ECLI:NL:RBROT:2025:5600

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
11518926 VZ VERZ 25-550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens niet-nakomen van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] door de Gemeente Rotterdam. [verweerder] is sinds 1 juli 2008 in dienst bij de Gemeente, maar heeft zich na een jaar onbetaald verlof op 1 september 2023 ziek gemeld. De Gemeente verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat [verweerder] volgens hen zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. De Gemeente stelt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wat een grond voor ontbinding vormt volgens artikel 7:669 lid 3 onder e BW. Subsidiair wordt gesteld dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.

Tijdens de procedure heeft de kantonrechter vastgesteld dat [verweerder] niet is verschenen op meerdere afspraken met de bedrijfsarts en zijn werkgever, wat zijn re-integratie heeft belemmerd. De kantonrechter oordeelt dat de Gemeente voldoende inspanningen heeft geleverd om [verweerder] te re-integreren, maar dat [verweerder] niet heeft meegewerkt. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2025 en bepaalt dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder]. De partijen worden veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontbinding onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als [verweerder] in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11518926 VZ VERZ 25-550
datum uitspraak: 10 april 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Gemeente Rotterdam,
zetel: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. I. Weltevrede-Plaisier,
tegen
[verweerder],
woonplaats: Rotterdam,
verweerder,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘de Gemeente’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van de Gemeente (ontvangen op 29 januari 2025), met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de Gemeente.
1.2.
Op 20 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens de Gemeente aanwezig de heer [persoon A] (manager stadsbeheer) en mevrouw [persoon B] (adviseur HRO). Ook [verweerder] was aanwezig.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[verweerder] werkt sinds 1 juli 2008 bij de Gemeente, eerst op basis van een tijdelijke aanstelling, maar inmiddels is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [verweerder] is werkzaam in de functie van Handhaver en zijn salaris is op dit moment € 3.728,- bruto per maand, exclusief emolumenten. De Gemeente verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De reden daarvoor is dat [verweerder] zich, na één jaar onbetaald verlof, op 1 september 2023 ziek heeft gemeld en vervolgens - volgens de Gemeente - vanaf november 2023 heeft geweigerd zijn re-integratieverplichtingen na te komen. De Gemeente legt aan haar ontbindingsverzoek primair ten grondslag dat [verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld heeft (artikel 7:669 lid 3 onder e BW), subsidiair dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 onder g BW) en meer subsidiair een combinatie van omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 onder i BW). De Gemeente vindt dat [verweerder] ook geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
2.2.
[verweerder] is het niet eens met het verzoek van de Gemeente. Hij voert aan dat juist de Gemeente onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, ondanks dat de Gemeente genoeg mogelijkheden heeft om [verweerder] passend werk te laten uitvoeren. [verweerder] stelt zelf ook altijd bereid te zijn geweest om te re-integreren, maar volgens hem heeft de Gemeente de deur steeds voor hem dichtgegooid.
2.3.
De uitkomst is dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van [verweerder] ontbindt per 1 juni 2025 en bepaalt dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
2.4.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er is namelijk sprake van een redelijke grond, herplaatsing ligt niet in de rede en het opzegverbod tijdens ziekte in dit geval niet aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg (artikel 7:670a lid 1 BW). Hierna wordt uitgelegd waarom.
Er is een redelijke grond voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
2.5.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). De Gemeente stelt primair dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder] , waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW). De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van deze redelijke grond.
2.6.
Vast staat dat [verweerder] zich, na terugkeer van een jaar onbetaald verlof, per 1 september 2023 heeft ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 11 oktober 2023 aangegeven dat [verweerder] in staat zou moeten zijn voltijds werkzaamheden te verrichten in aangepast werk, rekening houdend met zijn beperkingen. Naar aanleiding van dat advies heeft de Gemeente [verweerder] in november 2023 aangepast werk aangeboden als wachtcommandant, maar dat heeft [verweerder] geweigerd. De Gemeente heeft [verweerder] vervolgens ander werk aangeboden bij de afdeling Gebiedsteams en naar aanleiding daarvan is [verweerder] op detacheringsbasis van 21 december 2023 tot 22 juni 2024 bij de afdeling Gebiedsteams werkzaam geweest.
2.7.
