ECLI:NL:RBROT:2025:5166

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
10/336550-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen, bedreiging met brandstichting en vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting, bedreiging met brandstichting en vernieling. De verdachte, geboren in 1987, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twee jaar en een vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De feiten betroffen een ontploffing bij de woning van de aangeefster op 5 oktober 2024, waarbij aanzienlijke schade aan de woning is ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd, en dat de bedreigingen die hij via WhatsApp naar de aangeefster heeft gestuurd, ernstig waren. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van voorarrest, en een maatregel van drie jaar met dadelijke uitvoerbaarheid, die een contactverbod met de aangeefster en een gebiedsverbod inhield. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/336550-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1987,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[penitentiaire inrichting] ,
raadsvrouw mr. H.J.E. Korteweg, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest;
  • oplegging aan de verdachte van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) inhoudende een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor [adres] te Rotterdam , met bepaling dat bij iedere overtreding twee weken hechtenis zal worden toegepast met een maximum van zes maanden, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of de WhatsApp berichten waarop de aangifte mede is gebaseerd daadwerkelijk van verdachte komen. Ook kan gelet op de zendmastgegevens niet worden uitgesloten dat de verdachte zich op het tijdstip van de ontploffing in Den Haag bevond en dus niet in Rotterdam . Daarnaast zijn de camerabeelden waarop de verdachte te zien zou zijn niet verifieerbaar voor wat betreft tijd en datum waardoor evenmin kan worden vastgesteld op welk tijdstip de persoon die op de beelden te zien is in de lift heeft gestaan. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat ook niet vastgesteld kan worden dat het de verdachte is die op de beelden te zien is.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie de ten laste gelegde feiten. Dit volgt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting. De rechtbank zal dit voor zover nodig hieronder nader toelichten en daarbij ook de gevoerde verweren bespreken.
Uit de aangifte van aangeefster [slachtoffer] blijkt dat er op 5 oktober 2024 in haar woning tussen 20.00 en 21.00 uur een ontploffing heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 5 oktober rond 16.30 uur haar woning heeft verlaten en dat zij rond 21.00 uur weer thuis is gekomen en haar woning beschadigd aantrof. De ontploffing was dusdanig dat de voordeur, brievenbus en de hal van de woning van aangeefster ernstige schade hebben opgelopen. Bij haar aangifte zijn foto’s gevoegd waaruit blijkt van die forse schade aan haar woning. Ook blijkt uit het dossier dat meerdere buurtbewoners die avond een harde knal hebben gehoord tussen 20.30 uur en 20.45 uur, wat wijst op een ontploffing.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er een ontploffing heeft plaatsgevonden waardoor gemeen gevaar van goederen voor de woning en gevaar voor de in de woning aanwezige goederen bestond en welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het verdachte is geweest die de ontploffing tot stand heeft gebracht en dus ook verantwoordelijk is voor de vernieling.
Zoals volgt uit het dossier zijn de camerabeelden van de betreffende avond door de politie gevorderd en verkregen, zodat vaststaat dat het om camerabeelden gaat van 5 oktober 2024, specifiek over de tijdsperiode tussen 20.00 uur en 21.00 uur. Op deze camerabeelden van de lift en de hal van het appartementengebouw waar aangeefster woont, is een man te zien met latexhandschoenen aan, die uitstapt op de verdieping waar aangeefster woont. Deze man wordt door twee verbalisanten herkend als de verdachte aan de hand van zijn uiterlijke kenmerken in combinatie met de door hem gedragen kleding. De rechtbank acht deze herkenningen betrouwbaar mede gelet op het feit dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daar een herkenning op te baseren. Ten overvloede is gebleken dat de persoon op de camerabeelden over dezelfde jas, schoenen, pet en zonnebril beschikt als verdachte.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte in de periode waarbinnen de ontploffing plaats heeft gehad, bij de woning van aangeefster is geweest. De stelling van de verdediging dat uit de beschikbare telefoon – en zendmastgegevens blijkt dat hij in de avond van 5 oktober 2024 zowel in Rotterdam als ook in Den Haag zou zijn geweest, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij die avond ook daadwerkelijk bij de woning van aangeefster is geweest op het tijdstip van de ontploffing, doet daaraan niet af. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de telefoon van de verdachte om 19:46 uur verbinding maakt met een zendmast in Rotterdam op het moment van het ontvangen van een sms en dat zendmastgegevens verkregen door verbindingen via telecom of sms accuratere locatiegegevens gekoppeld aan tijdsaanduidingen weergeven in vergelijking tot dataverbindingen.
