ECLI:NL:RBROT:2025:5614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
11296594 CV EXPL 24-22587
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing cao en inschaling ervaringsjaren in arbeidsovereenkomst van arts-promovendus

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2025, staat de toepassing van de cao en de inschaling van ervaringsjaren van een arts-promovendus centraal. Eiseres, werkzaam als arts-promovendus, heeft een arbeidsovereenkomst met de gedaagde, een publiekrechtelijke rechtspersoon. Eiseres stelt dat de cao van toepassing is en dat afwijkingen hiervan niet zijn toegestaan. Ze eist een verklaring voor recht dat de cao van toepassing is en dat ze recht heeft op een salaris van € 5.504,- bruto per maand, met betaling van achterstallig salaris en wettelijke rente. Gedaagde betwist de toepasselijkheid van de cao en stelt dat de ervaringsjaren van eiseres niet meetellen voor de inschaling.

De kantonrechter oordeelt dat de cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst en dat gedaagde verplicht is de bepalingen van de cao na te leven. De rechter wijst erop dat elk beding dat in strijd is met de cao nietig is. Eiseres heeft de bewijslast om aan te tonen dat gedaagde in de praktijk ook ervaringsjaren als arts-assistent meetelt bij de inschaling. De kantonrechter geeft eiseres een bewijsopdracht en stelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat de cao niet van toepassing is. De zaak wordt aangehouden voor het leveren van bewijs door eiseres, waarna gedaagde de mogelijkheid heeft om tegenbewijs te leveren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11296594 CV EXPL 24-22587
datum uitspraak: 4 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [plaats 1] , [gemeente] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. H. Romeijn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde],
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.G.A.M. van Terwisga.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 augustus 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 4 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken.
Daarbij waren aanwezig: [eiseres] , vergezeld van haar partner, de heer [persoon A] , met mr. Romeijn. Namens [gedaagde] zijn mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] (HR adviseur) verschenen, met mr. Terwisga. Verder is mevrouw [persoon D] , werkzaam bij Maasstad Ziekenhuis, verschenen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] is op 22 oktober 2023 bij [gedaagde] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van de opleiding (bepaalde tijd) in de functie van Arts-promovendus. Tussen partijen is discussie ontstaan over het salaris dat (bij aanvang van het dienstverband) aan [eiseres] is toegekend. [eiseres] eist in deze procedure te verklaren voor recht dat de Cao umc (hierna: Cao) van toepassing is, dat afwijking van de Cao niet mogelijk is en dat [eiseres] per 1 mei 2024 recht heeft op een salaris van € 5.504,- bruto per maand. Daarnaast eist [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. [gedaagde] is van mening dat de Cao niet van toepassing is en dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
2.2.
De kantonrechter zal in dit vonnis aan [eiseres] een bewijsopdracht geven. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
Cao is op de arbeidsovereenkomst van toepassing
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de Cao van toepassing. Dit volgt uit de arbeidsovereenkomst zelf waarin is opgenomen dat de Cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst en daarmee een geheel vormt. Voorts volgt de toepasselijkheid van de Cao ook uit de diverse verwijzingen in de arbeidsovereenkomst naar de Cao. De verklaring voor recht dat op de arbeidsovereenkomst tussen partijen de Cao van toepassing is zal in de eindbeschikking worden afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] voldoende belang heeft bij een dergelijke verklaring.
2.4.
[gedaagde] stelt dat de bepalingen van de Cao waarop [eiseres] zich beroept (met name artikel 13) niet op [eiseres] van toepassing zijn. [gedaagde] voert daartoe aan dat [eiseres] aanvankelijk in dienst was van het Maasstad Ziekenhuis, in het kader van een promotieonderzoek. Dat dienstverband eindigde voordat het promotietraject was afgerond, omdat het Maasstad Ziekenhuis het promotietraject niet langer kon financieren. [gedaagde] heeft [eiseres] toen een helpende hand willen bieden door haar in dienst te nemen, om haar zo de gelegenheid te geven haar promotieonderzoek alsnog af te ronden. Zij heeft dus niet op een bestaande vacature gesolliciteerd, maar is boven formatie aangenomen.
