ECLI:NL:RBROT:2025:5190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
10/097743-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ziekelijke stoornissen van de geestvermogens en oplegging van tbs-maatregel met voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict, gepleegd op 20 maart 2024, leed aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens, waardoor het bewezen feit niet aan hem kon worden toegerekend. De verdachte heeft het slachtoffer, zonder enige aanleiding, van achteren in een supermarkt aangevallen en meerdere keren met een mes gestoken, wat resulteerde in steekverwondingen aan het gezicht en de onderarm van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, gezien het risico op herhaling en de noodzaak voor behandeling van de psychische stoornissen van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen. De tbs-maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard, en de verdachte moet zich houden aan de voorwaarden die zijn opgesteld door de reclassering. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/097743-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10/227354-21
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppe heeft primair gevorderd:
  • bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 23 september 2024;
  • oplegging aan de verdachte van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/227354-21.
Subsidiair heeft de officier van justitie - indien de rechtbank een terbeschikkingstelling met voorwaarden oplegt - het volgende gevorderd:
  • terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden betreffende zijn gedrag zoals deze zijn genoemd in het rapport van Reclassering Nederland van 16 januari 2025 inclusief een contactverbod met het slachtoffer, met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling;
  • oplegging aan de verdachte van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/227354-21.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever van het leven zou beroven door hem onverhoeds meerdere malen met een mes in het gezicht te steken. Er is daarom in elk geval sprake van voorwaardelijk opzet.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wegens onvoldoende bewijs. Er is geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood nu geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood en de verdachte die kans ook niet bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Beoordeling
Poging doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier niet worden afgeleid dat de verdachte zonder meer de bedoeling had om de aangever om het leven te brengen. Ook voor voorwaardelijk opzet, in de zin dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever in het leven heeft geroepen en dat de verdachte deze kans willen en wetens heeft aanvaard, ziet de rechtbank, anders dan de officier stelt, onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. De rechtbank overweegt dat het onverhoeds met een mes stekende bewegingen maken naar de zijkant van het gezicht en daarbij iemand ook daadwerkelijk raken op zichzelf niet de aanmerkelijke kans met zich brengt dat iemand komt te overlijden. Daar komt bij dat het in de onderhavige zaak een aardappelschilmesje betreft met een vrij klein lemmet waarbij ook niet duidelijk is geworden hoe scherp het mesje is. Voorts weegt mee dat de aangever weliswaar met een mes in een kwetsbaar gebied is geraakt, met twee steekverwondingen in het gezicht/hoofd tot gevolg, maar dat een medische verklaring ontbreekt dat het letsel tot de dood had kunnen leiden of dat de locaties van de verwondingen zodanig waren dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Nu de verwondingen betrekkelijk klein en oppervlakkig waren, in de FARR verklaring staat omschreven dat de verwondingen aan de rechteroorschelp en aan de linkerzijde van het gezicht ter hoogte van het jukbeen beide een lengte hebben van ongeveer één cm terwijl over de diepte van de verwondingen niets is vermeld en ook is niet gebleken dat de wonden gehecht moesten worden, volgt dat niet reeds uit de aard van de verwonding.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Wel is sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met name het van achteren benaderen van het slachtoffer en vervolgens onverhoeds en ongecontroleerd meerdere malen steken met een mes in de richting van de zijkant van het gezicht en het slachtoffer daarbij ook raken, kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel overhoudt. De rechtbank acht de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard.
4.1.4.
Conclusie
Het verweer met betrekking tot de impliciet primair ten last gelegde poging tot doodslag slaagt en de verdacht wordt hiervan vrijgesproken. Wel is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair ten last gelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiar ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 maart 2024 te Rotterdam, ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meerdere malen met een mes, in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
Zowel door de verdediging als de officier van justitie is aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
Uit de rapporten blijkt dat de deskundigen adviseren om het ten laste gelegde in zeer sterk verminderde mate toe te rekenen omdat het handelen van de verdachte beïnvloed werd door zijn psychotische stoornis. Wel zien zij enige mate van keuzevrijheid bij de verdachte met betrekking tot het gebruik van cannabis voor het ten laste gelegde feit. Door het gebruik van cannabis zijn de psychotische klachten van de verdachte verergerd. Het eigen handelen van de verdachte, namelijk het gebruik van (een nieuwe soort) cannabis heeft bijgedragen aan het tot stand komen van de psychose. Volgens de verdediging is er dus enige mate van culpa in causa. In de rapportages is ook geen onderbouwing dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Niet is gebleken dat de stoornis destijds zodanig was dat de verdachte het kwalijke van zijn handelingen in het geheel niet heeft kunnen inzien.
