In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting. De verdachte, geboren in 1981, werd bijgestaan door raadsman mr. D.J. van Rinsum. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de tenlastelegging die op 14 augustus 2023 is gewijzigd. De officier van justitie, mr. J. Spaans, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 2 maart 2023 in de woning van de verdachte brand is ontstaan, waarbij de keuken en woonkamer deels zijn verbrand. De verdachte werd aangetroffen in de badkamer, en er waren aanwijzingen dat hij de gaspitten op het gasfornuis had opengedraaid. Het NFI concludeerde dat het zeer waarschijnlijker was dat de brand was ontstaan door menselijk handelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op brand had aanvaard, maar dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de geestelijke toestand van de verdachte. Rapportages van een klinisch psycholoog en een psychiater gaven aan dat de verdachte ten tijde van de brand leed aan een psychische stoornis, waardoor hij niet in staat was om zijn wil en gedrag te bepalen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bewezen verklaarde feit de verdachte niet kan worden toegerekend, en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.