ECLI:NL:RBROT:2025:5167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
10/140256-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met zwavelzuur

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade. De verdachte heeft op 11 mei 2023 zwavelzuur in het gezicht van het slachtoffer gespoten, wat leidde tot ernstige 2e en 3e graads brandwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een plan heeft gemaakt om het slachtoffer te volgen en te mishandelen. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de medeverdachten onbetrouwbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen, ondersteund door camerabeelden en andere bewijsmiddelen, betrouwbaar waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en de vorderingen van de benadeelde partijen werden volledig toegewezen, inclusief affectieschade voor de echtgenoot van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het leven van het slachtoffer, die blijvende schade heeft opgelopen door de aanval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/140256-23
Datum uitspraak: 25 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat er geen objectief bewijs aanwezig is in het dossier waaruit blijkt dat de verdachte betrokken is bij hetgeen hem wordt verweten. De belastende verklaringen van de twee medeverdachten zijn onbetrouwbaar en dienen om die reden van het bewijs te worden uitgesloten. Het afgeluisterde gesprek tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] kan ook niet gebruikt worden voor het bewijs, omdat de uitwerking daarvan onbetrouwbaar is. Voor wat betreft de verklaringen van de medeverdachte [mede] geldt dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen, omdat [mede] een beroep heeft gedaan op zijn verschoningsrecht. Ook om die reden dienen de verklaringen van [mede] te worden uitgesloten van het bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 11 mei 2023 omstreeks 21:30 uur liep mevrouw [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) vanuit haar werk bij [naam werkgever] , aan de Slaghekstraat in Rotterdam, naar de woning van een vriendin aan de Korte Kromhout in Rotterdam. Toen zij op enig moment de weg overstak naar de Vinkenbaan, zag zij een man op de stoep staan. De man liep vervolgens langzaam achter haar aan. Toen zij het Zaailand inliep en over haar schouder keek, zag zij dat dezelfde man dichtbij haar stond. Hij hield een fles met vloeistof vast die hij direct in haar gezicht spoot. Na onderzoek bleek deze vloeistof zwavelzuur te bevatten. Uit de letselverklaring volgt dat de aangeefster op 3% van haar lichaam 2e en 3e-graads brandwonden heeft opgelopen, onder andere in haar gezicht, op haar hoofd, handen, onderarmen en in haar hals. De aangeefster is voor deze verwondingen tot op de dag van vandaag onder behandeling van een arts. Hiermee staat voor de rechtbank vast dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
De politie heeft beschikbare camerabeelden bekeken van de route die de aangeefster heeft gelopen vanaf de Slaghekstraat. Hierop is te zien dat de aangeefster, kort nadat zij is vertrokken, wordt gevolgd door een man. Deze beelden zijn getoond bij het televisieprogramma Bureau Rijnmond. De medeverdachte [medeverdachte] heeft zichzelf herkend op de beelden en heeft zich gemeld bij de politie. Bij de politie heeft [medeverdachte] onder meer verklaard dat hij, op aanwijzingen van de verdachte, de aangeefster gevolgd heeft en dat het de verdachte is geweest die het zwavelzuur in het gezicht van de aangeefster heeft gespoten. Dit heeft de verdachte hem zelf verteld, aldus [medeverdachte] . Ook de medeverdachte [mede] heeft bij de politie verklaard dat het de verdachte is geweest die het zuur in het gezicht van de aangeefster heeft gespoten.
Betrokkenheid verdachte
Voorafgaand aan de zuuraanval heeft de verdachte deelgenomen aan een Snapchat-groep. In deze groepschat werd gesproken over accuzuur gooien, ging het over een vrouw en dat de verdachte betaald zou krijgen voor deze opdracht. Voorts blijkt dat de medeverdachten [medeverdachte] en [mede] op 11 mei 2023 voorafgaand aan het incident samen zijn gekomen met de verdachte. Tijdens deze ontmoeting heeft de verdachte aan [medeverdachte] gevraagd om een vrouw te volgen en aan de verdachte aanwijzingen door te geven over haar route. De verdachte gaf een omschrijving van deze vrouw waaraan ze kon worden herkend, de verdachte gaf hem ook informatie over de route die de vrouw zou lopen en waar [medeverdachte] op haar moest wachten. Om de verdachte op de hoogte te houden van de positie van de vrouw heeft [medeverdachte] een telefoon met het telefoonnummer [gsm-nummer] van [mede] geleend.
