Ten aanzien van klacht onderdeel 1 overweegt de commissie het volgende.
- Vooropgesteld zij dat de beslissing tot integratie van KNO scopen reiniging in de
CSA en de daaraan gekoppelde taken niet ter beoordeling zijn aan de commissie.
- Kern van de klacht van [gedaagde] is dat [gedaagde] zich geïntimideerd voelde door [eiser] waar het betreft het integreren in de CSA. [gedaagde] spreekt daarbij over onder druk gezet worden.
- De commissie is in de eerste plaats van oordeel dat [gedaagde] zijn stellingen niet of
onvoldoende heeft onderbouwd met feiten doch daarentegen deze veelal baseert
op emoties en gevoelens of gedachten ("ik denk", "ik vermoed", et cetera) en dat
gaandeweg de klachtprocedure er van alles wordt bijgesleept om de klacht kracht
bij te zetten.
- In de tweede plaats geeft [gedaagde] meermalen aan dat het niet de bedoeling van [gedaagde]
is geweest om [eiser] "aan het kruis te nagelen" respectievelijk [eiser]
"aan te tijgen op grond van seksueel getinte apps". Dit maakt naar het oordeel van
de commissie het betoog van [gedaagde] tegenstrijdig en inconsistent maar bovenal
verwarrend.
- Als onbegrijpelijk oordeelt de commissie dat waar [gedaagde] , zoals zojuist benoemd,
meerdere malen aangeeft dat de klachten richting [eiser] wat hem betreft
niet zover hadden hoeven te komen maar vooral zijn aangezwengeld vanuit het
advies van de bedrijfsarts, [gedaagde] vervolgens uitnodigingen voor een viergesprek tot
tweemaal toe heeft afgewezen. Waar een dergelijk gesprek daarin helderheid had
kunnen verschaffen en mogelijk oplossingen had kunnen bieden, is het gezien het
vorenstaande [gedaagde] verwijtbaar dat hij daarop niet is ingegaan. Daarmee heeft naar
het oordeel van de commissie [gedaagde] de mogelijkheid om te de-escaleren niet benut.
Daarmee zijn ook mogelijk passende oplossingen buiten bereik gebleven en is ook
de kern van het probleem (het ook moeten werken op de 'vuile' afdeling van de
CSA) niet besproken geweest. Met de daartoe aangevoerde argumenten van [gedaagde]
dat [eiser] toch altijd zou kennen en een viergesprek in zijn ogen daarom
geen zin had, heeft [gedaagde] de positie en vaardigheid van [persoon A] als
zorgmanager en van [persoon B] als HR professional miskend. Waar [gedaagde] op meerdere momenten in zijn klacht aangeeft dat hij vermoedt dat [eiser] de hand boven het hoofd wordt gehouden, is dit door [gedaagde] niet alleen onvoldoende onderbouwd maar ook nergens is gebleken dat [persoon A] [eiser] de hand boven het hoofd heeft gehouden.
- Vastgesteld kan worden op grond van de feitelijke bevindingen van de commissie
dat - in tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] in zijn klacht heeft gesteld - [eiser]
niets van doen heeft gehad met het primaire besluit om de scopen reiniging van
KNO te integreren in de CSA. Bovendien heeft [gedaagde] zelf in zijn klacht aangegeven
dat het uitoefenen van druk ter zake van het tekenen van de arbeidsovereenkomst
heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [persoon C] en [persoon D] .
- Ook blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde stukken, het door [eiser] overgelegde app verkeer en uit de verklaringen van de getuigen/informanten dat de
arbeidsverhouding tussen [gedaagde] en Bloemendal goed tot redelijk goed was tot het
moment dat voor [gedaagde] plaatsing op de CSA ook feitelijk realiteit werd en [gedaagde]
moest vaststellen dat zijn verzet niet tot het door hem gewenste resultaat had
geleid. Ook anderen die bij het besluit van de integratie van KNO in de CSA
betrokken zijn geweest, hebben bevestigd dat [gedaagde] zich daartegen is blijven
verzetten waar hij aanvankelijk - naar zeggen van [gedaagde] daarbij onder druk gezet
door [persoon C] en [persoon D] - daarmee akkoord was gegaan.
- Zoals ook [eiser] aangeeft, was zijn opdracht om de integratie te voltooien
wat inhield dat hij er bij [gedaagde] voortdurend op heeft aangedrongen aan deze
integratie zijn medewerking te verlenen en dat een overleg met onder andere HR
een aangepast programma is opgesteld met betrekking tot inwerken en opleiding.
In dat programma is ook aangegeven dat per 1 augustus 2023 de integratie van
[gedaagde] in de CSA voltooid zou moeten zijn.
- [gedaagde] heeft, voor zover de commissie dat heeft kunnen beoordelen bij de bedrijfsarts een verhaal neergelegd waarbij de accenten van zijn negatieve arbeidsbeleving wel bij [eiser] moesten komen liggen, wat ook heeft gemaakt dat [eiser] daar fel tegen heeft gereageerd.
- Waar [gedaagde] stelt dat er op de CSA een angstcultuur heerst maar deze niet nader
heeft onderbouwd en waarbij [gedaagde] aangeeft die in het bijzonder wordt gevoed door
[eiser] , is dit niet gebleken uit de door de commissie gevoerde gesprekken
met de getuigen. Evenmin is gebleken dat er sprake is van een verdeeldheid onder
de medewerkers van de CSA.
- Het verwijt dat [eiser] aan [gedaagde] maakt dat hij het indienen van een klacht
aangrijpt om alsnog er onderuit te komen, is, in relatie tot het vorenstaande, een
verklaarbare gedachtegang. Of dit de daadwerkelijke beweegreden van [gedaagde] is
geweest, is echter niet onomstotelijk komen vast te staan. Wel kan worden
vastgesteld dat de ziekmelding is gedaan op het moment dat de integratie een feit
dreigde te gaan worden en het daarmee er wel alle schijn van heeft.
- Waar [gedaagde] stelt dat vanwege [eiser] drie medewerkers zouden zijn vertrokken van de CSA, is dit niet bevestigd geworden.
- Naar het oordeel van de commissie is [eiser] , in de opdracht die [eiser] had om de integratie tot stand te brengen, in de bejegening van [gedaagde] gebleven binnen de grenzen van een redelijk handelen waar [gedaagde] voortdurend heeft geprobeerd daar onderuit te komen.