ECLI:NL:RBROT:2025:5485

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
10-211816-21 / 89-000024-39 / 25-006663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens gewijzigde vreemdelingenstatus

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam in een raadkamerzitting het bezwaar van de veroordeelde tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen, behandeld. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en kwam in beginsel in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling vanaf 10 juni 2024. Echter, vanwege zijn vreemdelingenstatus had hij op dat moment geen rechtmatig verblijf in Nederland, waardoor de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld. Op 7 maart 2025 heeft het Openbaar Ministerie opnieuw besloten om de voorwaardelijke invrijheidstelling met maximaal 45 dagen uit te stellen, tot 21 april 2025. Dit besluit werd op 10 maart 2025 aan de veroordeelde betekend.

De veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. V.S.J. Chorus, heeft bezwaar aangetekend tegen dit uitstel. Hij stelde dat hij nu een verblijfsvergunning heeft gekregen en dat het uitstel onredelijk is, aangezien hij bijna een jaar langer in detentie zit zonder dat hij kan werken aan zijn re-integratie. De raadsman verzocht om de benodigde adviezen en rapporten in te winnen, maar dit was niet gebeurd. Het Openbaar Ministerie verdedigde zijn beslissing door te stellen dat het pas op 5 maart 2025 duidelijk werd dat de veroordeelde rechtmatig verblijf had en dat de noodzakelijke adviezen en rapporten direct na deze ontdekking waren aangevraagd.

De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot het besluit kon komen om de beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling met 45 dagen uit te stellen. De rechtbank verklaarde het bezwaar van de veroordeelde ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de termijn van 45 dagen niet onredelijk was en dat het Openbaar Ministerie de nodige voortvarendheid had betracht in het aanvragen van de benodigde rapporten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-211816-21
v.i. nummer : 89-000024-39
raadkamernummer : 25-006663
datum : 10 april 2025
beslissing van de raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in de PI [naam PI] op het adres:
[detentieadres] , [postcode] te [detentieplaats] ,
raadsman mr. V.S.J. Chorus, advocaat te Nuth,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 5 oktober 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De veroordeelde kon, gelet op art. 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, in beginsel vanaf 10 juni 2024 in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Omdat de veroordeelde op dat moment geen rechtmatig verblijf in Nederland had, kwam hij toen echter niet in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, zodat de beslissing tot het verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling is uitgesteld.
Het Openbaar Ministerie heeft op 7 maart 2025 (opnieuw) beslist het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen met maximaal 45 dagen (tot 21 april 2025).
Een kennisgeving van de beslissing van het Openbaar Ministerie is op 10 maart 2025 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaar tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie is op 13 maart 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 10 april 2025 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Bezwaar

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het Openbaar Ministerie om de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen.
Hiertoe is aangevoerd dat de veroordeelde in verband met zijn vreemdelingenstatus eerder niet in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Wel heeft de raadsman toen verzocht toch de benodigde adviezen alvast in te winnen en rapporten op te laten stellen, omdat toekenning van een verblijfsvergunning verwacht werd. Dit is niet gebeurd. Nu heeft de veroordeelde een verblijfsvergunning gekregen en moet hij toch nog weer langer wachten op de beslissing, in afwachting van die adviezen en rapporten. De veroordeelde is de dupe van het feit dat men niet pro-actief heeft gehandeld en zit hierdoor bijna een jaar langer in detentie. De straf duurt nu langer, zonder dat hij kan werken aan reintegratie. Ten tijde van de raadkamerzitting was het reclasseringsrapport in concept gereed. De reclassering rapporteert positief over een voorwaardelijke invrijheidsstelling. De veroordeelde moet daarom zo spoedig mogelijk – onder de voorwaarden genoemd in het rapport - in vrijheid worden gesteld.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat pas op 5 maart 2025 duidelijk is geworden dat de veroordeelde rechtmatig verblijf in Nederland heeft verkregen en hij dus pas vanaf dat moment in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarna zijn direct de voor de beoordeling noodzakelijke adviezen en rapporten aangevraagd. Daarom is besloten tot uitstel met een redelijke maximum van 45 dagen. Die datum is al over 11 dagen en het is te verwachten dat het lukt om binnen die termijn een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen.
Een voorwaardelijke invrijheidsstelling is geen vanzelfsprekendheid. Er moet aan voorwaarden worden voldaan. Uit eerdere rapporten bleek nog dat de veroordeelde niet zonder meer in aanmerking zou komen, dus die toets is echt noodzakelijk. Het is niet wenselijk om rapporten aan te vragen zonder dat duidelijk is of de veroordeelde überhaupt in aanmerking zal komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Bovendien is het aan het Openbaar Ministerie om de voorwaarden te bepalen en dient de rechtbank enkel te toetsen of het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De veroordeelde kan daarom niet direct in vrijheid worden gesteld, ook niet onder bepaalde voorwaarden.

Beoordeling

Zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, is een voorwaardelijke invrijheidsstelling niet vanzelfsprekend en dient de toepassing daarvan getoetst te worden. De daarvoor noodzakelijke adviezen en rapporten zijn direct aangevraagd nadat duidelijk werd dat de veroordeelde rechtmatig verblijf heeft gekregen in Nederland en dus voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking kon komen. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij aldus de nodige voortvarendheid betracht. De termijn van 45 dagen is bovendien niet onredelijk lang en het ziet ernaar uit dat binnen die termijn een nieuwe, inhoudelijke beslissing kan worden genomen. Tegen deze achtergrond heeft het Openbaar Ministerie in redelijkheid kunnen beslissen dat de beslissing omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 45 dagen wordt uitgesteld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. J.J. Bade, voorzitter,
mrs. W.M. Stolk en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op 10 april 2025.
De oudste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.