Omstreeks 21.25 uur kwam de aangeefster uit haar werk, waarna op de eerder genoemde camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] de achtervolging start. [medeverdachte] is de aangeefster vanaf haar werkadres aan de Slaghekstraat, naar de Beijerlandselaan en de Groene Hilledijk gevolgd. Voordat de Groene Hilledijk overgaat in de Vinkenbaan, is [medeverdachte] rechtsaf de Dordtsestraatweg ingefietst. Tijdens deze achtervolging heeft [medeverdachte] via de uitgeleende telefoon van [mede] de locatie van de aangeefster aan de verdachte doorgegeven. Vanaf het moment waarop [medeverdachte] is weggefietst via de Dordtsestraatweg heeft de verdachte samen met [mede] de achtervolging van de aangeefster overgenomen. Zij zijn samen een stukje verder de Vinkenbaan opgegaan, waarna de verdachte tegen [mede] heeft gezegd dat hij om de hoek moest blijven wachten. Enkele minuten nadat de aangeefster de verdachte voor het eerst had zien staan op de stoep, heeft de verdachte het zuur in het gezicht van de aangeefster gespoten. Na deze mishandeling zijn de verdachte, [mede] en [medeverdachte] blijkens de zendmastgegevens van de telefoons weer samengekomen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten
De rechtbank stelt, net als de verdediging, vast dat zowel [medeverdachte] als [mede] op bepaalde onderdelen tegenstrijdig hebben verklaard. De rechtbank is echter van oordeel dat deze tegenstrijdigheden niet zodanig van aard zijn dat deze verklaringen daardoor onvoldoende betrouwbaar zijn om te worden gebruikt voor het bewijs. De verklaringen -waarin zij ook zichzelf belasten - ondersteunen elkaar op essentiële punten, maar worden tevens ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de camerabeelden, de mastgegevens van de telefoons van [mede] en een door de politie afgeluisterd gesprek op de luchtplaats.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte] wordt nog het volgende overwogen. De verdediging heeft betoogd dat [medeverdachte] een strategisch belang heeft bij zijn verklaring, zodat hij zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid kon ontlopen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit meerdere rapporten die over [medeverdachte] zijn opgemaakt wordt melding gemaakt van signalen die duiden op een mogelijke licht verstandelijke beperking. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting zijn deze benoemde signalen door de rechtbank bij [medeverdachte] herkend. Nog los van het feit dat een geloofwaardige getuige juist op detailpunten verschillend zal verklaren in verschillende door hem of haar afgelegde verklaringen, valt niet uit te sluiten dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van [medeverdachte] voortkomen uit diens beperking. Daarnaast heeft [medeverdachte] in verschillende verhoren een belastende verklaring over zijn eigen aandeel afgelegd. Er is tot slot niet gebleken van een conflict tussen de verdachte en de medeverdachten, waaruit mogelijk kan worden afgeleid waarom zij de verdachte aanwijzen als degene die het zuur over de aangeefster heeft gegooid. Zowel [medeverdachte] als de verdachte hebben in hun verhoren bij de politie verklaard met niemand een conflict te hebben. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt ook dat de verdachte in de weken na de mishandeling op 11 mei 2023 veelvuldig contact heeft gehad met beide medeverdachten. Tot slot blijkt uit het op de luchtplaats van het politiebureau opgenomen gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] van 28 september 2023 evenmin van animositeit tussen beiden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De betrouwbaarheid van de opname vertrouwelijke communicatie (OVC)
De verklaringen van [medeverdachte] en [mede] worden, zoals hiervoor uiteengezet, onder andere ondersteund door een afgeluisterd en opgenomen gesprek van 28 september 2023 tussen de verdachte en [medeverdachte] op de luchtplaats van het politiebureau. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van dit gesprek enkel te begrijpen is, indien de verdachte een rol, al dan niet de grootste rol, heeft gehad bij de zuuraanval. Zo wordt er bijvoorbeeld door [medeverdachte] tegen de verdachte gezegd:
‘Ja sorry man. Ik zeg je eerlijk. Ik heb gewoon gesproken man. Ik ga niet de schuld van iets wat ik net heb gedaan op mij nemen man.’, en
‘Ja in jouw voordeel moet je zwijgrecht doen. Jij hebt het gedaan.’Waarop de verdachte zegt:
‘Dat weten ze niet.’.