6.2.
Rapporten
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van [kinder- en jeugdpsycholoog] , en [kinder- en jeugdpsychiater] (onder supervisie van [psychiater] ), beiden van 17 juli 2024.
Volgens de deskundigen is er bij de verdachte sprake van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis, genderdysforie en een stoornis in het gebruik van middelen (matig en in vroege remissie in een gereguleerde omgeving). Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een psychotisch toestandsbeeld en was de verdachte onder invloed van cannabis.
Bij een bewezenverklaring wordt door de psycholoog geadviseerd om het ten laste gelegde feit ten minste in zeer sterk verminderde mate en mogelijk zelfs geheel niet toe te rekenen. Deze stoornissen waren allen ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig bij de verdachte. In de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde was er sprake van een psychotische ontregeling, mogelijk geluxeerd en onderhouden door middelengebruik. De verdachte had last van auditieve en visuele hallucinaties en er was sprake van paranoïde wanen, betrekkingswanen en religieuze wanen. Hij is in die periode de realiteit uit het oog verloren en het lukte hem niet meer grip te krijgen op zijn denken en voelen. Het ten laste gelegde is volledig gestuurd door zijn psychotische symptomen. De verdachte was in zijn paranoïde gedachtevorming ervan overtuigd dat de aangever hem kwaad wilde doen. Volgens de verdachte heeft God hem de opdracht gegeven: ‘Fight or die’ en daarop heeft hij de aangever met een mes gestoken. Voor de verdachte was deze reactie noodzakelijk om te voorkomen dat hij zelf aangevallen werd. De enige keuzevrijheid die de verdachte lijkt te hebben gehad, is het gebruik van cannabis op de dag van het ten laste gelegde en in de periode daarvoor en het gebruik van cocaïne in het begin van 2023. De verdachte lijkt het risico van het gebruik van cannabis in het luxeren van psychotische klachten niet goed in te zien omdat hij vooral positieve effecten van dit gebruik ervoer (zoals beter slapen).
Door de psychiaters wordt geadviseerd om het ten laste gelegde feit minimaal in een sterk verminderde mate toe te rekenen, maar dat het voorstelbaar is dat het feit in het geheel niet kan worden toegerekend. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Het handelen van de verdachte werd volledig bepaald door de gestoorde realiteitstoetsing en in opdracht van een psychotische stem. Hij was ervan overtuigd in een soort game te zitten en hij had de waanovertuiging dat zijn leven in gevaar was. Hij kreeg de opdracht om de aangever aan te vallen als verdediging. De enige keuzevrijheid die hij (in enige mate) heeft gehad, is het gebruik van cannabis in de weken voorafgaand aan het feit en op de dag van het ten laste gelegde, en het gebruik van cocaïne eind 2023 en eenmalig in februari 2024, waardoor zijn psychotische klachten waarschijnlijk geluxeerd en verergerd zijn. Hierbij wordt door de psychiaters opgemerkt dat de verdachte al jarenlang cannabis gebruikte zonder psychotische klachten te krijgen en dat hij eerder juist rustiger werd van cannabis. Hij zag zelf het gevaar van cannabis niet en heeft zich niet gerealiseerd dat dit juist voor hem zeer risicovol was door zijn genetische aanleg en mogelijk eerdere psychotische ontregeling. Ook voor cocaïne geldt dat hij dit vaker had gebruikt zonder psychotisch te worden waardoor hij het risico niet zag. Het middelen-gebruik van de verdachte is als een (disfunctionele) coping in periodes waarin hij zich mentaal niet goed voelt. De verdachte gebruikte cannabis op de dag van het ten laste gelegde als het ware als “zelfmedicatie”. Hierdoor kunnen de psychiaters zich goed voorstellen dat het ten laste gelegde in het geheel niet wordt toegerekend aan de verdachte.
6.3.
Beoordeling
Gelet op de bevindingen waarop dat is gebaseerd, volgt de rechtbank de deskundigen in hun conclusies dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde schizofrenie-spectrumstoornis of andere psychotische stoornis. Tevens wordt op basis van het rapport vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Vast staat ook dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van het door de verdachte gepleegde delict en dat de verdachte het delict heeft gepleegd onder invloed van die stoornissen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de psychotische problematiek van verdachte bepalend was bij het plegen van het feit en dat door de deskundigen volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet wordt uitgesloten. Dat de verdachte in de voorafgaande periode middelen heeft gebruikt, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders nu de verdachte zelf het gevaar van het gebruik van cannabis niet heeft ingezien en middelen juist gebruikte als een manier van coping op momenten dat het niet goed met hem ging.
