ECLI:NL:RBROT:2025:527

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
C/10/650854 / HA ZA 23-42
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en retentierecht in geschil tussen containerverhuurder en rederij

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen 1st Containers (UK) Limited en Maoming Huaxiang Shipping Company Limited. 1st Containers heeft 775 containers verhuurd aan de tijdbevrachter van een zeeschip dat eigendom is van Maoming. Na opzegging van de tijdbevrachting door Maoming op 27 september 2022, heeft Maoming de containers onder zich gehouden voor vorderingen op de tijdbevrachter. 1st Containers stelt dat deze weigering onrechtmatig was en vordert schadevergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat Maoming niet voldoende heeft aangetoond dat zij een contractuele 'lien' of wettelijk retentierecht kon uitoefenen op de containers van 1st Containers. De rechtbank heeft de vorderingen van 1st Containers gedeeltelijk toegewezen en de tegenvorderingen van Maoming afgewezen. De rechtbank oordeelt dat Maoming onrechtmatig heeft gehandeld door de afgifte van de containers te weigeren, wat heeft geleid tot schade voor 1st Containers. De rechtbank heeft Maoming veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650854 / HA ZA 23-42
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
1ST CONTAINERS (UK) LIMITED,
gevestigd te Rainham (Verenigd Koninkrijk),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Sinke te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
MAOMING HUAXIANG SHIPPING COMPANY LIMITED,
gevestigd te Guangdong (China),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna 1st Containers en Maoming genoemd worden.

1.De zaak in grote lijnen

1.1. 1
st Containers heeft 775 containers verhuurd aan de tijdbevrachter van een zeeschip toebehorend aan Maoming. Op 27 september 2022 heeft Maoming de tijdbevrachting opgezegd wegens wanbetaling en de feitelijke controle en zeggenschap over het schip teruggenomen. Op dat moment stonden de 775 containers leeg aan boord. Begin oktober 2022 besloot Maoming om de containers onder zich te houden voor vorderingen op de tijdbevrachter. De containers zijn - na de nodige discussies tussen 1st Containers en Maoming - op 10 november 2022 gelost. De tijdbevrachter is uiteindelijk failliet gegaan.
1.2.
In geschil is of Maoming de containers onder zich mocht houden op grond van een contractuele ‘lien’ en/of een wettelijk retentierecht. 1st Containers stelt dat de weigering van Maoming om de containers te lossen onrechtmatig was en ertoe heeft geleid dat 1st Containers schade heeft geleden, omdat zij inkomsten is misgelopen en lossingskosten heeft moeten betalen.
1.3.
Maoming heeft tegenvorderingen ingesteld, primair op grond van zaakwaarneming en subsidiair op grond van onrechtmatige beslaglegging op het schip. Daarnaast vordert Maoming vergoeding van kosten voor juridische bijstand.
1.4.
De rechtbank wijst de vorderingen van 1st Containers (gedeeltelijk) toe. De tegenvorderingen van Maoming worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 25 oktober 2022, met producties 1 tot en met 13;
  • het anticipatie exploot van 3 januari 2023 van Maoming waarmee de zaak vervroegd is opgebracht;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de oproepingsbrieven van 17 mei 2023 van deze rechtbank op grond waarvan partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de zittingsagenda van 13 oktober 2023;
  • de brief van 20 oktober 2023 van Maoming, met producties 5 en 6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis in conventie, met producties 14 tot en met 29;
  • de spreekaantekeningen van partijen;
  • het verhandelde ter zitting, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2023. Daarbij waren mr. Sinke, de heer [persoon A] , directeur van 1st Containers, mr. Yesildag, mevrouw Zhang, Chinese advocaat van Maoming, en mevrouw [persoon B] , commercieel manager van Maoming aanwezig.