De verdachte zegt verder onder andere:
‘Bro. Alles wat jij hebt verteld. Heb ik zeg maar omgedraaid.’Ook zegt de verdachte dat hij zijn telefoon (phona) niet bij zich had, wat wordt ondersteund door onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoons van de verdachte die tussen 20.18 uur en 23.08 uur niet lijken te zijn gebruikt.
Het door de verdediging aangevoerde verweer dat vanwege de slechte verstaanbaarheid gegist zou moeten worden wat er precies wordt gezegd in dit gesprek, onderschrijft de rechtbank in het geheel niet. Ten eerste heeft de verdediging (op één punt na) niet nader geconcretiseerd welke delen van het gesprek in mindere mate verstaanbaar zouden zijn geweest. Nu de verdediging, naar eigen zeggen, dit gesprek heeft nageluisterd, had het op de weg van de verdediging gelegen dit punt nader te onderbouwen.
Ten tweede is het gesprek uitgewerkt in een proces-verbaal dat op ambtsbelofte is opgemaakt en waarin de verbalisant heeft gerelateerd wanneer iets niet of niet goed was te verstaan. Uit de uitwerking blijkt inderdaad dat een zinssnede van het gesprek niet goed verstaanbaar zou zijn, omdat er door elkaar wordt gepraat. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit ziet op het stukje waarin de verdachte zegt “dat weten ze niet” (op de opmerking van [medeverdachte] “ja in jouw voordeel moet je zwijgrecht doen, jij hebt het gedaan”). De rechtbank concludeert echter op basis van dit proces-verbaal dat de verbalisant over twee zinnen later verbaliseert dat de verdachte wordt onderbroken door [medeverdachte] en dat dit deel, waarin beiden (twee zinnen later dus) door elkaar heen praten, door verschillende verbalisanten verschillend wordt gehoord en dat het aanbeveling verdient om dit na te laten luisteren door een gespecialiseerd persoon. Het feit dat de verdediging deze latere zinsnede kennelijk niet duidelijk heeft gehoord, doet er niet aan af dat de verbalisant de eerdere gesproken zinnen wel goed heeft kunnen verstaan.
Nog los van het vorenstaande, kan in zijn algemeenheid niet worden geconcludeerd dat de weergave van het hele OVC-gesprek een subjectief bewijsmiddel is geworden, omdat sommige onderdelen ervan niet of niet goed verstaanbaar zijn.
Beroep op de Vidgen-jurisprudentie
[mede] is als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Ondanks de toewijzing van het horen van deze medeverdachte als getuige, heeft de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van hem niet effectief kunnen uitoefenen, omdat hij zich ten overstaan van de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Uit de “Vidgen” jurisprudentie volgt dat, indien de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, de rechter moet nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen in het licht van artikel 6 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). In het geval de verdediging niet in enig stadium haar ondervragingsrecht effectief heeft kunnen uitoefenen door een belastende getuige te ondervragen, staat artikel 6 EVRM niet in de weg aan het gebruik van de verklaring, als de betreffende verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit (steun)bewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door de verdachte worden betwist.
