ECLI:NL:RBROT:2025:558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
11353362 VZ VERZ 24-8817
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van een overeenkomst tussen een manager personeelszaken en een verzekeringsmaatschappij als arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A], verzoeker en tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek, en SAA Verzekeringen B.V., verweerster en tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek. De zaak betreft de kwalificatie van een overeenkomst die op 3 juli 2024 tussen partijen tot stand is gekomen. [persoon A] heeft werkzaamheden verricht als Manager Personeelszaken, maar SAA heeft de overeenkomst op 15 augustus 2024 beëindigd. [persoon A] stelt dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, terwijl SAA betoogt dat het om een overeenkomst van opdracht ging. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst inderdaad een overeenkomst van opdracht is en dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De rechter heeft de verzoeken van [persoon A] om de opzegging van de overeenkomst te vernietigen en om hem weer tot het werk toe te laten, afgewezen. Tevens is geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst per 1 september 2024 tot stand is gekomen, omdat de partijen hadden afgesproken dat dit alleen zou gebeuren bij wederzijdse voldoening. De proceskosten zijn voor rekening van [persoon A].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11353362 VZ VERZ 24-8817
datum uitspraak: 15 januari 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: Almere,
verzoeker,
tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: de heer [persoon B] ,
tegen
SAA Verzekeringen B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verweerster,
tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek
gemachtigde: mr. M. Putting en mr. A.R.J. van der Meij.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘SAA’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [persoon A] (ontvangen op 15 oktober 2024), met bijlagen;
  • het verweerschrift van SAA met (voorwaardelijk) tegenverzoek, met bijlagen;
  • de e-mail van 16 december 2024 namens [persoon A] , met bijlagen.
1.2.
Op 18 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [persoon A] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens SAA de heer S. Bhoelai (bedrijfsjurist), bijgestaan door de gemachtigden.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Tussen [persoon A] en SAA is met ingang van 3 juli 2024 een overeenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan [persoon A] als Manager Personeelszaken werkzaamheden heeft verricht. SAA heeft de overeenkomst op 15 augustus 2024 beëindigd. [persoon A] is het met die beëindiging niet eens. Hij meent dat sprake is geweest van een tweetal arbeidsovereenkomsten namelijk:
  • een tijdelijke arbeidsovereenkomst met ingang van 3 juli 2024, gevolgd door
  • een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 1 september 2024.
[persoon A] wil dat SAA de arbeidsovereenkomst(en) nakomt en verzoekt daarom om de opzegging van 15 augustus 2024 te vernietigen en om SAA te veroordelen hem weer tot het werk toe te laten, en om zijn salaris (door) te betalen vanaf 16 augustus 2024, althans
1 september 2024.
2.2.
SAA is het niet met [persoon A] eens. Volgens haar is met ingang van 3 juli 2024 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, die rechtsgeldig door haar is beëindigd. Die overeenkomst van opdracht zou per 1 september 2024 kunnen worden opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar – aldus SAA – alleen bij wederzijdse voldoening en daarvan was geen sprake; daarom heeft zij de overeenkomst van opdracht ook tussentijds beëindigd. Voor het geval wordt geoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, verzoekt SAA voorwaardelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van primair de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding), subsidiair de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten) en meer subsidiair de i-grond (cumulatiegrond).
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst die met ingang van 3 juli 2024 tussen partijen is gesloten een overeenkomst van opdracht is en dat geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 september 2024 tot stand is gekomen. Dat oordeel licht zij hieronder toe.
De voorgeschiedenis
2.4.
SAA heeft voor het aantrekken van een (nieuwe) Manager Personeelszaken een extern bureau, HR Transfer, ingeschakeld. HR Transfer heeft vervolgens [persoon A] bij SAA voorgedragen voor de functie. Partijen hebben op 30 mei 2024 een kennismakingsgesprek gevoerd. Vervolgens heeft SAA op 31 mei 2024 schriftelijk een aanbod aan [persoon A] gedaan voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 1 juli 2024. Nadat [persoon A] een tegenvoorstel had gedaan, heeft SAA het voorstel nog een keer aangepast. Met het aangepaste voorstel is [persoon A] akkoord gegaan.
2.5.
