In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2025, staat de toepassing van de cao en de inschaling van ervaringsjaren van een arts-promovendus centraal. Eiseres, werkzaam als arts-promovendus, heeft een arbeidsovereenkomst met de gedaagde, een publiekrechtelijke rechtspersoon. Eiseres stelt dat de cao van toepassing is en dat afwijkingen hiervan niet zijn toegestaan. Ze eist een verklaring voor recht dat de cao van toepassing is en dat ze recht heeft op een salaris van € 5.504,- bruto per maand, met betaling van achterstallig salaris en wettelijke rente. Gedaagde betwist de toepasselijkheid van de cao en stelt dat de ervaringsjaren van eiseres niet meetellen voor de inschaling.
De kantonrechter oordeelt dat de cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst en dat gedaagde verplicht is de bepalingen van de cao na te leven. De rechter wijst erop dat elk beding dat in strijd is met de cao nietig is. Eiseres heeft de bewijslast om aan te tonen dat gedaagde in de praktijk ook ervaringsjaren als arts-assistent meetelt bij de inschaling. De kantonrechter geeft eiseres een bewijsopdracht en stelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat de cao niet van toepassing is. De zaak wordt aangehouden voor het leveren van bewijs door eiseres, waarna gedaagde de mogelijkheid heeft om tegenbewijs te leveren.