ECLI:NL:RBROT:2025:5109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/10/694350 / HA ZA 25-150 & C/10/694359 / HA ZA 25-151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Van Iperen B.V. voor schade door non-conforme kunstmestlevering aan radijstelers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een aantal eisers, die een kassencomplex bezitten en radijzen kweken, en Van Iperen B.V., een groothandel in producten voor bemesting. De eisers vorderden schadevergoeding van Van Iperen omdat zij kunstmest hadden ontvangen die niet voldeed aan de wettelijke eisen voor het kweken van radijzen, met name wat betreft de perchloraatconcentratie. De rechtbank oordeelde dat Van Iperen tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomsten door kunstmest te leveren die niet geschikt was voor de teelt van radijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Van Iperen aansprakelijk is voor de schade die de eisers hebben geleden, maar dat de totale omvang van de schade nog niet bekend is. De zaak is daarom naar een schadestaatprocedure verwezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers gedeeltelijk eigen schuld hebben aan de schade, wat leidt tot een vermindering van de vergoedingsplicht van Van Iperen met een vierde deel. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank geoordeeld dat Van Iperen geen recht heeft op vrijwaring door TIMAB NL B.V., de leverancier van de grondstof voor de kunstmest, omdat er geen afspraken waren over de perchloraatconcentratie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 16 april 2025
in de hoofdzaak met zaak- en rolnummer C/10/694350 / HA ZA 25-150 van

1.[eiser 1],

vestigingsplaats: Hoek van Holland,
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
woonplaats: Hoek van Holland,
5. [eiser 5],
vestigingsplaats: Hoek van Holland,
eisers,
advocaat mr. L.J.L. Heukels te Overveen,
tegen
VAN IPEREN B.V.,
vestigingsplaats: Westmaas,
gedaagde,
advocaten mrs. P.R. van der Vorst en M. van Rijen te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaak- en rolnummer C/10/694359 / HA ZA 25-151 van
VAN IPEREN B.V.,
vestigingsplaats: Westmaas,
eiseres,
advocaten mrs. P.R. van der Vorst en M. van Rijen te Rotterdam,
tegen
TIMAB NL B.V.,
statutaire vestigingsplaats: Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.I. Loosen te Amsterdam.
De partijen worden hierna ‘[eisers]’, ‘Van Iperen’ en ‘TIMAB’ genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Van Iperen is een groothandel in producten voor bemesting, gewasbescherming, plantversterking en bodemverbetering ten behoeve van de agrarische sector. [eisers] bezitten een kassencomplex, waarin zij onder andere radijzen kweken. Om een zo optimaal mogelijke groei van de radijzen te bewerkstelligen, gebruiken [eisers] al jarenlang kunstmest van Van Iperen. Die kunstmest bestaat uit verschillende stoffen. Voor één van die stoffen (perchloraat) geldt sinds 1 juli 2020 dat daarvan maximaal 0,05 microgram in één kilogram radijzen mag zitten. Volgens [eisers] heeft Van Iperen na 1 juli 2020 echter nog kunstmest geleverd die een te hoge – en dus voor de volksgezondheid gevaarlijke – perchloraatconcentratie bevatte, terwijl Van Iperen kunstmest moest leveren die geschikt was voor het kweken van radijzen (en die dus vanaf 1 juli 2020 een bepaald maximum aan perchloraatconcentratie mocht bevatten). Naar de mening van [eisers] is Van Iperen hiermee tekortgeschoten in de nakoming van de tussen de partijen gesloten overeenkomst, dan wel heeft Van Iperen onrechtmatig gehandeld tegenover [eisers] Daarom vorderen [eisers] in deze zaak – kort gezegd – dat bindend wordt vastgesteld dat Van Iperen aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eisers] geleden schade en dat Van Iperen wordt veroordeeld om een nader te bepalen schadevergoeding aan [eisers] te betalen. Van Iperen is het niet eens met de vorderingen van [eisers], onder meer omdat niet zou zijn overeengekomen dat Van Iperen kunstmest aan [eisers] moest leveren die geschikt was voor het kweken van radijzen (en die dus niet meer dan een bepaalde maximale perchloraatconcentratie mocht bevatten). Voor het geval dat de rechtbank de vorderingen van [eisers] (deels) toewijst, is Van Iperen van mening dat TIMAB haar moet vrijwaren tegenover [eisers] TIMAB is namelijk de leverancier van de grondstof in de kunstmest van Van Iperen waar het perchloraat vandaan komt. TIMAB voert verweer tegen de vordering van Van Iperen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] in de hoofdzaak gedeeltelijk toe en de vorderingen van Van Iperen in de vrijwaringszaak af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedures

2.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 februari 2025, met bijlagen 1 tot en met 24;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in incident van 23 november 2022;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen 1 tot en met 5;
  • de zittingsagenda van 17 mei 2023;
  • de aanvullende bijlagen 25 tot en met 30 van [eisers];
  • de mondelinge behandeling op 8 november 2023;
  • de pleitnotities van mr. Heukels;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Vorst.
2.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2022, met bijlagen 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen 1 en 2;
  • de zittingsagenda van 17 mei 2023;
  • de aanvullende bijlage 11 van Van Iperen;
  • de mondelinge behandeling op 8 november 2023;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Rijen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Loosen.
2.3.
De hoofdzaak en de vrijwaringszaak zijn gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2023. Na afloop van de mondelinge behandeling zijn de zaken op verzoek van de partijen naar de parkeerrol van 3 april 2024 verwezen, zodat de partijen konden bezien of zij de zaken in onderling overleg konden oplossen. Omdat voor de parkeerrol van 3 april 2024 geen bericht van de partijen is ontvangen, zijn de zaken (toen nog onder zaak- en rolnummers C/10/638562 / HA ZA 22-428 en C/10/650504 / HA ZA 23-6) ambtshalve doorgehaald. In rolberichten van 17 december 2024 en 12 februari 2025 hebben de advocaten van [eisers] en Van Iperen verzocht om de zaken op de rol van 19 februari 2025 te plaatsen en vonnis te wijzen. De zaken hebben toen de zaak- en rolnummers gekregen die in de kop van dit vonnis staan vermeld. De rechtbank heeft – na aanhouding – bepaald dat vandaag vonnis in de zaken wordt gewezen.

3.De vorderingen

in de hoofdzaak
3.1.
[eisers] vorderen om, bij vonnis:
“ - 1. Voor recht te verklaren dat Van Iperen BV aansprakelijk is voor de geleden en te lijden schade van [eisers] ten gevolge van haar tekort schieten in de levering van kwalitatief goede kunstmest voor de teelt van radijs op de gronden als hiervoor gesteld;
- 2. Voor recht te verklaren dat Van Iperen BV in haar leveringsverplichting te kort is geschoten;
- 3. Over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke schade-expert teneinde in de schadestaatprocedure de totale hoogte van de schade te laten vast stellen;
- 4. Van Iperen te veroordelen tot betaling van het totale schade bedrag binnen 2 weken na betekening van het onderhavige te wijzen vonnis
- voorts te vermeerderen met de kosten van de deskundige
- alles te vermeerderen met de rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
Alles voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling in de kosten.”
3.2.
Van Iperen concludeert:
“dat het uw rechtbank moge behagen om eiseressen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eiseressen in de kosten van het geding, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met ingang van 14 dagen na datum van het eindvonnis, indien de proceskosten binnen die termijn niet zijn betaald en deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.”
in de vrijwaringszaak
3.3.
Van Iperen vordert:
“dat de Rechtbank Rotterdam, bij vonnis, voor zover mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak onder zaakkenmerk C/1o/638562 en uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat TIMAB jegens Van Iperen verplicht is aan Van Iperen te betalen al datgene waartoe Van Iperen jegens Hoge Weide in de hoofdzaak onder zaakkenmerk C/10/638562 mocht worden veroordeeld;
2. TIMAB veroordeelt tot betaling van al datgene waartoe Van Iperen in de hoofdzaak met zaakkenmerk C/10/638562 jegens Hoge Weide mocht worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis;
3. TIMAB veroordeelt in (a) de kosten van het geding in de hoofdzaak en deze vrijwaring en (b) in de nakosten, al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis, indien de kosten binnen die termijn niet zijn betaald.”
3.4.
TIMAB concludeert:
“tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen van Van Iperen met veroordeling van Van Iperen in de kosten van deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad.”

