en wordt de woning van de vader op zijn naam gezet. Daarnaast gaat [voornaam minderjarige] inmiddels weer naar school en zet zij positieve stappen. De broer heeft het liefst dat hij met de voogdij over [voornaam minderjarige] wordt belast. Ook als het gezag van de moeder niet wordt beëindigd, is het wel van belang dat [voornaam minderjarige] bij de broer kan blijven wonen. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is niet in haar belang. De broer wil voorkomen dat zij in een wereld terechtkomt waar zij door anderen wordt beïnvloed. Daarbij is het wel belangrijk dat [voornaam minderjarige] de inzet van hulpverlening accepteert, zodat zij gebeurtenissen uit het verleden kan verwerken. Een uithuisplaatsing gaat niet bijdragen aan het accepteren van hulpverlening.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat na het overlijden van de vader van [voornaam minderjarige] , er niemand is die het gezag in voldoende mate kan uitoefenen. De moeder is nu weliswaar belast met het eenhoofdige gezag over [voornaam minderjarige] , maar zij heeft een lange periode geen contact met [voornaam minderjarige] gehad. Bovendien is zij door haar eigen problematiek onvoldoende in staat invulling aan het gezag te geven. Alhoewel het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] langzaam weer op gang komt en de moeder open staat voor de inzet van hulpverlening gericht op haar eigen problematiek, lijkt het niet waarschijnlijk dat de moeder op de langere termijn de aangewezen persoon is om het gezag over [voornaam minderjarige] te dragen. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn daarmee de gronden voor een gezagsbeëindiging aanwezig.
5.3.
Desondanks zal de kinderrechter het primaire verzoek afwijzen. Daarbij is van belang dat nog niet geheel duidelijk is wie na een gezagsbeëindiging van de moeder, moet worden belast met de voogdij over [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] verblijft inmiddels weer bij de broer en voorlopig verloopt dit positief. Zij kan in haar vertrouwde omgeving blijven wonen en ook de schoolgang is weer opgepakt. Het zou [voornaam minderjarige] en de broer gegund zijn als zij, na de moeilijke periode die zij hebben doorgemaakt, samen kunnen blijven wonen en van daaruit aan hun toekomst werken. Dat de broer de voogdij over [voornaam minderjarige] zou dragen zou daarbij passen.
5.4.
Op dit moment is echter nog onvoldoende duidelijk of deze situatie ook het meest tegemoet komt aan de belangen van [voornaam minderjarige] . De Raad heeft tot op heden onvoldoende onderzoek kunnen doen naar de thuissituatie en ook niet met de broer kunnen spreken. Dat inzicht is wel nodig voordat er een definitieve beslissing wordt genomen op de vraag of de broer met de voogdij kan worden belast.
5.5.
De kinderrechter wijst daarom wel het subsidiaire verzoek voor een ondertoezichtstelling toe. Uit het raadsrapport blijkt van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [voornaam minderjarige] Gelet op die zorgen is het van belang dat er een jeugdbeschermer betrokken raakt die meer zicht krijgt op de thuissituatie en die noodzakelijke hulpverlening voor [voornaam minderjarige] kan inzetten. De kinderrechter zal de verzochte machtiging uithuisplaatsing toewijzen, maar slechts voor het verblijf bij de broer. Het is aan de GI om te onderzoeken of dit verblijf ook voldoende tegemoetkomt aan de behoefte van [voornaam minderjarige] . Bij dat onderzoek kan de GI ook betrekken welke gezagssituatie in de toekomst het meest passend is.
5.6.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de broer beide verlenen voor de duur van een jaar.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot 13 maart 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de broer tot 13 maart 2026;
6.3.
wijst het overig verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 door mr. W.J. Loorbach, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 21 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.