3.De feiten

3.1.
Maoming is eigenaar van het zeeschip “ALLSEAS PIONEER” (hierna ook: het schip). Maoming had het schip tot in september 2022 vervracht aan Allseas Global Project Logistics Ltd. (hierna: AGPL) op grond van de op 13 januari 2022 tussen hen gesloten NYPE tijdbevrachtingsovereenkomst (hierna: time charter).
3.2. 1
st Containers houdt zich (onder meer) bezig met het verhuren (leasen) van containers.
3.3.
AGPL heeft met twee verschillende leaseovereenkomsten containers van 1st Containers gehuurd. Een deel van deze containers was eigendom van 1st Containers, het andere deel van de containers had 1st Containers geleaset van een derde partij om zelf door te verhuren. 775 Containers zijn in september 2022 in Liverpool leeg aan boord van het schip geladen om over zee te worden vervoerd naar China. Voor dat vervoer waren geen cognossementen afgegeven.
3.4.
Op 27 september 2022 heeft Maoming de time charter met AGPL beëindigd op de grond dat AGPL een ernstige betalingsachterstand had laten ontstaan. Op dat moment bevond het schip zich in de haven van Rotterdam met onder meer de 775 lege containers van 1st Containers aan boord.
3.5.
Op 27 en 30 september 2022 heeft Maoming AGPL gesommeerd om de op/in het schip aanwezige containers, lading en bunkers te lossen.
3.6.
AGPL heeft hiervoor de nodige voorbereidingen getroffen. Op of omstreeks 2oktober 2022, toen kon worden begonnen met het lossen van de containers, heeft Maoming de lossing verhinderd en afgifte van alle containers geweigerd.
3.7.
AGPL (‘
Charterer(s)’) heeft (de
brokervan) Maoming (‘
Owner(s)’) op 5 oktober 2022 in dat verband (en voor zover relevant) het volgende per e-mail bericht:
“We refer to Owners’ messages of 27 and 30 September 2022 (and since) in which they advise,
“…Charterers are now requested to confirm to Owners before 2400 p.m. UTC of27 September 2022 that they will afford to discharge all containers and/or cargocurrently on board the vessel…”and“…Charterers are strongly requested to discharge all containers/cargo before2400 p.m. of 4 October 2022, and to provide Owners with Charterers’ immediatedisposal/arrangement plans of the containers/cargo/bunker currently onboard thevessel before 2400 p.m. of 1 October 2022.”
In accordance with Owner’s request, Charterers made urgent arrangements to discharge the vessel in full. However, Owners have since prevented Charterer’s ability to discharge by refusing to move the vessel to the discharge berth in accordance with Charterer’s instructions. (…)
In circumstances where the window of opportunity to discharge the vessel at Charterers’ expense is fast closing, discharge may soon become a liability of Owners’. (…) Charterers respectfully request Owners’urgent cooperationin relation to the discharge by moving the vessel to the relevant discharge berth as a matter of urgency”.
3.8. (
De advocaat van) Maoming heeft (de advocaat van) AGPL op 6 oktober 2022 vervolgens per e-mail (onder meer) bericht dat zij wil meewerken aan het lossen van de lading en containers aan boord van het schip, onder de voorwaarde dat AGPL Maoming zou compenseren voor de door Maoming geleden schade en daarvoor zekerheid zou stellen:
“Please be advised that Owners agree to cooperate with Charterers to discharge the cargo and containers currently on board the vessel, provided that Charterers compensate the Owners for the losses suffered by the Owners up to date and provide satisfactory security to secure Owners’ other potential claims.”
3.9.
AGPL heeft Maoming daarna dringend verzocht om alsnog mee te werken aan het lossen van de containers van het schip. (De advocaat van) AGPL berichtte Maoming in dat verband op 7 oktober 2022, om 13:21 uur - voor zover relevant -:
“Currently, our client is ready and waiting to discharge the containers aboard “ALLSEAS PIONEER” at its own costs, but that window of opportunity is rapidly closing. In the circumstances there is a risk it may no longer be able to comply with that proposal, leaving the discharge of the cargo to Owners. We therefore urge your client to revert to its earlier position by urgently facilitating discharge and subsequent departure of the vessel (…).”
(De advocaat van) AGPL schreef vervolgens aan Maoming op 7 oktober 2022 (om 17:18 uur) - voor zover relevant -:

please confirm that the vessel will be immediately instructed to proceed to the discharge berth Charterers have arranged so that discharge can commence as soon as possible.”
3.10.
Op 11 oktober 2022 heeft vervolgens ook (de advocaat van) 1st Containers bij (de advocaat van) Maoming aangedrongen op het lossen van de containers.
3.11.
Op 12 oktober 2022 heeft 1st Containers conservatoir beslag op het schip en conservatoir beslag tot afgifte op de containers gelegd.
3.12.
Op 20 oktober 2022 heeft 1st Containers een kort geding dagvaarding doen betekenen aan Maoming.
3.13.
AGPL is op 27 oktober 2022 in
‘administration’gegaan, hetgeen later is overgegaan in een
‘compulsory liquidation’.
3.14.
Op 28 oktober 2022 heeft Maoming 1st Containers per e-mail verzocht om de containers te (doen) lossen, onder de voorwaarde dat 1st Containers de kosten van het lossen zou dragen. 1st Containers heeft daarmee ingestemd.
3.15.
Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat 1st Containers het conservatoire beslag op het schip zou opheffen tegen een door Maoming te verstrekken garantie.
3.16. 1
st Containers heeft het beslag op het schip opgeheven terwijl zij nog geen garantie van Maoming had verkregen, omdat de losterminal RST weigerde het schip voor de kant te laten komen indien er beslag op zou liggen.
3.17.
Op 10 november 2022 zijn de containers van het schip gelost. Het schip is op diezelfde dag uit Rotterdam vertrokken.
3.18. 1
st Containers heeft Maoming nadien tevergeefs verzocht de garantie alsnog te verstrekken.

4.Het geschil

in conventie

4.1. 1
st Containers vordert – na wijziging van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Maoming te veroordelen om aan 1st Containers $ 243.396,50 en € 429.925,00 te betalen, althans een door de rechtbank te schatten of begroten bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 2.843,57;
Maoming in de kosten van deze procedure te veroordelen.
4.2.
Maoming voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel tot afwijzing, met veroordeling van 1st Containers in de kosten van het geding.
in reconventie
4.3.
Maoming vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, 1st Containers te veroordelen tot betaling aan Maoming van:
  • primair: $ 1.370.047,52 en € 56.521,90;
  • subsidiair: $ 1.056.699,13 en € 70.465,22;
  • primair en subsidiair: € 45.059,31, £ 31.824,50 en $ 44.000,00 wegens juridische kosten, alsmede de kosten van het geding.
4.4. 1
st Containers voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel tot afwijzing, met veroordeling van Maoming in de kosten van het geding.
in conventie en in reconventie
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling

internationale bevoegdheid

5.1.
Dit is een internationale zaak omdat 1st Containers in Engeland is gevestigd en Maoming in China. De rechtbank stelt ambtshalve haar internationale bevoegdheid en het op de (tegen)vorderingen toepasselijke recht vast.
5.2.
Nu Maoming is verschenen in de procedure zonder de bevoegdheid van deze rechtbank te betwisten, vloeit de internationale bevoegdheid van de rechtbank in ieder geval voort uit artikel 26 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (“Brussel I-bis”). In reconventie is evenmin verweer gevoerd tegen rechtsmacht of bevoegdheid.
in conventie
eiswijziging 1st Containers en akteverzoek Maoming
5.3. 1
st Containers heeft haar eis in conventie bij akte gewijzigd. Verder heeft 1st Containers op de zitting aangegeven dat zij de door haar gevorderde verklaring voor recht wenst in te trekken, onder de voorwaarde dat haar eiswijziging wordt toegestaan. Ook heeft zij ter zitting toegelicht dat zij in haar gewijzigde eis abusievelijk het (totaal)bedrag van $ 673.321,50 heeft vermeld. Nu de kosten van lossing van de containers in euro’s zijn betaald, bedraagt de vordering $ 243.396,50 en € 429.925,00.
5.4.
Maoming heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van 1st Containers. Zij heeft verzocht om een nadere akte te mogen nemen, met name om te reageren op de door 1st Containers overgelegde opinie van een Engelse advocaat over de uitoefening van een ‘lien’ naar Engels recht.
5.5.
De rechtbank heeft het akteverzoek van Maoming reeds ter zitting afgewezen. De eiswijziging van 1st Containers wordt toegestaan. De rechtbank zal recht doen op de gewijzigde eis.
toepasselijk recht op de door 1st Containers gestelde onrechtmatige daad
5.6. 1
st Containers stelt dat Maoming onrechtmatig jegens 1st Containers heeft gehandeld door herhaaldelijk zonder goede grond afgifte van de containers aan 1st Containers te weigeren. Maoming was daarbij zeer onduidelijk over de gronden waarop zij afgifte meende te mogen weigeren en/of een retentierecht dacht te kunnen uitoefenen.
Het bedrijfsmodel van 1st Containers bestaat uit inkomsten genereren met de verhuur van containers. Elke dag dat de containers niet konden worden verhuurd liepen de gederfde inkomsten op. Als Maoming omstreeks 27 september 2022 haar medewerking had verleend en toen niet had verhinderd dat AGPL de containers zou lossen, dan waren de containers een maand eerder gelost en een maand eerder weer bedrijfsmatig inzetbaar geweest. Daarnaast had 1st Containers in dat geval geen kosten voor het lossen hoeven te dragen, want dan waren de containers gelost op kosten van AGPL. 1st Containers heeft schade geleden groot $ 243.396,50 (gemiste inkomsten in verband met het niet kunnen verhuren van de containers) en € 429.925,00 (de kosten voor lossing bij terminal RST op 10 november 2022). Op grond van artikel 6:162 BW is Maoming daarvoor aansprakelijk, zo betoogt 1st Containers.
5.7.
Maoming betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft uiteindelijk - voor het eerst ter zitting - gesteld dat zij in artikel 18 van de time charter jegens AGPL een ‘lien’ had bedongen die zij ook aan 1st Containers mocht tegenwerpen, althans dat haar (ook) een wettelijk retentierecht op de zich aan boord bevindende containers toekwam dat 1st Containers tegen zich moest laten gelden. 1st Containers heeft een en ander bestreden.
5.8.
Nu 1st Containers een vordering uit onrechtmatige daad instelt, moet met toepassing van Rome II Vo (Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van Europa van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen) worden bepaald welk recht van toepassing is. Artikel 4 Rome II Vo geeft als hoofdregel dat die vordering moet worden beoordeeld naar het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. De rechtbank beschouwt Nederland als het land waar de schade zich voordoet. De gestelde onrechtmatige daad moet derhalve naar Nederlands recht worden beoordeeld. Ook partijen lijken daarvan uit te gaan, nu 1st Containers zich beroept op at 6:162 BW en Maoming daar in haar verweer zonder commentaar op ingaat; zij grondt ook haar hiermee samenhangende tegenvorderingen op Nederlands recht.
toepasselijk recht op het beroep van Maoming op een ‘lien’ en retentierecht
5.9.
De vragen
ofMaoming een vordering heeft op AGPL onder de time charter en
ofMaoming in de time charter jegens AGPL een ‘lien’ heeft bedongen en wat die afspraak precies inhoudt, moeten worden beantwoord naar het recht dat op de time charter van toepassing is. Niet in geschil is dat dit het Engelse recht is. Dit volgt in dit geval uit artikel 3 Rome I Vo (Verordening (EG) Nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst).
5.10.
De goederenrechtelijke aspecten van de uitoefening van het retentierecht gaan het toepassingsbereik van de Rome I Vo te buiten. Over ‘algemene’ retentierechten bepaalt artikel 10:129 BW:

