ECLI:NL:RBROT:2025:5182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
ROT 23/6535, 23/6536 en 23/6538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen door de Dienst Toeslagen

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 23/6535, 23/6536 en 23/6538, waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, in beroep ging tegen de afwijzing van haar aanvraag om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) door de Dienst Toeslagen. De rechtbank oordeelde dat er geen stukken ontbraken in het dossier en dat het besluit van de Dienst Toeslagen voldoende inzichtelijk was. De rechtbank behandelde de beroepen op 21 maart 2025, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen aanwezig waren. Eiseres had drie kinderen en had in 2021 een aanvraag gedaan voor compensatie. De Dienst Toeslagen had de aanvraag afgewezen, omdat er geen recht op compensatie zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de beroepen, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen, niet-ontvankelijk waren, omdat de Dienst Toeslagen inmiddels een besluit had genomen. De rechtbank veroordeelde de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75 en bepaalde dat het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoed moest worden. Voor het overige waren de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op compensatie voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/6535, 23/6536 en 23/6538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse en mr. T. van Eijk).

Samenvatting

1. De Dienst Toeslagen heeft de aanvraag van eiseres op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreken er geen stukken in het dossier en is voldoende inzichtelijk hoe de Dienst Toeslagen tot zijn besluit is gekomen. De beroepen zijn ongegrond.

Procesverloop

2. Met de besluiten van 5 mei 2022 heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht afgewezen.
2.1.
Eiseres heeft beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 5 mei 2022.
2.2.
Met het besluit van 15 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.3.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend. De Dienst Toeslagen heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres heeft drie kinderen. Haar jongste kind, geboren in 2011, is vanaf 2012 naar de kinderopvang gegaan. Op 6 januari 2021 heeft zij een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
4. Met de besluiten van 5 mei 2022 heeft de Dienst Toeslagen de toeslagjaren 2012 tot en met 2019 beoordeeld. Volgens de Dienst Toeslagen heeft eiseres geen recht op compensatie op grond van de Wht. In de jaren 2012 tot en met 2014 zijn geen beschikkingen genomen om de kinderopvangtoeslag te verminderen of niet toe te kennen. In de jaren 2015 tot en met 2019 zijn wel neerwaartse correcties doorgevoerd, maar vanwege reguliere wijzigingen, zoals een wijziging van het type opvang, een hoger toetsingsinkomen en een stopzetting van kinderopvangtoeslag door de kinderopvanginstelling. Op grond daarvan heeft de Dienst Toeslagen geconcludeerd het niet aannemelijk is dat sprake was van institutionele vooringenomenheid of onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem. [1]
5. De Dienst Toeslagen heeft op de zitting tijdens het laatste woord voor het eerst het standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat geen sprake zou zijn van een concrete beroepsgrond. De rechtbank laat dit standpunt buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde, nu de Dienst Toeslagen niet heeft toegelicht waarom zij dit standpunt niet eerder heeft ingenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen het besluit niet zorgvuldig heeft gemotiveerd door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Daardoor is het voor eiseres niet inzichtelijk is hoe de Dienst Toeslagen tot de afwijzing is gekomen. Eiseres voert aan dat zij niet over de benodigde gegevens beschikt om het besluit op bezwaar adequaat te kunnen beoordelen. Volgens eiseres ontbreken het ouderdossier en bestanden uit circa honderd netwerkschijven bij de Dienst Toeslagen. Ook zou eiseres inzage willen krijgen in het betaal- en verreken overzicht van haar voormalige partner. Omdat de Dienst Toeslagen wel over deze informatie beschikt, is volgens eiseres geen sprake van
equality of arms, wat in strijd is met artikel 6 van het EVRM.
7. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijke dossier wil beschikken, is de Dienst Toeslagen gelet op artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Het volledige dossier van eiseres is veel omvangrijker en valt niet samen met het begrip ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’. De Dienst Toeslagen heeft de stukken waarop het bestreden besluit is gebaseerd in het geding gebracht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat relevante stukken ontbreken. Op basis van de overgelegde stukken is voldoende inzichtelijk hoe de Dienst Toeslagen tot het besluit is gekomen dat eiseres geen aanspraak maakt op compensatie op grond van de Wht. Van een schending van het beginsel van
equality of armsis niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen, zijn niet-ontvankelijk, omdat de Dienst Toeslagen inmiddels een besluit heeft genomen. Omdat het besluit is genomen nadat eiseres beroepen heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, zal de rechtbank de Dienst Toeslagen wel veroordelen in de proceskosten die betrekking hebben op de beroepen tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat de zaken, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, van licht gewicht zijn, omdat de beroepen in zoverre alleen zagen op de vraag of de beslistermijn is overschreden. De rechtbank beschouwt deze zaken als één zaak op grond van artikel 3 van het Bpb, omdat in iedere zaak door dezelfde gemachtigde een nagenoeg identiek beroepschrift is ingediend. Verder moet de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
9. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2019.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.