Op grond van het voorgaande, in combinatie met het verhandelde ter terechtzitting, waar de rechtbank inzicht heeft gekregen in de persoon van de verdachte, zijn belevingswereld en wat er in hem omging op het moment van het ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend door de ten tijde van het plegen van dat feit aanwezige ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. De verdachte is derhalve niet strafbaar en zal daarom ontslagen worden van alle rechtsvervolging.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 20 maart 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een willekeurig slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer onverwachts van achteren in een supermarkt aangevallen en heeft, zonder enige aanleiding, meerdere keren met een mes gestoken waardoor het slachtoffer steekverwondingen heeft opgelopen aan zijn oor, in zijn gezicht en aan zijn linker onderarm. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een kwestie van geluk dat het slachtoffer geen ernstigere steekverwondingen heeft opgelopen. Wel heeft het slachtoffer psychische klachten overgehouden aan het feit. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Het incident vond bovendien plaats overdag in een openbare plaats, namelijk een supermarkt waar mensen bezig waren met het doen van alledaagse boodschappen. Het is voorstelbaar dat dit incident tot onrust heeft geleid en gevoelens van angst en onveiligheid bij hen heeft veroorzaakt en in de samenleving in het algemeen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 1 september 2023 door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld is voor een geweldsfeit (diefstal met geweld).
7.3.2.
Rapportages
Uit de hiervoor genoemde rapportage van de psycholoog volgt dat als de verdachte psychotisch ontregelt, het risico op recidive matig tot hoog wordt ingeschat. Het risico op gewelddadig gedrag wordt zonder behandeling als hoog ingeschat. Het is daarom van belang dat de verdachte op adequate wijze wordt behandeld voor zijn problematiek en vervolgens goed wordt gemonitord. Geadviseerd wordt om te starten met een (kortdurend) klinisch behandeltraject bij een forensische behandelkliniek zoals een Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) gericht op verdere stabilisatie middels passende antipsychotische medicatie. Een klinisch traject lijkt in aanvang het meest passend, gezien de grote kwetsbaarheid van de verdachte. Van belang is dat hij abstinent blijft van middelen vanwege de ontwrichtende rol bij de psychotische klachten. De behandeling kan worden opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld langdurig reclasseringstoezicht. Mochten de bijzondere voorwaarden als onvoldoende worden geacht, dan zou een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden het meest passende alternatief zijn. Het voordeel hiervan is dat de zorg en begeleiding beter zijn gewaarborgd.
Volgens het advies van de psychiaters heeft de verdachte een bewezen kwetsbaarheid voor psychotische ontregeling die niet zal verdwijnen. Het recidiverisico op soortgelijk geweld zonder verplichte behandeling en begeleiding wordt ingeschat als matig-hoog. Zij adviseren een intensieve klinische behandeling gericht op remissie van de psychose door antipsychotische medicatie. Een laag tot gemiddeld beveiligingsniveau is afdoende omdat de verdachte zich vermoedelijk goed kan conformeren aan de gestelde voorwaarden. Het voorkomen van een recidief psychose is het belangrijkste om recidive te voorkomen. Hiervoor is, naast antipsychotische medicatie, abstinentie van middelen nodig. Er worden mogelijkheden gezien om het recidiverisico te reduceren binnen het kader van de bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. De psychiaters achten een tbs-maatregel met voorwaarden niet noodzakelijk om het recidiverisico voldoende te kunnen reduceren. Zij zien voldoende mogelijkheden binnen een voorwaardelijk kader al dan niet aangevuld met zorg in civielrechtelijk kader.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het maatregelenrapport van Reclassering Nederland van 16 januari 2025. Blijkens dit advies acht de reclassering een tbs met voorwaarden uitvoerbaar en heeft daarbij voorwaarden opgesteld. Gelet op de complexiteit van de problematiek in combinatie met het hoge recidiverisico is een klinische behandeling met aanvullende voorwaarden noodzakelijk. Dit zou volgens de reclassering uitgevoerd kunnen worden middels een deels voorwaardelijke veroordeling maar ook in het kader van een tbs met voorwaarden. De verdachte is gemotiveerd voor behandeling en toont zich bereid zich te houden aan de voorwaarden. Het grootste verschil tussen beide kaders is dat bij een tbs-maatregel met voorwaarden er een mogelijkheid is tot een time-out plaatsing (en eventueel omzetting naar dwangverpleging) wanneer de verdachte zich niet houdt aan de voorwaarden. Bij een voorwaardelijk opgelegde strafdeel zou bij het niet houden aan de voorwaarden een zorgmachtiging kunnen worden aangevraagd of een tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel waarbij voortzetting van de behandeling dan echter niet meer mogelijk is.