Onverminderd artikel 163, aanhef en onder a, van dit Boek worden het ontstaan en de inhoud van een recht van retentie bepaald door het recht dat de daaraan ten grondslag liggende rechtsverhouding beheerst. Een recht van retentie kan slechts geldend worden gemaakt voor zover het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt, zulks toelaat.”
In de Memorie van Toelichting (Vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek), TK, Kamerstuk 32137, nr. 3)) staat hierover voor zover van belang:

Afgezien van een aanpassing van een verwijzing is het onderhavige artikel geheel gelijk aan artikel 4 Wet conflictenrecht goederenrecht. Zoals uit de verwijzing naar artikel 163 in de aanhef van de bepaling blijkt, geldt voor vervoerde zaken een afzonderlijk regime, dat het recht van de staat van de loshaven als toepasselijk aanwijst. Voor het overige is ingevolge het onderhavige artikel toepasselijk het recht dat de aan het retentierecht ten grondslag liggende rechtsverhouding beheerst (de lex causae), maar het recht kan slechts worden uitgeoefend voor zover het recht van de staat waar de zaak zich bevindt, zulks toestaat.
5.11.
Artikel 10:163 aanhef en onder a BW geeft dan voor vervoerdersretentierechten de volgende regel:

Ongeacht het op de overeenkomst tot vervoer van zaken toepasselijke recht, is het recht van de staat waarin de haven gelegen is, waar de zaken ter lossing worden aangevoerd van toepassing op de vragen:
a.
of, en in hoeverre, de vervoerder een recht van retentie op de zaken heeft
In voornoemde Memorie van Toelichting staat hierover voor zover van belang:

Dit gaat om een speciaal retentierecht dat niet onder de algemene conflictregel voor het retentierecht van artikel 4 van de Wet conflictenrecht goederenrecht (in het onderhavige wetsvoorstel artikel 129) valt. Dit hangt hiermee samen dat over dit retentierecht veelal door de rechter van de loshaven op zeer korte termijn een beslissing moet worden gegeven.
5.12.
De rechtbank gaat ervan uit dat de toelichting van de wetgever niet ziet op contractuele maar alleen op wettelijke retentierechten (of daarmee gelijk te stellen rechten zoals onder omstandigheden een ‘lien’ naar vreemd recht). Het ontstaan en de inhoud van een contractuele ‘lien’ zoals in deze zaak aan de orde moet worden beoordeeld naar het recht dat van toepassing is op de vervoerovereenkomst of bevrachtingsovereenkomst waarin de ‘lien’ zijn grondslag vindt, hier het Engelse recht (zie r.o. 5.9).
De rechtbank zal dus het bestaan en de inhoud van de door Maoming ingeroepen contractuele ‘lien’ naar Engels recht beoordelen en de uitoefening ervan jegens 1st Containers te Rotterdam naar Nederlands recht. Rotterdam was niet de contractueel beoogde loshaven, maar het schip bevond zich met de lege containers aan boord in de haven van Rotterdam toen Maoming de time charter opzegde en de macht over haar schip terugnam. Daarom is Nederlands recht van toepassing op de vraag of Maoming een contractuele ‘lien’ op grond van de time charter kon uitoefenen tegen 1st Containers, anders gezegd, of 1st Containers een dergelijke ‘lien’ tegen zich moest laten gelden.
5.13.
Maoming heeft zich (subsidiair) ook beroepen op het wettelijke retentierecht van de zeevervoerder, neergelegd in artikel 8:489 BW. Of Maoming zich jegens 1st Containers op een wettelijk vervoerdersretentierecht kan beroepen, moet ingevolge artikel 10:163 sub a BW inderdaad naar Nederlands recht worden beoordeeld.
1st Containers had in beginsel recht op afgifte van de containers
5.14.
Niet in geschil is dat er 775 containers van 1st Containers aan boord van het schip stonden toen Maoming de time charter beëindigde en de feitelijke macht over het schip terugnam. Evenmin staat ter discussie dat 1st Containers in beginsel recht had op afgifte van de containers. Weigering van afgifte door Maoming was in dit geval dus onrechtmatig, tenzij Maoming jegens 1st Containers een contractuele ‘lien’ of wettelijk retentierecht kon inroepen. De stelplicht en bewijslast terzake rusten op Maoming, omdat zij degene is die een beroep doet op deze rechten.
contractuele ‘lien’
5.15.
Maoming stelt dat zij op grond van de time charter met AGPL een contractuele ‘lien’ op de zich aan boord bevindende lading, waaronder de containers van 1st Containers, kon uitoefenen voor een substantiële vordering die zij onder de time charter had op AGPL. Clause 18 uit de time charter luidt (voor zover relevant) als volgt:
Liens18. The Owners shall have a lien upon all cargoes and all sub-freights/sub-hires for any amounts due under this Charter, including general average contributions (…).”
Maoming stelt verder dat aan deze ‘lien’ derdenwerking toekomt.
5.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat Maoming een naar Engels recht geldige ‘lien’ was overeengekomen met AGPL staat niet ter discussie. Die ‘lien’ had zij voor zover relevant ‘upon all cargoes’ en mocht zij jegens AGPL uitoefenen om zekerheid te verkrijgen voor ‘any amounts due under this Charter’. Dat Maoming onder de time charter een vordering had op AGPL staat bij gebrek aan een voldoende betwisting vast.
5.17. 1
st Containers betwist echter dat haar lege containers naar Engels recht onder het bereik van de ‘lien’ vallen, te meer nu vast staat dat 1st Containers geen partij is bij de time charter en tussen haar en Maoming geen contractuele relatie bestaat. 1st Containers heeft haar verweer gemotiveerd en onderbouwd met een opinie van een Engelse advocaat. In die opinie staat (onder verwijzing naar Engelse literatuur over het onderwerp) onder meer het volgende:
“The contractual lien conferred by a voyage charterparty or time charterparty will be exercisable on the goods of the charterer which are put on board the vessel. By itself, it will not, however, entitle the shipowner to a lien on the goods of third parties.”
en
“Notwithstanding the provision in a time charterparty for the shipowner to have a lien upon the cargo for hire or other sums due under the charter, the lien will only be exercisable upon the goods of a third party if expressly provided for or incorporated in the bill of lading.”
en
“There are no bills of lading, seaway bills, or clear specific wording in the C/P [charter party] which would enable Maoming to claim a lien over the containers, which are indisputably property owned by a third party (“FCL”)[rechtbank: 1st Containers]
.”
5.18.
Maoming heeft de inhoud van de opinie ter zitting in algemene termen betwist. Zij heeft echter niet zelf een opinie overgelegd van een Engelse advocaat waarin een onderbouwing wordt gegeven van haar standpunt dat de ‘lien’ zich naar Engels recht ook uitstrekt over de lege containers van 1st Containers en onder de omstandigheden van dit geval jegens 1st Containers mocht worden uitgeoefend zoals Maoming dat heeft gedaan. Tegenover de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van 1st Containers heeft Maoming haar beroep op de contractuele ‘lien’ op de containers onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Daarop strandt haar beroep op de ‘lien’. Maoming heeft ter zitting nog verzocht om haar standpunt alsnog nader te onderbouwen bij akte, maar de rechtbank heeft dat verzoek reeds ter zitting afgewezen, omdat Maoming dit essentiële standpunt – de verklaring waarom zij mocht weigeren om de containers af te geven aan 1st Containers als rechthebbende - veel eerder had kunnen en moeten innemen, uitwerken en onderbouwen.
5.19.
Nu niet kan worden aangenomen dat de ‘lien’ zich uitstrekt tot goederen van een derde, in dit geval de containers van 1st Containers, komt de rechtbank niet toe aan het standpunt van Maoming dat 1st Containers de contractuele ‘lien’ in redelijkheid tegen zich moest laten gelden en dat er in redelijkheid derdenwerking aan de ‘lien’ toekomt.
