ECLI:NL:RBROT:2025:550

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
11286982 CV EXPL 24-21850
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van erfpachtcanon door Gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Gemeente Rotterdam, als eiseres, een vordering ingesteld tegen een gedaagde die zelf procedeert, met betrekking tot de betaling van erfpachtcanon. De gedaagde heeft volgens de gemeente een achterstand in betalingen, en de gemeente vordert dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van deze achterstand, inclusief rente en incassokosten. De gedaagde betwist de achterstand en stelt dat hij alle betalingen heeft voldaan.

De procedure begon met een dagvaarding op 2 augustus 2024, gevolgd door een mondeling verweer van de gedaagde. De gemeente heeft in haar repliek de achterstand gespecificeerd en onderbouwd, waaruit blijkt dat de gedaagde op de datum van de dagvaarding nog € 1.638,67 verschuldigd was. Na enkele betalingen door de gedaagde, resteert er nog een achterstand van € 174,84. De gedaagde heeft niet gereageerd op de onderbouwing van de gemeente, waardoor de kantonrechter oordeelt dat de achterstand toewijsbaar is.

Daarnaast heeft de kantonrechter de incassokosten van € 265,63 toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan. Ook is rente toegewezen, omdat de gemeente voldoende bewijs heeft geleverd dat deze verschuldigd is. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter heeft de kosten begroot op een totaal van € 1.019,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gemeente het vonnis direct kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11286982 CV EXPL 24-21850
datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘de gemeente’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge verweer van [gedaagde] ;
  • de mail van [gedaagde] , met bijlagen;
  • de repliek, met een vermindering van de eis, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen om te reageren op de repliek, maar dat heeft hij niet gedaan.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] moet elk kwartaal erfpachtcanon betalen aan de gemeente. Volgens de gemeente heeft [gedaagde] een achterstand. Zij wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld om die achterstand te betalen, met rente en een vergoeding van de incassokosten. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Hij vindt dat hij inmiddels alles al heeft betaald.
[gedaagde] moet een achterstand van € 174,84 betalen
2.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij geen achterstand meer heeft. Hij heeft bij zijn mail betaalbewijzen gevoegd, van bedragen die hij na de datum van de dagvaarding nog heeft betaald en één bedrag dat hij daarvoor heeft betaald.
2.3.
In de repliek heeft de gemeente vervolgens onderbouwd en gespecificeerd gesteld dat [gedaagde] op de datum van de dagvaarding nog € 1.638,67 aan haar moest betalen. Volgens haar heeft [gedaagde] na dagvaarding in totaal nog € 1.463,83 betaald. Er is daarom volgens haar nu nog een achterstand van € 174,84 (€ 1.638,67 - € 1.463,83).
2.4.
[gedaagde] heeft hier niet meer op gereageerd. Hij heeft dus niet gesteld dat de bedragen uit het overzicht van de gemeente onjuist zijn, of dat er nog betalingen ontbreken. Dat is de kantonrechter ook niet gebleken. De achterstand van € 174,84 wordt daarom toegewezen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 265,63 betalen
2.5.
De incassokosten van € 265,63 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.6.
De rente wordt toegewezen, omdat de gemeente genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. In het toegewezen bedrag zit daarom ook € 1,60 aan rente, berekend tot 17 juli 2024.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan de gemeente moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 372,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten (1/2 punt). Dat is in totaal € 1.019,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de gemeente dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente te betalen € 442,07 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 174,84 vanaf 17 juli 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van de gemeente worden begroot op € 1.019,39;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
33394