3.2.Verdeling
3.2.1.Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2.2.De vrouw verzoekt – na dit te hebben gewijzigd en zo de rechtbank begrijpt – de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te gelasten op de door haar voorgestelde wijze, dan wel subsidiair de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
3.2.3.De man voert gemotiveerd verweer. Verder verzoekt de man – zo de rechtbank begrijpt – de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te gelasten op de door hem voorgestelde wijze.
3.2.4.Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 18 juli 2024.
Waardering huwelijksgemeenschap
3.2.5.Voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
3.2.6.Voor een saldo van een bankrekening vindt geen waardering plaats. Voor het saldo op een bankrekening wordt uitgegaan van de hoogte van het saldo op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. De vordering op de bank (creditsaldo) of de schuld aan de bank (debetsaldo) per die datum valt in de huwelijksgemeenschap. Af- en bijschrijvingen die zien op de periode hierna maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.2.7.Voor een schuld vindt evenmin waardering plaats. Uitgegaan wordt van de hoogte van de schuld op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. Wijzigingen in de hoogte van de schuld na deze datum maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.2.8.Voor een vordering vindt eveneens geen waardering plaats. Uitgegaan wordt van de hoogte van de vordering op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. Wijzigingen in de hoogte van de vordering na deze datum maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
Omvang huwelijksgemeenschap
3.2.9.Volgens partijen of één van hen bestaat de huwelijksgemeenschap op de peildatum uit de volgende bestanddelen:
a. de echtelijke woning aan [adres] en de aan die woning verbonden hypothecaire schuld bij Florius;
b. de auto bij partijen genoegzaam bekend;
c. de elektrische fiets bij partijen genoegzaam bekend;
d. de saldi op de bankrekeningen;
e. de schulden die hierna zijn uitgesplitst.
3.2.10.De rechtbank bespreekt hierna de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap van partijen afzonderlijk.
a. De echtelijke woning aan [adres] en de daaraan verbonden
hypothecaire schuld bij Florius
3.2.11.Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de man zal worden toegedeeld onder de voorwaarde dat de man in staat is deze toedeling te financieren.
3.2.12.Als de man niet in staat is de toedeling van de woning aan hem te financieren en/of het ontslag van de vrouw uit bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen, moet de woning worden verkocht.
3.2.13.De kosten verbonden aan de verdeling en levering of verkoop en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen.
3.2.14.De vrouw is akkoord met de waarde van de woning die volgens het door man ingebrachte taxatierapport op 6 november 2024 is gesteld op € 295.000,-.
3.2.15.Partijen zijn overeengekomen dat de man de hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt en zij zijn het eens over de hoogte hiervan, te weten € 64.436,-. De man moet ervoor zorgen dat de bank de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
3.2.16.In dit geval is de waarde van de woning hoger dan de hypothecaire schuld zodat sprake is van overwaarde. De man moet de helft van de overwaarde aan de vrouw voldoen.
3.2.17.Op het moment dat de man niet in staat is de toedeling van de woning te financieren, wordt de woning verkocht. Op de verkoopopbrengst moet de hypothecaire schuld ten tijde van de overdracht van de woning in mindering worden gebracht. Voor zover de verkoopopbrengst hoger is dan de hypothecaire schuld, is sprake van overwaarde die partijen gelijkelijk verdelen. Wanneer de verkoopopbrengst lager is dan de hoogte van de hypothecaire schuld is sprake van onderwaarde, die partijen gelijkelijk dragen.
Verrekenen hypothecaire aflossingen en gebruiksvergoeding
3.2.18.De man verzoekt om alvorens de overwaarde bij helfte te verdelen, hierop eerst te verrekenen de hypothecaire aflossingsbedragen die hij heeft voldaan sinds het vertrek van de vrouw. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer en stelt dat de man aan haar alsdan een gebruiksvergoeding verschuldigd is.
3.2.19.De rechtbank overweegt hierover dat tussen partijen niet in geschil is dat de man sinds het vertrek van de vrouw uit de echtelijk woning de woonlasten heeft betaald. Ook zijn partijen het erover eens dat de man die woonlasten blijft betalen, tenzij de woning aan een derde is verkocht. Daar staat tegenover dat de vrouw sinds haar vertrek uit de echtelijke woning op 10 januari 2024 is verstoken van het gebruik en woongenot waar zij als deelgenoot recht op heeft, en aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding van de man.
3.2.20.Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man tegenover het recht op gebruiksvergoeding van de vrouw tegen elkaar wegvallen, zodat partijen per saldo niets aan elkaar verschuldigd zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de man en de vrouw dan ook af.
b. De auto bij partijen genoegzaam bekend;
3.2.21.Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de man kan worden toegedeeld, zonder nadere verrekening tussen partijen.
c. De elektrische fiets bij partijen genoegzaam bekend;
3.2.22.Partijen zijn het erover eens dat de elektrische fiets aan de vrouw kan worden toegedeeld, zonder nadere verrekening tussen partijen.
d. Het saldi op de bankrekeningen
3.2.23.Als gesteld en niet weersproken staat vast dat de toedeling van de saldi van ieders bankrekeningen op de peildatum reeds heeft plaatsgevonden, dat ieder van partijen gebruik maakt van de eigen bankrekeningen, en dat er verder niets meer te verdelen is.