Op 19 februari 2024 heeft de bedrijfsarts geadviseerd een arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren, omdat hij een terugkeer van [verweerder] in zijn eigen functie niet waarschijnlijk achtte. Vervolgens is [verweerder] diverse malen uitgenodigd voor vervolgafspraken bij de bedrijfsarts (op 6 mei 2024, 3 juni 2024 en 16 oktober 2024), voor gesprekken met zijn werkgever over zijn re-integratie (op 6 juni 2024, 25 juni 2024, 17 juli 2024, 10 september 2024 en 19 september 2024) en is hij uitgenodigd om te verschijnen bij de arbeidsdeskundige voor het uitvoeren van een arbeidsdeskundig onderzoek (op 17 april 2024 en 27 juni 2024). De Gemeente heeft gesteld dat [verweerder] op geen van deze afspraken is verschenen.
2.8.
Tijdens de zitting is [verweerder] in de gelegenheid gesteld voor elke hiervoor genoemde afspraak afzonderlijk aan te geven of het klopt dat hij daarbij niet verschenen is. Ten aanzien van vrijwel elke afspraak heeft [verweerder] te kennen geven dat het ‘kan kloppen’ dat hij daaraan geen gehoor heeft gegeven of dat hij ‘het niet meer zeker weet’. Daarmee heeft [verweerder] onvoldoende gemotiveerde betwist dat hij niet bij de diverse afspraken is verschenen. Desgevraagd heeft [verweerder] ter zitting ook geen plausibele of steekhoudende verklaring of reden kunnen geven voor het niet verschijnen bij de afspraken met de bedrijfsarts, zijn werkgever en de arbeidsdeskundige, behalve ten aanzien van de afspraak met de arbeidsdeskundige op 17 april 2024. In dat specifieke geval is het namelijk niet geheel uitgesloten dat het niet-verschijnen van [verweerder] het gevolg is van een miscommunicatie over het tijdstip van de afspraak.
2.9.
Voor wat betreft de afspraken met zijn werkgever op 10 september 2024 en 19 september 2024 heeft [verweerder] weliswaar verklaard dat hij voor die periode al verlof had aangevraagd, maar dat standpunt vindt geen steun in de overgelegde correspondentie tussen partijen. Daaruit valt immers af te leiden dat de Gemeente [verweerder] per e-mail een uitnodiging voor het gesprek op 10 september 2024 heeft gestuurd en dat [verweerder] pas in reactie op die
e-mail aan de Gemeente mededeelt dat hij verlof zal gaan aanvragen. Die verlofaanvraag levert dan ook geen geldige reden om niet bij het gesprek aanwezig te zijn.
2.10.
In de memorie van toelichting bij de Wet Werk en Zekerheid, waarbij het hiervoor genoemde artikel 7:669 BW is geïntroduceerd, wordt het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door de werknemer als bedoeld in artikel 7:660a BW als voorbeeld van een zogenoemde e-grond genoemd en wordt dit aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, indien daarvoor geen gegronde reden bestaat [1] . Voldoende gebleken is dat [verweerder] zonder deugdelijke grond geen gehoor heeft gegeven aan de herhaalde verzoeken van de Gemeente om zijn re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW na te komen. Door maandenlang niet op de diverse afspraken te verschijnen heeft [verweerder] de voortgang van zijn re-integratie op ernstige wijze belemmerd. Dat geldt in het bijzonder voor de afspraken bij de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. De Gemeente heeft in dat verband onweersproken gesteld dat met name het arbeidsdeskundige advies noodzakelijk was om te kunnen beoordelen wat de verdere mogelijkheden tot re-integratie waren en om te onderzoeken of [verweerder] – na afloop van zijn detachering bij de afdeling Gebiedsteams – elders gedetacheerd kon worden. Door geen gehoor te geven aan de verzoeken en uitnodigingen heeft [verweerder] die mogelijkheden gefrustreerd. Daarnaast heeft de Gemeente onweersproken gesteld dat [verweerder] ook geen medewerking heeft verleend aan het evalueren en bijstellen van een plan van aanpak (de halfjaarsevaluatie). Een en ander leidt dan ook tot het oordeel dat [verweerder] zijn verplichtingen op grond van artikel 7:660a BW in ernstige mate heeft geschonden.
