In deze zaak heeft de Gemeente Rotterdam, als eiseres, een vordering ingesteld tegen een gedaagde die zelf procedeert, met betrekking tot de betaling van erfpachtcanon. De gedaagde heeft volgens de gemeente een achterstand in betalingen, en de gemeente vordert dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van deze achterstand, inclusief rente en incassokosten. De gedaagde betwist de achterstand en stelt dat hij alle betalingen heeft voldaan.
De procedure begon met een dagvaarding op 2 augustus 2024, gevolgd door een mondeling verweer van de gedaagde. De gemeente heeft in haar repliek de achterstand gespecificeerd en onderbouwd, waaruit blijkt dat de gedaagde op de datum van de dagvaarding nog € 1.638,67 verschuldigd was. Na enkele betalingen door de gedaagde, resteert er nog een achterstand van € 174,84. De gedaagde heeft niet gereageerd op de onderbouwing van de gemeente, waardoor de kantonrechter oordeelt dat de achterstand toewijsbaar is.
Daarnaast heeft de kantonrechter de incassokosten van € 265,63 toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan. Ook is rente toegewezen, omdat de gemeente voldoende bewijs heeft geleverd dat deze verschuldigd is. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter heeft de kosten begroot op een totaal van € 1.019,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gemeente het vonnis direct kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.