Verder heeft iemand met dezelfde naam en foto van verdachte diezelfde avond aan aangeefster een WhatsApp bericht gestuurd met de tekst:
‘…ik heb je gewaarschuwd…’. Aangeefster heeft van de bedreiging op 5 oktober 2024 als voornoemd, een screenshot overgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om mogelijke manipulatie van dit bericht, zoals door de verdediging is gesuggereerd, aan te nemen, gelet op de inhoud van de gesprekken en de verzonden tijdstippen onder meer nu de aangeefster nog diezelfde dag een screenshot heeft gemaakt van de verzonden berichten.
Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 29 september tot 5 oktober 2024 aan aangeefster een bericht gestuurd waarin hij haar heeft gedreigd om haar woning af te branden. Ook ten aanzien van dit bericht heeft aangeefster een screenshot overgelegd bij haar aangifte. De rechtbank ziet ook hier geen aanleiding om mogelijke manipulatie van dit bericht, zoals door de verdediging is gesuggereerd, aan te nemen, onder meer nu het bericht op 29 september 2024 door de verdachte aan aangeefster is verstuurd en aangeefster hiervan op 30 september 2024 een screenshot heeft gemaakt.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die op 5 oktober 2024 de ontploffing bij de woning van aangeefster teweeg heeft gebracht en zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de woning en bedreiging van aangeefster.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 5 oktober 2024 te Rotterdam ,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een of meerdere stukken zwaar vuurwerk en/of explosieven, aan te steken
en/of (vervolgens) door de brievenbus, althans in de dichte nabijheid, van de
woning gelegen aan [adres] te gooien/te leggen/te plaatsen,
waardoor die stuk(ken) vuurwerk, althans explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn
gebracht terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de woning aan [adres]
[adres] en/of de inboedel/huisraad
van de woning aan [adres] in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
hij op of omstreeks de periode van 29 september 2024 tot en met 5 oktober 2024 te
Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd
met brandstichting, door die [slachtoffer] dreigend (via WhatsApp) de woorden toe te voegen
"Ik brand je hok af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
door een of meerdere stukken zwaar
vuurwerk en/of explosieven, aan te steken en/of (vervolgens) door de brievenbus,
althans in de dichte nabijheid, van de woning gelegen aan [adres]
[adres] te gooien/te leggen/te plaatsen, waardoor die stuk(ken) vuurwerk, althans
explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn gebracht;
3
hij op 5 oktober 2024 te Rotterdam , opzettelijk en wederrechtelijk een
gebouw, te weten een pand, gelegen aan [adres] , geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of Woonstad, , heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen

2.Bedreiging met brandstichting

3.Vernieling van een gebouw

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf /en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vriendin, enkele dagen later gevolgd door het ook daadwerkelijk uitvoeren van die bedreiging door bij haar woning een ontploffing teweeg te brengen door/bij haar brievenbus, waardoor aan de voordeur en brievenbus alsook in de hal van haar woning, grote schade is aangericht.