Anders dan door de verdediging is betoogd, berust de bewezenverklaring niet uitsluitend of in beslissende mate op de verklaring van de getuige en tevens medeverdachte [mede] . Naast die verklaring zijn van belang de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] , die ondersteund worden door de camerabeelden, maar ook de historische verkeersgegevens en mastgegevens van de telefoons van [mede] en het eerder genoemde afgeluisterde gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] waarin ook over de betrokkenheid van [mede] (‘ [bijnaam] ’) wordt gesproken.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, vindt de door [mede] geschetste wijze waarop het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden en de rol die de verdachte daarbij zou hebben gehad, steun in andere, objectieve bewijsmiddelen. De verklaringen van [mede] vormen om die reden niet het doorslaggevende bewijs, wat betekent dat artikel 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik van de verklaringen van [mede] voor het bewijs. Ook dit verweer van de verdediging wordt verworpen.
Alternatief scenario
De verdediging heeft de mogelijkheid van een alternatief scenario opgeworpen, maar een concreet alternatief scenario is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen niet aannemelijk gemaakt, maar evenmin heeft de verdachte een verklaring afgelegd waarin überhaupt door hem zelf een alternatief scenario wordt geschetst.
Tussenconclusie
Uit vorenstaande overwegingen - in onderling verband en samenhang bezien - volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die het zuur in het gezicht van de aangeefster heeft gespoten dan wel gegooid.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen bewezen worden verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van deze zware mishandeling. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, leidt de rechtbank af uit hun handelingen voorafgaand, tijdens en na het incident. De verdachten hebben samen het plan gemaakt, waarin ieder een eigen rol kreeg toebedeeld. De rol van de verdachte was daarbij cruciaal; hij heeft het zuur over de aangeefster heen gespoten dan wel gegooid.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 mei 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen
aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk letsel, te weten
ernstige 2e en 3e graads brandwonden aan het gezicht/hoofd
en de hals en hand(en) en de onderarmen, waarbij een
(groot) deel van de huid van het gezicht/hoofd en de hals en
handen en de onderarmen (diep) is
verbrand, en daarmee blijvende
littekens op/aan het gezicht/hoofd en de hals en handen en de onderarmen van die [slachtoffer] heeft toegebracht,
door een (grote) hoeveelheid zwavelzuur
in/over het
gezicht/hoofd en hals en handen en onderarmen van die
[slachtoffer] te spuiten/gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade door een vloeistof met een hoge concentratie van zwavelzuur over het slachtoffer heen te gooien/spuiten. Voorafgaand aan deze zuuraanval is de verdachte samengekomen met twee medeverdachten om een plan te maken. Hierbij kreeg ieder van hen een rol toebedeeld. De medeverdachte heeft het slachtoffer vanuit haar werk opgewacht en achtervolgd, waarvan hij de verdachte op de hoogte hield zodat de verdachte het zwavelzuur in haar gezicht kon gooien/spuiten.
Door de zuuraanval heeft het slachtoffer ernstige brandwonden opgelopen, met littekens op haar lichaam, onder andere in haar gezicht, tot gevolg. Wat het feit des te heftiger maakt, is dat de verdachte het slachtoffer niet kende en in opdracht van iemand anders dit zeer ernstige strafbare feit heeft gepleegd. Het slachtoffer weet tot op de dag van vandaag niet vanuit welke hoek dit haar is aangedaan. De verdachte heeft daarover ook ter zitting geen openheid kunnen of willen geven. Hierdoor moet het slachtoffer verder leven met enorme onzekerheid, omdat degene die haar dit heeft willen aandoen nog steeds buiten rondloopt. Het geweld wat het slachtoffer is aangedaan lijkt bovendien specifiek voor geweld dat tegen vrouwen wordt ingezet om uiteenlopende redenen zoals eerwraak of vernedering. Of dat hier aan de orde is geweest, weet de rechtbank net zo min als het slachtoffer. Maar feit is dat de verdachte zonder zich om het welzijn van het slachtoffer te bekommeren, zijn medewerking heeft verleend aan dit feit en daarmee het leven van het slachtoffer voor de rest van haar leven heeft getekend.