2.11.
[verweerder] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het juist de Gemeente zou zijn geweest die haar verplichtingen in het kader van de re-integratie van [verweerder] niet zou zijn nagekomen. Uit de stellingen van de Gemeente en de overgelegde stukken volgt juist het beeld dat de Gemeente zich voldoende heeft ingespannen om [verweerder] te laten re-integreren. Dat volgt onder meer uit het feit dat zij, nadat [verweerder] de in eerste instantie aangeboden vervangende werkzaamheden als wachtcommandant had geweigerd, alsnog ander passend werk (bij de afdeling Gebiedsteams) aan [verweerder] heeft aangeboden, toegespitst op de wensen van [verweerder] . Daarnaast heeft de Gemeente, ondanks dat [verweerder] op eerdere afspraken niet verscheen, vele malen opnieuw – tevergeefs – geprobeerd met [verweerder] in gesprek te gaan. Ook de per 20 september 2024 opgelegde loonstop heeft niet geleid tot verbetering. Pas nadat de Gemeente uiteindelijk op 10 januari 2025 heeft aangekondigd een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te zullen indienen heeft [verweerder] de Gemeente per e-mail van 13 januari 2025 verzocht de loonstop te beëindigen en de re-integratie weer op te pakken, maar – gelet op de aanhoudende weigerachtige en weinig coöperatieve houding van [verweerder] tot dat moment – kan de Gemeente niet verweten worden dat zij daar niet meer voor open staat.
2.12.
De kantonrechter stelt verder vast dat de Gemeente heeft voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 7:671b lid 5 BW. De Gemeente heeft [verweerder] verschillende keren schriftelijk gemaand tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen (onder meer door middel van haar brieven van 12 december 2023, 17 juni 2024 en 1 juli 2024) en heeft de betaling van het loon gestaakt. De Gemeente heeft geen deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:671b lid 5 sub b in het geding gebracht. Vast staat echter dat het UWV geen deskundigenverklaring heeft kunnen afgeven omdat [verweerder] ook aan het daarvoor benodigde onderzoek geen medewerking heeft verleend. Onder die omstandigheden kan in redelijkheid niet van de Gemeente worden gevergd dat een deskundigenverklaring wordt overgelegd, zodat het niet overleggen hiervan geen reden vormt om het ontbindingsverzoek af te wijzen.
[verweerder] kan niet worden herplaatst
2.13.
Voor ontbinding is verder vereist dat [verweerder] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is voldaan. Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] ligt het niet voor de hand dat hij kan worden herplaatst.
Het opzegverbod tijdens ziekte is niet van toepassing
2.14.
Ten slotte is voor ontbinding vereist dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding niet is toegestaan. Aan die eis is ook voldaan. Het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW) staat niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] in de weg. Dat opzegverbod is namelijk niet van toepassing als de werknemer zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt (artikel 7:670a lid 1 BW). Van die situatie is in dit geval sprake.
De arbeidsovereenkomst eindigt op 1 juni 2025
2.15.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] wordt toegewezen. Omdat de ontbinding al wordt toegewezen op de primaire grondslag (verwijtbaar handelen) kunnen de subsidiair en meer subsidiair aangevoerde gronden voor ontbinding verder onbesproken blijven.
2.16.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 juni 2025 (artikel 7:671b lid 9 onder a BW). Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van deze procedure, zoals door de Gemeente ook is verzocht. Uit het verzoekschrift (onderdeel A, onder II) leidt de kantonrechter af dat de Gemeente afziet van de mogelijkheid om het einde van de arbeidsovereenkomst, wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , te bepalen op een eerder tijdstip (artikel 7:671b lid 9 onder b BW). De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval ook geen aanleiding ambtshalve van die bevoegdheid gebruik te maken.
De Gemeente hoeft geen transitievergoeding te betalen
2.17.
De Gemeente hoeft geen transitievergoeding aan [verweerder] te betalen omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] (artikel 7:673 lid 7 BW). Hiervoor is al uitgelegd waarom dat zo is.
De Gemeente en [verweerder] moeten de eigen proceskosten betalen
2.18.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen, omdat de Gemeente dat heeft gevraagd. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.19.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2025;
3.2.
bepaalt dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding;
3.3.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 39