Door zijn handelen heeft verdachte een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waardoor gevaar voor de woning van aangeefster (en eventueel ook de woningen eromheen) is ontstaan. Bovendien hadden de gevolgen van het handelen van verdachte vele malen ernstiger kunnen zijn, wanneer zich op het moment van de explosie personen in de woning of op of nabij de galerij hadden bevonden. Het is geenszins de verdienste van verdachte dat de schade beperkt is gebleven en er geen lichamelijk letsel is veroorzaakt. Daarnaast waren de gevolgen van de ontploffing van tevoren volstrekt niet te overzien. Het risico dat de schade groter zou zijn dan nu het geval was, heeft verdachte op de koop toe genomen. Ook weegt mee dat het handelen van verdachte specifiek gericht was op aangeefster, de bewoonster van de betreffende woning. De explosie is zeer bedreigend geweest voor aangeefster, te meer nu dit zich heeft afgespeeld in haar woning, een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen. Zij heeft verklaard angstklachten te hebben overgehouden aan het voorval. De verdachte heeft door zo te handelen ook laten zien dat hij buitenproportioneel reageert op een geringe aanleiding, namelijk het terugbrengen door aangeefster van zijn spullen na de beëindiging van hun relatie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage reclassering
De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 januari 2025. Uit dit rapport volgt het navolgende. De verdachte is een 37-jarige man die de delicten waarvan hij wordt verdacht ontkent. De verdachte heeft geen financiële problemen en evenmin is sprake van middelengebruik en psychische problemen. Daarnaast beschikt de verdachte over een stabiel sociaal netwerk. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen gelet op het feit dat de verdachte ontkent en dat daarnaast de meest recente veroordeling dateert van 2012.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten gelet op onder meer de gezondheidssituatie van de vrouw van verdachte. De rechtbank beseft dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur gevolgen zal hebben voor de verdachte en zijn vrouw. Echter, gelet op de aard en ernst van de bewezen feiten acht de rechtbank dit een passende straf. Bovendien heeft de verdachte dit aan zijn eigen handelen te wijten, waarvoor hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsgebod voor [adres] te Rotterdam , alsmede een contactverbod met [slachtoffer] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdahte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.652,49 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De materiële schade is het rechtstreekse gevolg van het gepleegde feit. De nog te maken kosten zijn voldoende onderbouwd met de overgelegde offerte. Daarom acht de officier van justitie de vordering volledig toewijsbaar, waarbij wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te passen.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair dient de vordering te worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair is er geen sprake van een geldige vordering omdat onduidelijk is wie de vordering heeft ingediend en ondertekend. Ook blijkt niet uit de vordering – indien deze is ingediend door Woonstad Rotterdam – dat degene die de vordering heeft ondertekend gemachtigd is namens Woonstad Rotterdam .
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Materiële schade
Ter zitting heeft de benadeelde partij [slachtoffer] verklaard dat zij het schadevergoedingsformulier heeft ondertekend. Verder heeft zij verklaard dat de woning een huurwoning betreft en dat de kosten voor het vervangen van de voordeur aan Woonstad Rotterdam dienen te zijn vergoed voordat Woonstad Rotterdam de voordeur zal repareren. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] de benadeelde partij is en het schadevergoedingsformulier heeft ondertekend.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering worden toegewezen.
8.3.2.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in persoon op andere wijze wordt aangenomen als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij is bedreigd met brandstichting in haar woning door de verdachte waarna de verdachte daadwerkelijk een ontploffing in haar woning teweeg heeft gebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.652,49 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 55, 157, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van drie jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in [adres] te Rotterdam ;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1989;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
wijst toe de vordering van [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij mw. [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 4.652,49 (zegge: zesenveertighonderd en tweeënvijftig euro en negenveertig cent ), bestaande uit € 2.652,49 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 4.652,49(hoofdsom,
zegge: zesenveertighonderd en tweeënvijftig euro en negenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.652,49 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
56 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. B. Vaz en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 5 oktober 2024 te Rotterdam ,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een vuurwerkbrandstofcombinatie,
althans een of meerdere stukken zwaar vuurwerk en/of explosieven, aan te steken
en/of (vervolgens) door de brievenbus, althans in de dichte nabijheid, van de
woning gelegen aan [adres] te gooien/te leggen/te plaatsen,
waardoor die stuk(ken) vuurwerk, althans explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn
gebracht terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de woning aan [adres]
[adres] en/of belendende woningen en/of de inboedel/huisraad
van de woning aan [adres] en/of de inboedel/huisraad van die
belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks de periode van 29 september 2024 tot en met 5 oktober 2024 te
Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of
met brandstichting, door die [slachtoffer] dreigend (via WhatsApp) de woorden toe te voegen
"Ik brand je hok af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
door een vuurwerkbrandstofcombinatie, althans een of meerdere stukken zwaar
vuurwerk en/of explosieven, aan te steken en/of (vervolgens) door de brievenbus,
althans in de dichte nabijheid, van de woning gelegen aan [adres]
[adres] te gooien/te leggen/te plaatsen, waardoor die stuk(ken) vuurwerk, althans
explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn gebracht
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 5 oktober 2024 te Rotterdam , opzettelijk en wederrechtelijk een
gebouw, te weten een pand, gelegen aan [adres] , geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of Woonstad, althans aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
( art 352 Wetboek van Strafrecht )