Tevens wordt geadviseerd bij een veroordeling een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen, zodat een behandeling of andere voorwaarden toegepast kunnen worden na beëindiging van de terbeschikkingstelling of na afloop van de proeftijd, indien tegen die tijd ingeschat wordt dat dit noodzakelijk is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Vastgestelde stoornis en toerekenbaarheid
Zoals hierboven onder punt 6 reeds is overwogen, is bij de verdachte sprake van stoornissen van de geestvermogens die ten tijde van het bewezen verklaarde feit aanwezig waren waardoor de verdachte niet toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Uit voormelde Pro Justitia-rapporten leidt de rechtbank af dat die stoornissen ook nu nog bestaan en een matig tot hoog recidiverisico met zich brengen en dat, teneinde dat risico te verminderen, een behandeling van de verdachte noodzakelijk is. Nu het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend en hij wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan in die benodigde behandeling niet worden voorzien in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Oplegging tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling van de verdachte dient plaats te vinden in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, omdat daarmee zowel het welzijn van verdachte als de beveiliging van de maatschappij het beste kan worden gegarandeerd. De rechtbank heeft hierbij op de eerste plaats acht geslagen op de aard en de ernst van het feit en het gevaar voor herhaling indien een behandeling niet zou plaatsvinden. Het is belangrijk dat de verdachte binnen een kader wordt behandeld waar gewerkt wordt aan het voorkomen van terugval in middelengebruik, maar waar ook gelet wordt op het herkennen van psychotische symptomen, zodat snel kan worden ingegrepen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de maatregel van tbs met voorwaarden in de onderhavige zaak passend en geboden is en dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een dergelijke maatregel.
Aan de verdachte zal, gelet op het voorgaande, tbs met voorwaarden worden opgelegd. Deze voorwaarden sluiten aan bij de voorwaarden zoals deze zijn weergegeven in het daartoe uitgebrachte rapport van de reclassering van 16 januari 2025. Ter terechtzitting heeft de verdachte inzicht getoond in de noodzakelijkheid van een behandeling en ook ingestemd met de voorwaarden zoals opgesteld door de reclassering.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan tbs met voorwaarden zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. Dat betekent dat in geval van mogelijke omzetting van de maatregel de duur van een bevel tot dwangverpleging niet is gemaximeerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal voorts op grond van artikel 38, zesde lid, Sr bepalen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Bovendien kunnen de behandeling en begeleiding op die manier ook doorgang vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr?
Het advies van de reclassering om ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel conform artikel 38z Sr op te leggen zoals ook is geëist door de officier van justitie, wordt niet gevolgd. De deskundigen hebben deze maatregel niet geadviseerd en het langdurig toezicht in het kader van tbs met voorwaarden wordt voldoende geacht om het risico op herhaling te minimaliseren.
Voorlopige hechtenis
De verdachte bevindt zich op grond van een bevel gevangenhouding in voorlopige hechtenis. Volgens artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de rechtbank bij eindvonnis een beslissing te nemen over het bevel tot voorlopige hechtenis. Gelet op de uitdrukkelijke wens van de verdachte om aansluitend op zijn detentie opgenomen te worden in een kliniek, zal de rechtbank derhalve geen beslissing nemen over de voorlopige hechtenis, waardoor de voorlopige hechtenis ingevolge artikel 66, tweede lid Sv, zal doorlopen tot 60 dagen eindvonnis. De rechtbank heeft in dit verband tevens acht geslagen op het maatregelenrapport van de reclassering van 16 januari 2025 waarin staat vermeld dat de Divisie Individuele Zaken na het vonnis enige tijd nodig heeft om een klinische plaatsing te kunnen realiseren.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoeg [slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 137,64 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is goed onderbouwd. Het gevorderde bedrag is billijk en daarom dient de vordering integraal te worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard indien de rechtbank de verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging en daarbij geen straf of maatregel oplegt. Subsidiair kan de materiële schade worden toegewezen, nu deze met bewijsstukken is onderbouwd. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,-. Niet is onderbouwd dat er een posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij de benadeelde partij is vastgesteld. Evenmin is onderbouwd dat er bij de benadeelde partij door de verwonding sprake is van een continu actieve speekselklier. Verder blijkt niet dat de breuk in het slaapbeen van de benadeelde partij verband houdt met het steken. De door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie is gezien de aard van het letsel niet vergelijkbaar met onderhavige zaak.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Door het handelen van de verdachte is de kleding van de benadeelde partij beschadigd.