wettelijk retentierecht op grond van artikel 8:489 BW
5.20.
Maoming heeft zich subsidiair beroepen op een wettelijk retentierecht op grond van artikel 8:489 BW in verbinding met 3:291 BW. Zij stelt dat zij ook op deze grond afgifte van de containers mocht weigeren en een retentierecht mocht uitoefenen op de containers voor al hetgeen AGPL haar nog was verschuldigd onder de time charter. Maoming stelt dat zij in ieder geval het retentierecht mocht uitoefenen voor de op de containers drukkende kosten. AGPL was haar containers aan het herpositioneren van Europa naar China. In dat kader zijn de containers op het schip van Liverpool (Engeland) naar Rotterdam vervoerd. Daaraan zijn vervoerskosten verbonden waarvoor Maoming nog niet is betaald.
5.21. 1
st Containers heeft weersproken dat Maoming een wettelijk retentierecht jegens haar kan uitoefenen. Zij heeft er (onder meer) een punt van gemaakt dat Maoming haar juridische positie ten opzichte van de teruggehouden containers van 1st Containers na het verhinderen van de lossing begin oktober 2022 niet heeft willen toelichten en dat Maoming pas op de mondelinge behandeling in deze zaak heeft uitgelegd waar het door haar gepretendeerde retentierecht op is gebaseerd.
5.22.
Artikel 8:489 BW bepaalt, voor zover relevant:
“1. De vervoerder is gerechtigd afgifte van zaken die hij in verband met de vervoerovereenkomst onder zich heeft, te weigeren aan ieder, die uit anderen hoofde dan de vervoerovereenkomst recht heeft op aflevering van die zaken, tenzij op de zaken beslag is gelegd en uit de vervolging van dit beslag een verplichting tot afgifte aan de beslaglegger voortvloeit.
2. De vervoerder kan het recht van retentie uitoefenen op zaken, die hij in verband met de vervoerovereenkomst onder zich heeft, voor hetgeen hem door de ontvanger verschuldigd is of zal worden terzake van het vervoer van die zaken (…).”
5.23.
Maoming is te kwalificeren als “vervoerder” in de zin van artikel 8:489 BW, omdat zij als reder/vervrachter vervoerder is/was in de relatie tot AGPL. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
Maoming beroept zich, naar in deze procedure is gebleken, op het retentierecht van lid 2 voor al hetgeen AGPL haar onder de time charter was verschuldigd. Op grond van artikel 8:489 lid 2 BW kan de vervoerder een retentierecht uitoefenen jegens de ontvanger voor alles wat de ontvanger voor het vervoer van de teruggehouden goederen is verschuldigd. De vraag rijst of onderhavige situatie onder het bereik van het vervoerdersretentierecht van artikel 8:489 lid 2 BW valt. Maoming was vervrachter onder de met AGPL gesloten time charter. 1st Containers is geen partij bij de time charter en is niet te beschouwen als de in artikel 8:489 lid 2 BW bedoelde ontvanger; zij is een derde die als eigenaar - na opzegging van de tijdbevrachting door Maoming - een (op zich niet ter discussie staand) recht op afgifte van de containers had.
5.24.
Zelfs als de rechtbank er veronderstellenderwijs van zou uitgaan dat Maoming een wettelijk retentierecht op grond van artikel 8:489 lid 2 BW jegens 1st Containers kon uitoefenen – waarbij wordt opgemerkt dat op het eerste gezicht niet verondersteld kan worden dat dat retentierecht zich tot meer zou kunnen uitstrekken dan de op de containers drukkende kosten van het vervoer van Liverpool naar Rotterdam, wat daar ook van zij – slaagt Maomings beroep op het wettelijke retentierecht niet.
5.25.
Uit de overgelegde correspondentie en de door 1st Containers gegeven (en door Maoming onvoldoende weersproken) toelichting blijkt dat Maoming er in eerste instantie op heeft aangedrongen dat alle containers en lading van het schip zouden worden gelost, dat AGPL daarmee heeft ingestemd, dat AGPL vervolgens voorbereidingen is gaan treffen voor de geplande lossing op 2 oktober 2022, maar dat Maoming op 2 oktober 2022 (in haar eigen woorden) ‘had besloten om haar positie te evalueren’ en de geplande lossing heeft tegengehouden. Maoming heeft ten tijde van het feitelijk weigeren van afgifte van de containers niet toegelicht op welke juridische gronden en voor welke vordering zij de containers van 1st Containers terug is gaan houden. Vervolgens ging zij een dialoog over de gegrondheid van de retentie uit de weg door geen tekst en uitleg daarover te geven. Daarmee heeft Maoming terughoudingsrechten willen uitoefenen die verder gingen dan het wettelijk retentierecht voor een beperkte vordering dat haar (hoogstens) toekwam. Hoewel het een partij als Maoming vrij staat om in een onvoorziene en bijzondere situatie haar (rechts)positie en mogelijkheden te (her)overwegen, heeft zij zich in dit geval door deze handelwijze onvoldoende rekenschap gegeven van de gerechtvaardigde belangen van 1st Containers als rechthebbende op de 775 teruggehouden containers. De wijze waarop Maoming in dit geval haar – veronderstellenderwijs aangenomen – wettelijk retentierecht heeft uitgeoefend is daarom in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6:2 lid 2 BW).
tussenconclusie
5.26.
Omdat geen van de bevrijdende verweren van Maoming slaagt, geldt dat Maoming onrechtmatig jegens 1st Containers heeft gehandeld door afgifte van de containers te blijven weigeren. Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op de vermogensrechten van 1st Containers. Die onrechtmatige gedraging is ook aan haar toe te rekenen, omdat Maoming er zelf voor heeft gekozen afgifte van de containers te weigeren zonder goede grond, en voor zover zij al goede grond had op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
De rechtbank zal hierna oordelen over de door 1st Containers opgevoerde schadeposten.
causaal verband, kosten RST en gederfde omzet
5.27.
Bij het vaststellen van de schade zal de rechtbank de bestaande vermogenssituatie van 1st Containers vergelijken met de hypothetische situatie waarin 1st Containers zich zou hebben bevonden indien de onrechtmatige daad van Maoming wordt weggedacht.
5.28. 1
st Containers stelt dat zij als een gevolg van het onrechtmatig weigeren van de lossing op 2 oktober 2022 door Maoming schade heeft geleden. Als Maoming de lossing niet had verhinderd, waren de kosten van losterminal RST niet voor rekening van 1st Containers gekomen en had 1st Containers de containers een maand eerder weer kunnen verhuren aan een nieuwe huurder.
