ECLI:NL:RBROT:2025:555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/10/687389 / JE RK 24-2194
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2025 een beschikking gegeven over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak is aangespannen door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen. De moeder van [voornaam minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en heeft ingestemd met het verzoek van de GI. De vader van [voornaam minderjarige] is als informant aangemerkt, maar heeft moeite om de wensen van [voornaam minderjarige] te begrijpen. Tijdens de zitting heeft [voornaam minderjarige] duidelijk gemaakt dat zij geen omgang met haar vader wil, wat door de moeder en de GI wordt bevestigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling niet meer bijdraagt aan het welzijn van [voornaam minderjarige] en dat er geen zorgen zijn over haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling op te heffen, met ingang van 14 januari 2025, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687389 / JE RK 24-2194
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende in Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader] ,
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 oktober 2024, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [persoon A] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van 14 maart 2024 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 14 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] , opgedragen aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, op te heffen.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [voornaam minderjarige] heeft duidelijk aangegeven dat zij geen omgang met haar vader wil. Zij heeft niet het gevoel dat naar haar wordt geluisterd. Het is beter om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] op te heffen, zodat zij in de toekomst zelf kan bepalen of zij de vader wil zien.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de GI. Aan de vader is duidelijk uitgelegd waarom [voornaam minderjarige] geen omgang met hem wil. De vader blijft echter volhouden dat hij dit niet weet. Het lukt hem niet om zich in te leven in [voornaam minderjarige] . Ondanks de inzet van hulpverlening blijft [voornaam minderjarige] aangeven dat zij geen omgang met de vader wil. De moeder vreest dat [voornaam minderjarige] zich steeds meer zal verzetten wanneer de GI betrokken blijft om te werken aan de omgang tussen haar en de vader. Het is beter om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] op te heffen, zodat [voornaam minderjarige] de ruimte krijgt om zelf te bepalen of zij de vader later wil zien. De moeder zal dit niet tegenwerken.
4.2.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De vader begrijpt niet waarom [voornaam minderjarige] geen omgang met hem wil. Nadat de relatie van de ouders was verbroken, verbleef [voornaam minderjarige] twee jaar lang om het weekend bij de vader. Tijdens de coronapandemie verbleef zij langer bij de moeder en sindsdien is de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader niet meer hersteld. De vader heeft destijds aangegeven hiertoe een rechtszaak te starten. Hij vreest dat [voornaam minderjarige] dit als een dreigement heeft ervaren. De vader begrijpt dat het voor kinderen niet goed is als veel instanties bij hen betrokken zijn. Echter, de vader vraagt zich af hoe de omgang tussen hem en [voornaam minderjarige] zonder de betrokkenheid van instanties kan worden hersteld. Hij heeft de afgelopen jaren altijd meegewerkt aan de inzet van hulpverlening. Ook stuurt hij regelmatig kaartjes naar haar.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI opheffen, indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW, niet langer is vervuld.
5.2.
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat het de afgelopen jaren niet is gelukt om de omgang tussen de vader en [voornaam minderjarige] te herstellen, ondanks de inzet van hulpverlening (het Omgangshuis), mediation en het uitspreken van een ondertoezichtstelling. [voornaam minderjarige] blijft aangeven dat zij geen contact wil met haar vader. Vanuit de moeder en de GI wordt bevestigd dat er vanuit [voornaam minderjarige] te veel weerstand is om de aankomende periode nog te kunnen toewerken naar het herstellen van de omgang. [voornaam minderjarige] heeft zelf tegenover de kinderrechter aangegeven hierover geen gesprekken meer te willen voeren. Het doel waarmee [voornaam minderjarige] onder toezicht is gesteld is daarmee niet behaald, wat jammer is. De kinderrechter verwacht niet dat de ondertoezichtstelling de aankomende periode nog kan bijdragen aan het herstellen van de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Het is in het belang van [voornaam minderjarige] dat hier (binnen het gedwongen kader) niet meer op wordt aangestuurd, nu dit veel stress bij haar oplevert. Er zijn verder geen zorgen over [voornaam minderjarige] , zij doet het goed op school en bij moeder thuis gaat het ook goed.
5.3.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat niet langer is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom toewijzen en de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] opheffen met ingang van heden.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
heft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] op met ingang van 14 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 17 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.