e. De schulden
1. Belastingdienst
2. CJIB
3. Geerlings deurwaarder (CJIB)
4. Gemeente Rotterdam (erfpacht)
5. GGN Deurwaarders (ziektekosten)
6. ING (lening)
7. SVHW
8. Gemeente Rotterdam (gemeentelijke heffingen)
3.2.24.Tijdens de mondeling behandeling heeft de man onderbouwd gesteld dat op het moment van de ontbinding van de gemeenschap de totale schuldenlast € 14.500,- bedraagt. De vrouw weerspreekt de schuldenlast niet, maar stelt primair dat een andere draagplicht moet worden aangenomen dan de draagplicht die in artikel 1:100 lid 1 BW is opgenomen in die zin dat de schulden door de man gedragen moeten worden, en subsidiair dat de schulden aan de man zijn verknocht zodat hij hiervoor draagplichtig is. De vrouw stelt hiertoe dat zij op 10 januari 2024 uit de echtelijke woning is vertrokken en dat het gros van de schulden nadien door toedoen van de man zijn ontstaan dan wel dat die schulden door wanbetaling van de man zijn opgelopen.
3.2.25.Weliswaar is niet weersproken dat de vrouw op 10 januari 2024 de samenleving met de man heeft verbroken en uit de echtelijke woning is vertrokken, maar de gemeenschap is pas ontbonden op 18 juli 2024. Omdat de schulden vóór 18 juli 2024 bestonden, vallen zij binnen de gemeenschap.
3.2.26.Voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap geldt als hoofdregel:
De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap (artikel 1:100 lid 1 BW). Met betrekking tot schulden betekent dat, dat de echtgenoten ieder voor de helft draagplichtig zijn. Ingevolge artikel 1:100 lid 2 BW (nieuw) worden, voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit. Dit laatste is dus een uitzondering op de hoofdregel.
3.2.27.Artikel 1:100 lid 2 BW (nieuw) is van toepassing op de verdeling van de huwelijksgemeenschap die na 1 januari 2018 is ontbonden. Het peilmoment voor toepassing van de nieuwe wet is de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Dit is in onderhavig geval 18 juli 2024. De nieuwe wet is hier dus van toepassing.
3.2.28.Van de hoofdregel dat beide echtgenoten de helft van de schuld moeten dragen, kan alleen worden afgeweken op het moment van ontbinding van de gemeenschap én indien de goederen van de gemeenschap ontoereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen. Dit laatste betekent dat sprake moet zijn van een negatieve boedel.
3.2.29.Vaststaat dat sprake is van ontbinding van de gemeenschap, zodat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Aan de tweede voorwaarde dat sprake moet zijn van een negatieve boedel is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan.
Immers, zoals hiervoor is overwogen bedraagt de totale schuldenlast € 14.500,-. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat op het moment van de ontbinding van de gemeenschap de waarde van de echtelijke woning € 295.000,- bedraagt en dat de omvang van de aan die woning verbonden hypothecaire schuld € 64.436,- bedraagt. Na aftrek van de hypothecaire schuld resteert een overwaarde van ongeveer € 230.500,-. Weliswaar is van een aantal bestanddelen die tussen partijen wordt verdeeld, de waarde niet bekend, maar de overwaarde is dermate hoog dat sprake is van een positieve boedel waaruit de schulden kunnen worden voldaan.
3.2.30.Omdat op het moment van de ontbinding sprake is van een positieve boedel wordt, gelet op het bepaalde in lid 2 van artikel 1:100 BW (nieuw), niet toegekomen aan afwijking van de hoofdregel en zijn partijen ieder voor de helft van de gemeenschapsschulden draagplichtig. Dat de vrouw eerder uit de echtelijke woning is vertrokken en partijen sindsdien gescheiden leven, maakt dit niet anders.
3.2.31.Omdat het huwelijk van partijen is gesloten vóór 1 januari 2018, is op het subsidiaire standpunt van de vrouw dat de schulden aan de man verknocht zijn, artikel 1:94 lid 3 (oud) BW van toepassing. Hierin is bepaald dat goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap van goederen vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Verknochte schulden vallen dus niet in de gemeenschap van goederen, maar blijven als privéschuld daar buiten.
3.2.32.Met het aannemen van verknochtheid moet terughoudend worden omgegaan, omdat de kwalificatie privéschuld of gemeenschapsschuld ook van belang is voor de schuldeisers en hun verhaalmogelijkheid. Daarom is van verknochtheid slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om de hoge drempel van verknochtheid van de schulden aan te nemen.
3.2.33.Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beslissen dat ieder van partijen de onder e. vermelde schulden voor de helft voor zijn/haar rekening moet nemen. Daarbij wordt opgemerkt dat deze beslissing niets afdoet aan de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van ieder van partijen jegens de schuldeisers.
Conclusie ten aanzien van de verdeling
3.2.34.De rechtbank zal de wijze van verdeling van de gemeenschap gelasten zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 3.2.11. tot en met 3.2.33. is weergegeven.
3.2.35.De man stelt dat hij aanspraak maakt op de wettelijke pensioenverevening.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk verzoek geen steun vindt in de wet. Gesteld noch gebleken is dat partijen de toepasselijkheid van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.