5.29.
Maoming heeft de schade en het causaal verband met het verhinderen van de geplande lossing op 2 oktober 2022 betwist. De kosten van lossing zouden hoe dan ook al voor rekening van 1st Containers komen. Dat 1st Containers omzet is misgelopen wordt ook betwist, nu volgens Maoming nergens uit blijkt dat de containers daadwerkelijk weer konden worden verhuurd.
5.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat de containers in eerste instantie begin oktober 2022 zouden worden gelost en dat AGPL daarvoor de nodige opdrachten had gegeven. AGPL schrijft over de lossing bijvoorbeeld op 5 oktober 2022 (r.o. 3.7) “
Charterers made urgent arrangements to discharge the vessel in full”. En op 7 oktober 2022 verzoekt zij Maoming: “
please confirm that the vessel will be immediately instructed to proceed to the discharge berth Charterers have arranged so that discharge can commence as soon as possible.” (r.o. 3.9). Tussen partijen is evenmin in geschil dat als Maoming geen beroep had gedaan op het bestaan van een retentierecht, deze lossing begin oktober 2022 zou hebben plaatsgevonden. Voor het vaststellen van de schade is dus van belang in hoeverre 1st Containers financieel beter af zou zijn geweest als die lossing toen had plaatsgevonden.
5.31.
Uit de processtukken valt af te leiden dat alles in het werk werd gesteld om de lossing begin oktober 2022 te laten plaatsvinden. Over de financiële situatie van AGPL op dat specifieke moment en de vraag of zij de met lossing gemoeide kosten had kunnen dragen, bevatten de processtukken vrijwel geen (objectieve) feiten. Wel is bekend dat AGPL later die maand, op de 27e, in ‘
administration’ is gegaan en dat zij enige tijd later failliet is gegaan. Zoals uit de hierboven geciteerde e-mailcorrespondentie blijkt, heeft AGPL daarvoor duidelijk medegedeeld dat er snel gehandeld moest worden en dat zij anders niet meer in staat zou zijn om voor lossing te zorgen. Er zijn geen concrete indicaties dat aan die mededeling van AGPL moest worden getwijfeld. Maar zelfs in het geval AGPL niet meer de kosten voor lossing had kunnen voldoen aan losterminal RST, geldt dat dit naar redelijke verwachting enkel voor risico van RST was gekomen. De rechtbank gaat er namelijk, gelet op de hierboven geciteerde correspondentie, vanuit dat AGPL als opdrachtgever van RST had moeten betalen voor de geplande lossing begin oktober 2022. De facturen van RST (productie 26 eiseres) zijn ook op naam van AGPL gesteld. De stukken bevatten geen aanwijzingen dat deze kosten, zoals Maoming betoogt, hoe dan ook voor rekening van 1st Containers zouden zijn gekomen. De gevorderde kosten betaald aan de losterminal groot € 429.925,00 zou 1st Containers dus niet hebben hoeven voldoen als Maoming niet onrechtmatig afgifte had geweigerd. Dus heeft 1st Containers schade geleden die in zodanig verband staat met de onrechtmatige daad van Maoming dat deze schade aan Maoming kan worden toegerekend als gevolg van haar onrechtmatige daad, in de zin van artikel 6:98 BW.
5.32.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van gederfde omzet overweegt de rechtbank als volgt. Als vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking geleden verlies en gederfde winst (artikel 6:96 lid 1 BW). 1st Containers heeft vergoeding van gederfde
omzetgevorderd. Voor vergoeding komt niet de omzet, maar slechts de winst in aanmerking die 1st Containers zou hebben gemaakt als het onrechtmatig handelen van Maoming niet had plaatsgevonden.
5.33.
Bij de begroting wordt allereerst betrokken het aantal containers en het aantal gemiste dagen waarover 1st Containers huurinkomsten had kunnen genereren. 1st Containers heeft 775 containers op 10 november 2022 terug in bezit gekregen in plaats van op 2 oktober 2022, de datum waarop AGPL de lossing in eerste instantie had gepland. Dat leidt tot een vertraging van 40 dagen. 1st Containers heeft aangevoerd dat haar schade er altijd uit bestaat dat zij langer dan een maand later haar containers terug in bezit heeft gekregen en zij die containers dus altijd pas weer een maand later bedrijfsmatig kon inzetten, wat (naar de rechtbank begrijpt) onderaan de streep leidt tot een maand minder huurinkomsten. Dat de containers meteen weer inzetbaar waren en meteen (na teruggave) weer aan een derde partij zouden zijn verhuurd, heeft 1st Containers niet, althans onvoldoende onderbouwd terwijl het door Maoming is betwist. Daar komt bij dat 1st Containers ter zitting heeft aangegeven dat de containers niet meteen verhuurd zouden zijn, dat zij pas naar een andere huurder op zoek zou gaan als zij de containers weer in haar bezit had en dat dat dan ongeveer een week zou kunnen duren. Omdat de rechtbank het wel evident acht dat 1st Containers huurinkomsten heeft misgelopen doordat zij pas later weer kon beschikken over haar containers, is een aanpassing van het aantal gemiste dagen op zijn plaats. Nu 1st Containers verder geen concrete aanknopingspunten heeft aangeleverd over de gemiddelde tijd die het haar gebruikelijk kost om containers weer te verhuren, zal de rechtbank schattenderwijs uitgaan van 25 gemiste dagen aan huurinkomsten.
5.34.
Ter onderbouwing van de hoogte van de gemiste huurinkomsten heeft 1st Containers leaseovereenkomsten overgelegd waarin een huurprijs van $ 7,66 per container per verhuurdag is opgenomen. Zij stelt dat zij de containers voor die huurprijs aan een derde partij zou kunnen hebben verhuurd. De rechtbank zal van dit tarief uitgaan nu daarop onvoldoende (gemotiveerd) verweer is gevoerd. Een (cijfermatige) onderbouwing van de operationele kosten, opslagkosten voor de lege containers wanneer zij nog niet verhuurd zouden zijn en andere normale bedrijfskosten die normaliter op de omzet zouden drukken ontbreekt, maar is wel gebruikelijk en noodzakelijk bij de berekening van de gederfde winst. De rechtbank zal een schattenderwijs bepaalde aftrek van $ 2,00 dollar per container per dag toepassen, zodat bij de berekening van de schade uitgegaan wordt van een tarief van $ 5,66 per container per dag.