2.5.
De kantonrechter volgt het standpunt van [gedaagde] niet. [gedaagde] is als gebonden werkgever verplicht om de bepalingen uit de Cao tegenover haar werknemers na te komen (artikel 12 en 14 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (WCAO)). [gedaagde] heeft de kantonrechter desgevraagd niet kunnen wijzen op een bepaling in de Cao waaruit kan worden afgeleid dat de Cao niet van toepassing zou zijn indien een werknemer niet op een vacature wordt aangenomen maar boven formatie, zoals in het geval van [eiseres] . Ook anderszins is de kantonrechter niet gebleken van enige reden waarom artikel 13 Cao in dit geval niet van toepassing zou zijn.
Afwijken van de Cao niet toegestaan
2.6.
Omdat partijen gebonden zijn aan de Cao, is elk beding in strijd met de Cao nietig (artikel 12 WCAO). Afwijken van de Cao is daarom niet toegestaan. De verklaring voor recht dat afwijken van de Cao niet mogelijk is zal in de eindbeschikking worden afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] voldoende belang heeft bij een dergelijke verklaring.
Inschaling conform artikel 13.2 en artikel 13.2.1 Cao
2.7.
Artikel 13.1 Cao bepaalt, voor zover van belang:
“1 Dit hoofdstuk heeft betrekking op artsen, niet zijnde medisch specialisten, die onder toezicht werkzaam zijn op het gebied van patiëntenzorg, onderwijs of onderzoek.
2 (…)
3 De artsen bedoeld in het eerste lid worden onderscheiden in:
a basisartsen, met een arbeidsovereenkomst voor het verrichten van activiteiten op één van de in het eerst lid genoemde werkgebieden;
b arts-assistenten, met een arbeidsovereenkomst voor het verrichten van activiteiten op ieder geval twee van de in het eerste lid genoemde werkgebieden. Onder arts-assistenten worden mede verstaan artsen in opleiding tot specialist (aios) en artsen in opleiding tot specialist en klinisch onderzoeker (aiosko’s).”
2.8.
Artikel 13.2 lid 2 Cao bepaalt, voor zover van belang:
“(…)
2 De werkgever schaalt basisartsen in op salarisnummer 2 van schaal 10, zoals genoemd in bijlage A van deze cao.
3. (…)”
Artikel 13.2.1 Cao bepaalt:
“1 De werkgever verhoogt de inschaling van basisartsen en arts-assistenten, tot het bereiken van het maximumsalaris in de schaal, per ervaringsjaar naar het volgende salarisnummer:
Ervaring die volledig meetelt:
-werkzaam als arts-assistent in een vergelijkbare (ziekenhuis)functie;
-werkzaam als basisarts in de patiëntenzorg in een vergelijkbare (ziekenhuis)functie;
-werkzaam als arts-onderzoeker in geneeskundig wetenschappelijk onderzoek;
-werkzaam als arts-projectmedewerker voor een geneeskundig project in een ziekenhuis;
-werkzaam als basisarts in onderwijs of onderzoek in een ziekenhuis;
-relevante onderzoekservaring in geneeskundig wetenschappelijk onderzoek voor het arts-examen.
2 Voor het meetellen van een ervaringsjaar, als bedoeld in het eerste lid, moet twaalf maanden relevante ervaring zijn opgedaan.
3 Als op de datum van indiensttreding het vereiste aantal maanden voor een ervaringsjaar niet is voltooid, stelt de werkgever de periodiekdatum zodanig vast, dat bij goed functioneren de eerstvolgende periodiek wordt toegekend op het moment dat het ervaringsjaar voltooid is.”
2.9.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] basisarts is in de zin van deze bepaling. Omdat [eiseres] basisarts is moet [gedaagde] haar op basis van de artikelen 13.2 en artikel 13.2.1 Cao inschalen. Uit die bepalingen volgt dat een basisarts wordt ingeschaald op salarisnummer 2 van schaal 10 en dat de inschaling per ervaringsjaar naar het volgende salarisnummer wordt verhoogd, tot het bereiken van het maximumsalaris.
