Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De zaak in grote lijnen
2.De procedure
- de dagvaarding van 25 oktober 2022, met producties 1 tot en met 13;
- het anticipatie exploot van 3 januari 2023 van Maoming waarmee de zaak vervroegd is opgebracht;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
- de oproepingsbrieven van 17 mei 2023 van deze rechtbank op grond waarvan partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
- de zittingsagenda van 13 oktober 2023;
- de brief van 20 oktober 2023 van Maoming, met producties 5 en 6;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis in conventie, met producties 14 tot en met 29;
- de spreekaantekeningen van partijen;
- het verhandelde ter zitting, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
3.De feiten
Charterer(s)’) heeft (de
brokervan) Maoming (‘
Owner(s)’) op 5 oktober 2022 in dat verband (en voor zover relevant) het volgende per e-mail bericht:
please confirm that the vessel will be immediately instructed to proceed to the discharge berth Charterers have arranged so that discharge can commence as soon as possible.”
‘administration’gegaan, hetgeen later is overgegaan in een
‘compulsory liquidation’.
4.Het geschil
in conventie
- primair: $ 1.370.047,52 en € 56.521,90;
- subsidiair: $ 1.056.699,13 en € 70.465,22;
- primair en subsidiair: € 45.059,31, £ 31.824,50 en $ 44.000,00 wegens juridische kosten, alsmede de kosten van het geding.
5.De beoordeling
internationale bevoegdheid
ofMaoming een vordering heeft op AGPL onder de time charter en
ofMaoming in de time charter jegens AGPL een ‘lien’ heeft bedongen en wat die afspraak precies inhoudt, moeten worden beantwoord naar het recht dat op de time charter van toepassing is. Niet in geschil is dat dit het Engelse recht is. Dit volgt in dit geval uit artikel 3 Rome I Vo (Verordening (EG) Nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst).
Onverminderd artikel 163, aanhef en onder a, van dit Boek worden het ontstaan en de inhoud van een recht van retentie bepaald door het recht dat de daaraan ten grondslag liggende rechtsverhouding beheerst. Een recht van retentie kan slechts geldend worden gemaakt voor zover het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt, zulks toelaat.”
Afgezien van een aanpassing van een verwijzing is het onderhavige artikel geheel gelijk aan artikel 4 Wet conflictenrecht goederenrecht. Zoals uit de verwijzing naar artikel 163 in de aanhef van de bepaling blijkt, geldt voor vervoerde zaken een afzonderlijk regime, dat het recht van de staat van de loshaven als toepasselijk aanwijst. Voor het overige is ingevolge het onderhavige artikel toepasselijk het recht dat de aan het retentierecht ten grondslag liggende rechtsverhouding beheerst (de lex causae), maar het recht kan slechts worden uitgeoefend voor zover het recht van de staat waar de zaak zich bevindt, zulks toestaat.”
Ongeacht het op de overeenkomst tot vervoer van zaken toepasselijke recht, is het recht van de staat waarin de haven gelegen is, waar de zaken ter lossing worden aangevoerd van toepassing op de vragen:
of, en in hoeverre, de vervoerder een recht van retentie op de zaken heeft”
Dit gaat om een speciaal retentierecht dat niet onder de algemene conflictregel voor het retentierecht van artikel 4 van de Wet conflictenrecht goederenrecht (in het onderhavige wetsvoorstel artikel 129) valt. Dit hangt hiermee samen dat over dit retentierecht veelal door de rechter van de loshaven op zeer korte termijn een beslissing moet worden gegeven.”
.”
Charterers made urgent arrangements to discharge the vessel in full”. En op 7 oktober 2022 verzoekt zij Maoming: “
please confirm that the vessel will be immediately instructed to proceed to the discharge berth Charterers have arranged so that discharge can commence as soon as possible.” (r.o. 3.9). Tussen partijen is evenmin in geschil dat als Maoming geen beroep had gedaan op het bestaan van een retentierecht, deze lossing begin oktober 2022 zou hebben plaatsgevonden. Voor het vaststellen van de schade is dus van belang in hoeverre 1st Containers financieel beter af zou zijn geweest als die lossing toen had plaatsgevonden.
administration’ is gegaan en dat zij enige tijd later failliet is gegaan. Zoals uit de hierboven geciteerde e-mailcorrespondentie blijkt, heeft AGPL daarvoor duidelijk medegedeeld dat er snel gehandeld moest worden en dat zij anders niet meer in staat zou zijn om voor lossing te zorgen. Er zijn geen concrete indicaties dat aan die mededeling van AGPL moest worden getwijfeld. Maar zelfs in het geval AGPL niet meer de kosten voor lossing had kunnen voldoen aan losterminal RST, geldt dat dit naar redelijke verwachting enkel voor risico van RST was gekomen. De rechtbank gaat er namelijk, gelet op de hierboven geciteerde correspondentie, vanuit dat AGPL als opdrachtgever van RST had moeten betalen voor de geplande lossing begin oktober 2022. De facturen van RST (productie 26 eiseres) zijn ook op naam van AGPL gesteld. De stukken bevatten geen aanwijzingen dat deze kosten, zoals Maoming betoogt, hoe dan ook voor rekening van 1st Containers zouden zijn gekomen. De gevorderde kosten betaald aan de losterminal groot € 429.925,00 zou 1st Containers dus niet hebben hoeven voldoen als Maoming niet onrechtmatig afgifte had geweigerd. Dus heeft 1st Containers schade geleden die in zodanig verband staat met de onrechtmatige daad van Maoming dat deze schade aan Maoming kan worden toegerekend als gevolg van haar onrechtmatige daad, in de zin van artikel 6:98 BW.
omzetgevorderd. Voor vergoeding komt niet de omzet, maar slechts de winst in aanmerking die 1st Containers zou hebben gemaakt als het onrechtmatig handelen van Maoming niet had plaatsgevonden.