Op 15 juni 2024 heeft [persoon A] SAA laten weten dat hij in augustus 2024 een vakantie geboekt had, voor een periode van vier weken (van 2 tot en met 30 augustus 2024). Dit had hij tijdens de kennismaking en de onderhandelingen met SAA niet vermeld. [persoon A] deed hierop het volgende voorstel aan SAA:
“In de maand juli 24 werk ik voor SAA als freelancer voor hetzelfde salaris, dus € 7300, - ex btw. en pro rato.
Daar zal ik dan tussen 20 en 30uur per week voor inzetten/werkzaam zijn gedurende de hele maand juli en logischerwijs kom ik met eigen vervoer in die maand.
Met ingang van 1 september 2024 kom ik dan officieel in loondienst.”
SAA heeft hierop op 18 juni 2024 [persoon A] bericht er de voorkeur aan te geven om de arbeidsovereenkomst toch te laten ingaan op 1 juli 2024 en [persoon A] onbetaald verlof te geven voor zijn vakantie.
2.6.
Op 19 juli 2024 laat [persoon A] aan SAA weten dat zijn vrouw de week ervoor is opgenomen en dat hij mantelzorg aan haar moet verlenen voor de duur van ongeveer één maand. Daarom heeft hij op 15 juni 2024 voorgesteld om (ook) in juli 2024 parttime voor SAA aan de slag te gaan. SAA gaat (toch) akkoord met een tijdelijke parttime inzet en stelt voor om eerst een tijdelijk dienstverband aan te gaan en dan per 1 september 2024 de “
bedoelde full time overeenkomst” te starten.
2.7.
Op 30 juni 2024 stelt [persoon A] (nogmaals) voor om als ZZP’er voor SAA aan de slag te gaan tot 1 september 2024. Ook stelt hij voor om voor de auto die SAA aan hem ter beschikking stelt een huurprijs te betalen die zal worden verrekend met zijn ingezette uren in juli 2024. SAA is hiermee akkoord gegaan.
2.8.
[persoon A] heeft vervolgens een overeenkomst van opdracht opgesteld, die hij op naam van zijn vennootschap onder firma, BELHR (in die overeenkomst “B” genoemd), met SAA (in die overeenkomst “A” genoemd) is aangegaan. [persoon A] en zijn echtgenote zijn samen de twee vennoten van BELHR. In de overeenkomst van opdracht is in artikel 5 over de duur en de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging opgenomen:
“De overeenkomst is aangegaan tot 31 augustus 2024 en eindigt van rechtswege derhalve op 31 augustus 2024 zonder dat enige opzegging is vereist. Partijen hebben de intentie uitgesproken, de overeenkomst over te laten gaan in een loondienstverband bij
wederzijdse voldoening.
Beide partijen kunnen deze overeenkomst tussentijds per email of schriftelijk beëindigen
met een opzegtermijn van één (1) week, ingaande per datum schriftelijke opzegging. [...]”
In artikel 8, aangeduid als aanvullende bepalingen, is het volgende opgenomen:
“In afwijking van of in aanvulling op de toepasselijke algemene voorwaarden zoals hierboven geduid in art. 7 sub a, komen partijen het volgende overeen:
Partijen (A en B) hebben naar elkaar de intentie uitgesproken de overeenkomst vanaf einde opdracht over te laten gaan in een loondienstverband bij wederzijdse voldoening.”
2.9.
[persoon A] is – zoals door partijen afgesproken – op 3 juli 2024 gestart met zijn werkzaamheden. Voor SAA verliep de samenwerking niet zoals verwacht. Dat was voor haar reden om op 15 augustus 2024 de overeenkomst aan [persoon A] op te zeggen met inachtneming van de opzegtermijn uit de overeenkomst van opdracht, dus één week.
De overeenkomst per 3 juli 2024
2.10.
Partijen strijden allereerst over de vraag of de overeenkomst die partijen per 3 juli 2024 zijn aangegaan kwalificeert als een overeenkomst van opdracht of als een arbeidsovereenkomst. Het document bevat het opschrift ‘overeenkomst van opdracht’, maar die benaming is niet doorslaggevend voor de kwalificatie.
2.11.
In zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443 (
Deliveroo)) heeft de Hoge Raad ten aanzien van de zogenaamde kwalificatievraag bevestigd dat door uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen en dat als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst deze als zodanig moet worden aangemerkt. Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt afhangt van alle omstandigheden in onderling verband bezien, waarbij onder meer van belang kunnen zijn de volgende negen gezichtspunten:
( a) de aard en duur van de werkzaamheden;
( b) de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
( c) de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
( d) het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
( e) de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is;
( f) de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
( g) de hoogte van deze beloningen;
( h) de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
( i) de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
2.12.
De kantonrechter zal hierna op basis van hetgeen partijen in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd beoordelen of aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst is voldaan of dat sprake is van een overeenkomst van opdracht.
de aard en duur van de werkzaamheden
2.13.
De aard van de werkzaamheden vanaf 3 juli 2024 verschilde niet van de aard van de werkzaamheden die [persoon A] op basis van de oorspronkelijk bedoelde arbeidsovereenkomst zou gaan verrichten. De duur wijkt wel af. De bedoeling was immers dat [persoon A] voor onbepaalde tijd in dienst zou treden. Op verzoek van [persoon A] , vanwege zijn vakantie en de mantelzorg aan zijn echtgenote, is per 3 juli 2024 een tijdelijke overeenkomst aangegaan, met een tussentijdse opzegmogelijkheid. Deze omstandigheden wijzen eerder op een overeenkomst van opdracht dan op een arbeidsovereenkomst, hoewel partijen ook een tijdelijke arbeidsovereenkomst hadden kunnen sluiten.
de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald
2.14.
Vast staat dat [persoon A] vrij was om zijn eigen werktijden te bepalen. Dat was nu juist de reden waarom hij voor de periode van 3 juli 2024 tot 1 september 2024 een afwijkende constructie heeft voorgesteld. Op die manier kon hij ook in augustus 2024 vier weken vakantie nemen zonder vakantie-uren te hoeven inleveren en kon hij in juli 2024 (op onregelmatige momenten) mantelzorg verlenen aan zijn vrouw. In de praktijk heeft [persoon A] zijn werkuren (in juli 2024) ook zelf bepaald. Ook bepaalde [persoon A] zelf op welke locatie hij zijn werkzaamheden verrichtte; op het hoofdkantoor in Rotterdam, waar de afdeling personeelszaken is gevestigd, op een ander kantoor van SAA of thuis. Deze afspraken duiden op een overeenkomst van opdracht en niet op een arbeidsovereenkomst.
de inbedding in de organisatie en de bedrijfsvoering van SAA
2.15.
De werkzaamheden die [persoon A] heeft verricht worden geacht te zijn ingebed in de organisatie van SAA. [persoon A] verrichtte in juli 2024 dezelfde werkzaamheden als die hij zou gaan verrichten op basis van de arbeidsovereenkomst die partijen met elkaar wilden aangaan. Anderzijds is niet gebleken dat op de verhouding tussen partijen in de maanden juli en augustus 2024 de arbeidsvoorwaardenregeling, het bedrijfsreglement, het pensioenreglement en het verzuimprotocol van SAA van toepassing was (of is verklaard). Daarnaast is door SAA weliswaar een auto ter beschikking gesteld, maar werd deze door BELHR van SAA gehuurd; dit zou in geval van een arbeidsovereenkomst anders zijn. Met name die laatste omstandigheden duiden eerder op een overeenkomst van opdracht dan op een arbeidsovereenkomst.
het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren
2.16.
Op basis van de overeenkomst van opdracht (die [persoon A] zelf heeft opgesteld) mocht [persoon A] de werkzaamheden niet door derden laten uitvoeren (artikel 2 sub c). Dit wijst eerder op een arbeidsovereenkomst dan op een overeenkomst van opdracht, maar sluit een overeenkomst van opdracht niet uit, omdat in het kader van een overeenkomst van opdracht partijen kunnen afspreken dat de werkzaamheden persoonlijk worden verricht.
de wijze van totstandkoming van de contractuele regeling van de verhouding van partijen
2.17.