De vordering van de benadeelde partij is genoegzaam onderbouwd en dit deel van de vordering is door de verdachte niet betwist. De materiële schade ter hoogte van € 137,64 zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op basis van het dossier wordt vastgesteld dat bij de benadeelde partij naar objectieve maatstaven sprake is van lichamelijk letsel (te weten drie steekverwondingen) en van een aantasting in de persoon op andere wijze (geestelijk letsel) als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. De rechtbank verwijst voor het laatste naar bijlage 1 bij de vordering benadeelde partij. Hieruit blijkt dat de huisarts van de benadeelde partij op 24 mei 2024 een angststoornis/angsttoestand heeft vastgesteld en op 30 mei 2024 een verwijsafspraak heeft opgesteld voor een EMDR behandeling in verband met klachten die verband houden met PTSS. Deze verwijzing voor PTSS heeft dus niet lang na het strafbare feit plaatsgevonden. Mede gelet op het voorgaande en de aard en ernst van het strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks geestelijk letsel is toegebracht.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij een breuk in het slaapbeen heeft opgelopen als gevolg van het handelen van de verdachte en dat de benadeelde partij aan de verwonding een continu actieve speekselklier heeft overgehouden. Immers, in de FARR verklaring wordt deze verwonding en opgetreden complicatie niet beschreven en deze blijken ook niet (in voldoende mate) uit de medische stukken die als bijlage 1 bij de vordering van de benadeelde partij zijn overgelegd. Om die reden zal de rechtbank de verzochte immateriële schadevergoeding matigen.
De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegekend, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op een bedrag van € 2000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.137,64 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 3 februari 2022 van de politierechter in deze rechtbank, locatie Dordrecht, is de verdachte ter zake van diefstal met geweld veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 22 november 2022.
9.2.
Standpunt officier van justitie verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben verzocht de vordering af te wijzen, nu er geen enkele meerwaarde is om die ten uitvoer te leggen (indien een tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd). Subsidiair dient volgens de verdediging de proeftijd te worden verlengd.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op de aan de verdachte op te leggen tbs-maatregel, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging niet meer opportuun. Deze vordering tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38e, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
  • de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan het plegen van strafbare feiten;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht; daaronder wordt onder meer begrepen: het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, zijn medewerking verlenen aan huisbezoeken, laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien, het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, het overleggen van een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, de reclassering inzicht geven in de voortgang van zijn begeleiding en/of behandeling door andere instelling of hulpverleners, zich niet zonder toestemming van de reclassering vestigen op een ander adres, zijn medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie van personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde indien dat van belang is voor het toezicht;
  • de veroordeelde laat zich opnemen en zal verblijven in een Forensische Psychiatrische Adeling (FPA) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de zorginstelling en reclassering dat nodig vinden. Indien er niet meteen plek is in de zorginstelling, werkt de veroordeelde mee aan overbruggingszorg elders. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die door de zorginstelling worden gegeven. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling, indien de zorginstelling dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zal aansluitend aan de klinische opname zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek. De behandeling duurt zolang de zorginstelling en de reclassering dat nodig vinden. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling indien de zorgverlener dat nodig vindt;
  • als de reclassering dat nodig vindt en de veroordeelde daarmee instemt, kan de veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
  • de veroordeelde zal niet vertrekken naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
  • de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na afloop van de klinische opname en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met aangever [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1990 te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
geeft aan Reclassering Nederland de opdracht de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 2.137,64 (zegge: tweeduizend honderdzevenendertig euro en vierenzestig cent), bestaande uit € 137,64 aan materiële schade en € 2000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 2.137,64 (hoofdsom
zegge: tweeduizend honderdzevenendertig euro en vierenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.137,64 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
31 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 3 februari 2022 van de politierechter in deze rechtbank, locatie Dordrecht, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mrs. A. Hello en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij/hij op of omstreeks 20 maart 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.