5.35.
Gelet op het voorgaande begroot de rechtbank de schade van 1st Containers wegens misgelopen huurinkomsten op $ 109.662,50 (775 containers x 25 gemiste dagen x $ 5,66).
5.36.
De door 1st Containers gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 2.843,57 zijn niet betwist en worden toegewezen.
5.37.
Over de toe te wijzen bedragen is ook rente vanaf datum dagvaarding gevorderd. Deze rente is niet separaat bestreden. Toewijzing vanaf datum dagvaarding is in dit geval echter niet aangewezen omdat toen nog niet alle kosten waren gemaakt en omzetschade was geleden. Rente zal worden toegewezen vanaf 11 november 2022, de dag nadat het schip de haven van Rotterdam had verlaten.
in reconventie
zaakwaarneming
5.38.
Maoming grondt haar vordering tot betaling van $ 1.370.047,52 en € 56.521,90 op zaakwaarneming (artikel 6:198 BW). Zij stelt dat zij de containers in totaal 57,91 dagen aan boord heeft gehad, dat van zaakwaarneming sprake is omdat zij zich aldus heeft ingelaten met de behartiging van de belangen van 1st Containers. Daarvoor maakt zij aanspraak op een redelijke vergoeding.
5.39. 1
st Containers heeft (samengevat) betwist dat sprake is van zaakwaarneming.
5.40.
De rechtbank stelt vast dat Nederlands recht van toepassing is op de op zaakwaarneming gegronde vordering van Maoming. De Rome II Verordening is ook bij de beoordeling van deze vordering van toepassing via artikel 10:159 BW. Artikel 11 lid 1 Rome II Vo bepaalt dat op de niet-contractuele verbintenis die uit zaakwaarneming voortvloeit en die tevens verband houdt met een reeds eerder bestaande, nauw met die niet-contractuele verbintenis samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst of onrechtmatige daad, het recht dat die betrekking beheerst van toepassing is. Omdat Nederlands recht van toepassing is op de door 1st Containers gestelde onrechtmatige daad en de uitoefening van het door Maoming gepretendeerde retentierecht, is op de zaakwaarneming eveneens Nederlands recht van toepassing.
5.41.
Verder overweegt de rechtbank het volgende. Van zaakwaarneming op grond van artikel 6:198 BW zou sprake zijn als Maoming zich willens en wetens en op redelijke grond had ingelaten met de behartiging van het belang van 1st Containers, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Het aan boord houden van de lege containers van 1st Containers geldt echter niet als zaakwaarneming omdat uit de stellingen in conventie van Maoming blijkt dat zij daarmee haar eigen belang diende, zij wilde namelijk zekerheid bewerkstelligen voor de door haar gestelde vordering op AGPL. Nu Maoming niet kwalificeert als zaakwaarnemer strandt ook het beroep op artikel 6:200 BW. De rechtbank zal deze vordering van Maoming afwijzen.
onrechtmatig beslag
5.42.
Subsidiair vordert Maoming betaling van schadevergoeding in verband met het conservatoire beslag op haar schip. Zij stelt dat zij legitieme rechten heeft uitgeoefend op de zich aan boord bevindende containers, dat zij gerechtigd was een contractuele ‘lien’ en/of wettelijk retentierecht uit te oefenen en dat het stilliggen van het schip na het beslag voor schade heeft gezorgd.
5.43. 1
st Containers betwist dat zij onrechtmatig beslag heeft gelegd.
5.44.
De rechtbank stelt eerst vast dat op deze vordering van Maoming Nederlands recht van toepassing is op grond van artikel 4 lid 1 (en zo nodig lid 3) Rome II Vo.
5.45.
Als uitgangspunt geldt verder het volgende. Degene die een beslag legt handelt op eigen risico en dient, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade te vergoeden, indien het ten onrechte blijkt te zijn gelegd, zulks ook in het geval dat hij, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld (vgl. HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608). Uit het oordeel in conventie volgt dat Maoming ten onrechte een contractuele ‘lien’ heeft pogen uit te oefenen jegens 1st Containers en de grenzen van een haar eventueel toekomend wettelijk retentierecht te buiten is gegaan. Niet in geschil is dat 1st Containers rechthebbende is op de 775 containers die zich aan boord van het schip bevonden en dat zij er belang bij had om de ongerechtvaardigde inbreuk op haar vermogensrechten te beëindigen. Dat maakt dat niet gezegd kan worden dat 1st Containers ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd. Reeds hierop strandt de vordering van Maoming op deze grondslag.
kosten juridische bijstand
5.46.
Op het falen van de hoofdvorderingen in reconventie stuit ook de nevenvordering tot vergoeding van kosten van juridische bijstand af.
in conventie en in reconventie
5.47.
Maoming zal in conventie en in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van 1st Containers worden veroordeeld.
De rechtbank begroot de kosten in conventie op € 12.866,03 (bestaande uit € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 5.737,00 aan griffierecht, € 7.004,00 aan salaris voor de advocaat (2 punten in liquidatietarief VII à € 3.502,00 per punt)).
De kosten in reconventie worden begroot op € 4.357,00 (2,0 punten x 0,5 x tarief VIII à € 4.357,00 per punt; de punten zijn gehalveerd nu de vordering in reconventie voortvloeit uit de vorderingen in conventie).
De nakosten worden vastgesteld op € 278,00, plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing. Het totaalbedrag van toe te wijzen proceskosten is € 17.501,03.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt Maoming tot betaling van € 429.950,00 en $ 109.662,50 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt Maoming tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 2.843,57;
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
6.4.
veroordeelt Maoming in de proceskosten aan de zijde van 1st Containers in conventie en in reconventie, tot op heden begroot op € 17.501,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Maoming niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Maoming € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen onder 6.1, 6.2 en 6.4 betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Laan, mr. C. Sikkel en mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
3266/1885/1573/2054