Uit de onder het kopje ‘voorgeschiedenis’ aangehaalde totstandkoming van de overeenkomst van opdracht blijkt dat het initiatief hiervoor door [persoon A] is genomen. Het is [persoon A] geweest die – pas nadat er overeenstemming bestond over een arbeidsovereenkomst per 1 juli 2024 – meldde dat hij vrijwel de hele maand augustus 2024 op vakantie zou zijn. Pas nadat hij met een beroep op deze vakantie aan SAA een voorstel deed voor een parttime inzet als freelancer in juli 2024, meldde hij in een latere e-mail dat hij in juli 2024 mantelzorg aan zijn vrouw moest verlenen. Nadat SAA voorstelde om een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan, heeft [persoon A] opnieuw voorgesteld om tijdelijk als zelfstandige aan de slag te gaan. Hij heeft de overeenkomst van opdracht opgesteld, op naam van zijn (al bestaande) vennootschap. Deze omstandigheden duiden op een overeenkomst van opdracht en niet op een arbeidsovereenkomst.
de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd
2.18.
[persoon A] heeft de door hem gewerkte uren, zoals afgesproken, gefactureerd aan SAA. Alleen werkelijk gewerkte uren zijn in rekening gebracht. Op de gewerkte uren is een bedrag in mindering gebracht voor de huur van de auto die SAA aan [persoon A] ter beschikking heeft gesteld. Ook dit is op basis van een voorstel van [persoon A] aan SAA gedaan. Dit alles wijst op een overeenkomst van opdracht.
de hoogte van de beloning
2.19.
De hoogte van de beloning van [persoon A] die is opgenomen in de overeenkomst van opdracht is gelijk aan het salaris dat [persoon A] van SAA zou (hebben) ontvangen, maar dan vermeerderd met btw. Het voorstel voor de hoogte van de beloning is door [persoon A] aan SAA gedaan. Hoewel met de aansluiting bij dat salaris de hoogte van de beloning eerder op een arbeidsovereenkomst dan op een overeenkomst van opdracht lijkt te wijzen, maken de omstandigheid dat [persoon A] dit bedrag zelf heeft voorgesteld en hij volgens de overeenkomst van opdracht zijn tarief kon wijzigen (artikel 9), dat eerder sprake is van een overeenkomst van opdracht.
de vraag of [persoon A] een commercieel risico loopt
2.20.
[persoon A] liep met het aangaan van de overeenkomst van opdracht een commercieel risico. Immers, hij zou alleen voor de uren die hij daadwerkelijk werkte betaald krijgen. Daarnaast heeft BELHR een eigen beroeps- en bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten, wat er ook op duidt dat [persoon A] – via zijn onderneming – het commerciële risico droeg. Dit wijst op een overeenkomst van opdracht en niet op een arbeidsovereenkomst.
de vraag of [persoon A] zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen
2.21.
De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] zich in het economisch verkeer als ondernemer heeft gedragen en dat kon en nog steeds kan doen. [persoon A] heeft een vennootschap onder firma met zijn echtgenote, welke vennootschap onder firma al bestond voordat hij met SAA in contact kwam. [persoon A] heeft vaker als interimmer op zelfstandige basis bij ondernemingen soortgelijke werkzaamheden verricht als het werk dat hij bij SAA moest doen. Ook deze omstandigheid wijst erop dat [persoon A] op basis van een overeenkomst van opdracht heeft gewerkt en niet op basis van een arbeidsovereenkomst.
Conclusie: geen arbeidsovereenkomst per 3 juli 2024
2.22.
Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst tussen partijen, met inachtneming van de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten, moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht en niet als een arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat het verzoek van [persoon A] om voor recht te verklaren dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 3 juli 2024 voor 20 uur per week wordt afgewezen.
De overeenkomst is rechtsgeldig beëindigd
2.23.
[persoon A] heeft zijn stelling dat de opzegging van de overeenkomst door SAA van 15 augustus 2024 moet worden vernietigd, gebaseerd op zijn stelling dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en niet van een overeenkomst van opdracht. Hiervoor is geoordeeld dat de overeenkomst een overeenkomst van opdracht betreft. In die overeenkomst is bepaald dat deze tussentijds mag worden opgezegd door SAA, met inachtneming van een opzegtermijn van één week. Dat heeft SAA gedaan. [persoon A] heeft verder geen redenen aangevoerd waarom SAA geen gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen. Het verzoek van [persoon A] om de opzegging te vernietigen wordt dan ook afgewezen.