Deze brute aanval is bovendien voor het slachtoffer zeer beangstigend geweest. Zij heeft enorme pijn geleden, vele operaties ondergaan en is voor het leven getekend. Zij moet nog de nodige operaties ondergaan. Ook is zij angstig en vermijdt zij het om naar buiten te gaan, omdat zij bang is voor het oordeel en medelijden van anderen. Tot op de dag van vandaag heeft de zuuraanval een grote negatieve impact op haar leven en dat van haar echtgenoot. Dit alles blijkt ook uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen waarin het slachtoffer heeft verteld dat niet alleen haar huid is beschadigd door de zuuraanval, maar ook is haar ziel verminkt en haar toekomst onzeker gemaakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zeer gewetenloos heeft gehandeld en daarnaast geen enkele openheid van zaken heeft willen geven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit derhalve niet mee bij het bepalen van een passende straf.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 februari 2024. Hierin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Er is geen sprake van schoolgang, noodzaak tot gezinsgerichte hulpverlening of een groepsgericht leefklimaat. De verdachte lijkt zijn gedrag goed zelf te kunnen organiseren, omdat hij voor zijn detentie een baan had, voor zijn moeder zorgde en haar ondersteunde in het huishouden. Hierdoor komt hij in handelen niet jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Verder zijn er geen grote problemen op de verschillende leefgebieden geconstateerd. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, dagbesteding en het verlenen van medewerking aan diagnostiek.
De reclassering is in haar rapport van 10 april 2025 tot overeenkomstige conclusies gekomen. Zij zien geen redenen om af te wijken van het eerdere advies van 29 februari 2024.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Het betreft hier een bijzonder ernstig feit met verstrekkende gevolgen voor het slachtoffer wie onherstelbaar leed is toegebracht. Hierdoor kan niet anders worden gereageerd dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar min of meer vergelijkbare strafzaken.
De rechtbank legt, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf op voor de duur van zes jaar. Hierbij is in strafverzwarende zin rekening gehouden met de zwijgende proceshouding van de verdachte gedurende het gehele onderzoek die daarmee het slachtoffer extra leed toevoegt, nu zij tot de dag van heden in het duister blijft tasten over wie dit haar heeft willen aandoen.
Deze straf maakt het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, en daarmee het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden niet mogelijk. De bijzondere voorwaarden kunnen later vorm worden gegeven in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

8.1
Benadeelde partij [slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] , ter zake van het ten laste
gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 122.545,47 aan materiële schade
en een bedrag van € 150.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente
en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verzocht wordt de vordering toe te wijzen op basis van hoofdelijke aansprakelijkheid.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Hospitalisatie en behandelingen € 116.649,62
Haarbehandeling en transplantatie € 5.095,00
Dienstapotheek Rotterdam Zuid € 142,39
Bosman (vervoer) € 366,70
CHU Saint Pierre UMC € 90,28
Multipharma Brussel € 56,00
Consultatie + echografie € 8,48
Aanvullende schade (ziekenhuis en labonderzoek) € 47,00
La defense Hospital € 30,00
Aanvullende kosten operatie
€ 60,00 +
Totaal € 122.545,47
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Vast staat dat aan het slachtoffer door het feit materiële en immateriële schade is toegebracht. De schadeposten zijn daarnaast voldoende onderbouwd.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde.
Subsidiair is ten aanzien van de materiële kostenpost van € 116.649,62 (punt 1: ziekenhuisopname en -behandeling) verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Namens de benadeelde partij is de stelling ingenomen dat zij wel verzekerd is in België, maar dat er (ondanks poging hiertoe) geen vergoeding heeft plaatsgevonden omdat de zorg in Nederland is verleend. Deze stelling is echter niet onderbouwd met stukken van de zorgverzekeraar. Daarnaast is onvoldoende duidelijk of er mogelijk nog een vergoeding zal gaan plaatsvinden of al (gedeeltelijk) heeft plaatsgevonden, mede gelet op de Europese regelingen die op deze situaties van toepassing zijn. Nader onderzoek hiernaar zou zonder meer een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Voor wat betreft de overige medische kosten (onder punt 2 tot en met 8) heeft de verdediging aangevoerd dat ook voor deze kosten geldt dat, zonder nadere onderbouwing van de verzekeraar, niet duidelijk is of deze niet zijn of worden vergoed. Ook in dit geval levert nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat niet-ontvankelijkheid moet volgen.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit
rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De schadeposten bestaan onder meer uit kosten van de ziekenhuisopname en -behandeling in Nederland en kosten voor een haartransplantatie en medicatie. De schade noch de hoogte daarvan worden namens de verdachte betwist.