Welke ervaringsjaren van [eiseres] tellen mee?
2.10.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij tot en met 22 oktober 2023 de volgende werkervaring heeft:
“- 15 juni 2013 tot en met 31 juli 2024 arts-assistent niet in opleiding tot specialist (ANIOS) bij Albert Schweitzer Ziekenhuis Dordrecht.
- 1 september 2014 tot en met 30 september 2025 arts-assistent niet in opleiding tot specialist (ANIOS) bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis
- 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2020 arts-assistent in opleiding tot specialist (AIOS) bij het [gedaagde] waarvan gedurende de periode 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2018 een perifere stage als arts-assistent in opleiding tot specialist (AIOS) bij Reinier de Graaf Ziekenhuis
- 16 februari 2020 tot en met 22 oktober 2023 als arts-onderzoeker bij het Maasstad Ziekenhuis”
2.11.
Tussen partijen is in geschil welke van voornoemde ervaringsjaren moeten worden meegeteld. [eiseres] heeft gesteld dat zij bij aanvang van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] 10 ervaringsjaren had en daarom had moeten worden ingeschaald op salarisnummer 12 van schaal 10. [gedaagde] voert aan dat de ervaringsjaren van [eiseres] als arts-assistent niet in opleiding en als arts-assistent in opleiding tot specialist niet kunnen worden aangemerkt als ervaring ‘in een vergelijkbare (ziekenhuis) functie’ als die van arts-promovendus en dat die jaren dus niet meetellen als ervaringsjaren in de zin van artikel 13.2.1 lid 1 Cao. Volgens [gedaagde] tellen alleen de jaren dat [eiseres] als arts-onderzoeker bij het Maasstad Ziekenhuis heeft gewerkt mee bij het bepalen van het aantal ervaringsjaren.
2.12.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] desgevraagd verklaard dat zij zich in haar eerdere functies als arts-assistent niet met onderzoek heeft beziggehouden, maar uitsluitend met patiëntenzorg. Als alleen naar de tekst van artikel 13.2.1 Cao zou worden gekeken, dan zou daarom moeten worden aangenomen dat [eiseres] op de datum van haar indiensttreding bij [gedaagde] ruim drie ervaringsjaren in de zin van die bepaling had, te weten de periode dat zij heeft gewerkt als arts-onderzoeker in het Maasstad Ziekenhuis. In dat geval zou [gedaagde] haar dus zeker niet te laag ingeschaald hebben. Volgens [eiseres] telt [gedaagde] echter in de praktijk ook de ervaringsjaren in niet vergelijkbare (ziekenhuis) functies (zoals als arts-assistent, niet (mede) werkzaam op het gebied van onderzoek), mee bij de inschaling in de functie van arts-promovendus en wijkt zij aldus (in het voordeel van de werknemer) af van artikel 13.2.1 Cao. Als dat inderdaad het geval is, dan had [gedaagde] , als goed werkgever, hetzelfde beleid ook moeten toepassen bij de inschaling van [eiseres] en had zij haar in salarisnummer 12 moeten inschalen.
Conclusie: bewijsopdracht
2.13.
[eiseres] heeft de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde] in de praktijk ook ervaringsjaren als arts-assistent, niet (mede) werkzaam op het gebied van onderzoek, meetelt bij de inschaling van basisartsen in de functie van arts-promovendus. [eiseres] wordt toegelaten tot het bewijs van die stelling.
2.14.
Direct nadat [eiseres] bewijs heeft geleverd, mag [gedaagde] (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [eiseres] op om te bewijzen dat [gedaagde] in de praktijk ook de ervaringsjaren als arts-assistent, niet (mede) werkzaam op het gebied van onderzoek, meetelt bij de inschaling in de functie van arts-promovendus;
schriftelijk bewijs
3.2.
bepaalt dat als [eiseres] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
donderdag 1 mei 2025 om 11.30 uurin tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
3.3.
bepaalt dat als [eiseres] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden juli, augustus en september 2025;
3.4.
wijst erop dat [eiseres] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
3.5.
bepaalt dat als [eiseres] op een andere manier bewijs wil leveren, [eiseres] uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
754