Er is geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen per 1 september 2024
2.24.
Vervolgens stelt [persoon A] dat er tussen partijen volledige overeenstemming bestond over het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 september 2024 en dat SAA die overeenkomst moet nakomen. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst per 1 september 2024 en wel om de volgende redenen.
2.25.
Partijen hebben aanvankelijk overeenstemming bereikt over het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 juli 2024. Die afspraak is daarna door [persoon A] opzij gezet, omdat hij niet in staat was om in juli en augustus 2024 conform de gemaakte afspraken bij SAA aan het werk te gaan. Partijen hebben daarna nieuwe afspraken gemaakt. Die nieuwe afspraken moeten hier worden beoordeeld.
2.26.
De nieuwe afspraken tussen partijen komen erop neer dat in de periode van 3 juli 2024 tot en met 31 augustus 2024 een overeenkomst van opdracht is gesloten. Partijen hadden inderdaad overeenstemming over een arbeidsovereenkomst per 1 september 2024, maar met die kanttekening, dat partijen hebben vastgelegd dat zij die zouden aangaan ‘bij wederzijdse voldoening’. Een andere uitleg dan deze letterlijke tekst in de overeenkomst van opdracht ligt niet voor de hand. [persoon A] heeft zelf de overeenkomst van opdracht opgesteld en daarin in artikel 5 opgenomen dat partijen
de intentiehebben om de overeenkomst te laten overgaan in een loondienstverband
bij wederzijdse voldoening(2x onderstreping kantonrechter). Deze tekst kan niet per abuis zijn opgenomen in de overeenkomst van opdracht. Ten eerste is dit geen standaardbepaling in zo’n overeenkomst en ten tweede is in artikel 8, als aanvullende bepaling, nog eens opgenomen dat sprake is van een intentie om een arbeidsovereenkomst aan te gaan bij wederzijdse voldoening. Daarmee is duidelijk dat er wel sprake kan zijn geweest van overeenstemming over de inhoud van de arbeidsovereenkomst, maar dat er nog geen overeenstemming was over het daadwerkelijk aangaan/ingaan daarvan. Daarom kan [persoon A] zich niet beroepen op nakoming van een arbeidsovereenkomst die per 1 september 2024 is ingegaan. Zijn verzoek om voor recht te verklaren dat sprake is van een arbeidsovereenkomst per die datum wordt dan ook afgewezen.
Overige verzoeken worden ook afgewezen
2.27.
De overige verzoeken van [persoon A] zijn gebaseerd op zijn stellingen dat sprake is geweest van een of twee arbeidsovereenkomsten en dat SAA die niet mocht beëindigen. Nu die stellingen onjuist zijn geoordeeld, worden de verzoeken om [persoon A] toe te laten tot het werk en het loon vanaf 15 augustus 2024 te betalen (met wettelijke verhoging en rente) ook afgewezen.
Meer subsidiaire verzoek niet aan de orde
2.28.
[persoon A] heeft op de zitting te kennen gegeven geen gebruik te maken van de zogenoemde ‘wissel’. Hij heeft dus niet afgezien van zijn primaire en subsidiaire verzoeken. Daarmee is de voorwaarde waaronder de meer subsidiaire verzoeken zijn ingesteld niet vervuld en hoeven die niet te worden beoordeeld.
Voorwaardelijk ontbindingsverzoek niet aan de orde
2.29.
SAA heeft voorwaardelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat vanaf 3 juli of 1 september 2024 een arbeidsovereenkomst tussen partijen geldt. Gelet op het hiervoor opgenomen oordeel is die voorwaarde niet vervuld, zodat het voorwaardelijk tegenverzoek niet besproken hoeft te worden.
[persoon A] moet de proceskosten betalen
2.30.
De proceskosten komen voor rekening van [persoon A] , omdat hij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die [persoon A] aan SAA moet betalen op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 949,- . Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.31.
Deze beschikking wordt wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de verzoeken van [persoon A] af;
3.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van SAA tot vandaag worden vastgesteld op € 949,-;
3.3.
verklaart deze beschikking wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
51909