Ten aanzien van de schadepost onder a. (kosten ziekenhuisopname en behandelingen in Nederland) heeft de benadeelde partij gesteld dat zij een zogeheten Belgische ziekenfondsverzekering heeft die enkel geplande behandelingen in het buitenland vergoedt. Nu deze behandeling geen gepland karakter had, is de verzekeraar niet tot vergoeding overgegaan. Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partij in dit verband nog gewezen op openbaar toegankelijke informatie van de Belgische overheid (www.riziv.fgov.be) waaruit blijkt dat voor vergoeding van noodzakelijke zorg in het buitenland van Belgisch ingezetenen die ziekenfonds verzekerd zijn, daarenboven een zogenaamde Europese ziekteverzekeringskaart nodig is en dat deze kan worden aangevraagd. Onbetwist is namens de benadeelde partij gesteld dat zij destijds niet over een dergelijke kaart beschikte. Bij deze stand van zaken oordeelt de rechtbank dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij geen vergoeding van deze schadeposten heeft ontvangen van haar Belgische ziektekostenverzekeraar. Dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond dat deze schade mogelijk wel is vergoed door de Belgische ziektekostenverzekering vormt geen gemotiveerde betwisting van de gestelde schade, zodat dit deel van de vordering kan worden toegewezen.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de overige materiële schadeposten dat deze voldoende onderbouwd zijn en dat deze niet betwist zijn door de verdediging.
De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade integraal zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de bewijsvoering blijkt dat sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde bedrag van € 150.000,- billijk en zal dit bedrag dan ook worden toegewezen.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de
verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 11 mei 2023.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2
Benadeelde partij [benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde] , de echtgenoot van het
slachtoffer, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag
van € 17.500,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde
partij gevorderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.3
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de echtgenoot van het slachtoffer, dat als gevolg van een misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen, behoort tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:107, tweede lid BW aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal aan de benadeelde partij € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade toekennen, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de
verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 11 mei 2023.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde] een schadevergoeding betalen van
€ 17.500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing
vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 272.545,47 (zegge: tweehonderdtweeënzeventigduizendvijfhonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig eurocent)bestaande uit € 122.545,47 aan materiële schade en € 150.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten, gemaakt door de benadeelde partij [benadeelde] tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten nog te maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te
betalen € 272.545,47(hoofdsom,
zegge: tweehonderdtweeënzeventigduizendvijfhonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 272.545,47 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
365 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde] te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € I 7.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. G.C. Bos en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 11 mei 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten
ernstige 2e en/of 3e graads (brand)wonden aan het/de gezicht/hoofd/schedel
en/of de hals en/of hand(en) en/of (een deel van) de (onder)arm(en), waarbij een
(groot) deel van de huid van/op het/de gezicht/hoofd/schedel en/of de hals en/of
hand(en) en/of (een deel van) de (onder)arm(en) (diep) is
verbrand/weggebrand/verschroeid, en/of (daarmee) (grote/diepe) blijvende
littekens op/aan het gezicht/hoofd/schedel en/of de hals en/of hand(en) en/of (een
deel van) de (onder)arm(en) van die [slachtoffer] heeft toegebracht,
door een (grote) hoeveelheid (zwavel)zuur, althans een sterk
bijtende/ (in) brandende (chemische) vloeistof in/op/over het/de
gezicht/hoofd/schedel en/of hals en/of hand(en) en/of (onder)armen van die
[slachtoffer] te spuiten/gieten/gooien.