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
De vorderingsgerechtigdheid van [eisers]
4.1.
Het meest ver strekkende verweer van Van Iperen betreft – kort gezegd – dat [eisers] niet inzichtelijk hebben gemaakt wie van hen stelt welke schade te hebben geleden als gevolg van het gebruik van de kunstmest van Van Iperen en dat de vorderingen van [eisers] alleen al daarom moeten worden afgewezen vanwege onvoldoende belang. Dit verweer wordt verworpen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] uitgelegd dat zij over één groot kassencomplex beschikken, dat juridisch is gesplitst naar eisers sub 2, 3 en 4. Ieder van [eisers] is verantwoordelijk voor een gedeelte van de taken die samenhangen met de kweek van radijzen. De kosten voor en de opbrengst van de radijzen worden zo goed mogelijk gescheiden en verrekend. De kunstmest die enkele van [eisers] bij Van Iperen hebben besteld, werd door alle eisers gebruikt. De rechtbank begrijpt dan ook dat alle eisers stellen dat zij schade hebben geleden door het gebruik van de kunstmest van Van Iperen; enkele van [eisers] op grond van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de levering van de kunstmest en enkele van [eisers] op grond van een onrechtmatige daad van Van Iperen tegenover hen. De vraag welke schade dat precies is en wie van [eisers] precies welke schade tot welke omvang heeft geleden, is op dit moment nog onduidelijk en kan – zoals hierna zal blijken – in een schadestaatprocedure aan de orde komen.
Van Iperen is tekortgeschoten c.q. heeft onrechtmatig gehandeld tegenover [eisers]
4.2.
In de kern moet de rechtbank de vraag beantwoorden of Van Iperen tekort is geschoten in de met enkele van [eisers] gesloten koopovereenkomsten tot het leveren van kunstmest en/of onrechtmatig heeft gehandeld/nagelaten tegenover enkele van [eisers] door op 8 juli 2020 kunstmest aan enkele van [eisers] te leveren die niet (meer) geschikt was voor het kweken van radijzen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.3.
Door een wijziging in Europese wetgeving geldt sinds 1 juli 2020 (onder meer) dat één kilo radijzen maximaal 0,05 mg perchloraat mag bevatten. Het pakket aan wijzigingen waarvan deze wijziging deel uitmaakt, had een grote impact op de agrarische sector. De agrarische sector moest haar kweekprocessen voor groenten vanaf 1 juli 2020 namelijk zodanig inrichten dat de eindproducten (de groenten) de bepaalde maximale perchloraatconcentratie niet zouden overschrijden. Naar het oordeel van de rechtbank behoorde Van Iperen hiermee vanuit haar professionele deskundigheid bekend te zijn en daar ook naar te handelen. Zoals Van Iperen zelf stelt, is zij immers gespecialiseerd in de optimalisatie van het kweekproces van – onder andere – groenten. Zij adviseert haar afnemers op het gebied van de toepassing van kunstmest. Tegen deze achtergrond diende Van Iperen, als specialist en deskundig adviseur van haar afnemers, erop bedacht te zijn dat de wijziging in de Europese wetgeving van belang was voor de samenstelling van de kunstmest die zij aan haar afnemers leverde.
4.4.
Niet in geschil is dat Van Iperen regelmatig contact had met [eisers] over de ideale samenstelling van de te leveren kunstmest. Van Iperen wist dat [eisers] radijzen kweekten en dat de te leveren kunstmest geschikt moest zijn voor de kweek van radijzen én logischerwijs ook voor de (verantwoorde) menselijke consumptie van de uiteindelijk gekweekte radijzen en daarmee de mogelijkheid van verkoop van die radijzen. De koopovereenkomsten die ter zake van het leveren van kunstmest tussen enkele van [eisers] en Van Iperen zijn gesloten, hadden geen betrekking op de verkoop en levering van kunstmest in het algemeen, zoals Van Iperen betoogt, maar op de verkoop van levering van kunstmest specifiek geschikt voor het kweken van radijzen in het bedrijf van [eisers]
4.5.
Dat uiteindelijk is gebleken dat de door [eisers] gekweekte radijzen een te hoge perchloraatconcentratie bevatten en dat dit terug te leiden is tot de kunstmest die Van Iperen op 8 juli 2020 aan enkele van [eisers] heeft geleverd, staat tussen de partijen niet ter discussie. Dit betekent dat de door Van Iperen geleverde kunstmest in feite niet (meer) geschikt was voor het in de koopovereenkomsten tussen enkele van [eisers] en Van Iperen voorziene bijzonder gebruik en dat die kunstmest dus non-conform was in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW. Bij de vraag of een non-conform product wordt geleverd, is immers niet alleen relevant of het product zelf aan de toepasselijke wet- en regelgeving voldoet maar ook of het product geschikt is om te worden gebruikt waarvoor het is bedoeld. Duidelijk is dat dit laatste niet het geval is ter zake van de door Van Iperen aan enkele van [eisers] op 8 juli 2020 geleverde kunstmest. In zoverre is Van Iperen tekortgeschoten in de nakoming van de tussen haar en enkele van [eisers] gesloten koopovereenkomsten. Gelet op wat hiervoor in 3.3. en 3.4. is overwogen, wordt het verweer van Van Iperen verworpen dat die tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat Van Iperen [eisers] ook niet kan tegenwerpen dat zij niet tijdig zouden hebben geklaagd. [eisers] hebben over de gebleken problemen contact met Van Iperen opgenomen zodra dat mogelijk was. Meer mocht Van Iperen in dit verband niet verwachten.
4.6.
Ten aanzien van degenen van [eisers] waarmee Van Iperen geen koopovereenkomsten had gesloten, heeft Van Iperen onrechtmatig gehandeld. Van Iperen wist dat de door haar te leveren kunstmest was bedoeld voor de teelt van radijzen binnen het bedrijf van [eisers] Door als een op dit gebied bij uitstek deskundige partij, zich presenterend als deskundig adviseur van haar afnemers, zonder waarschuwing dit non-conforme product te leveren, schoot Van Iperen niet alleen toerekenbaar tekort tegenover haar contractuele wederpartijen, maar handelde zij ook in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid ten opzichte van de aan die contractuele wederpartijen gelieerde personen waarvan voorzienbaar was dat ook zij samen met de anderen gebruik zouden maken van dit non-conforme product bij de teelt door [eisers] en dat ook die personen daardoor schade zouden (kunnen) lijden. Aan de vereisten van artikel 6:162 BW en aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW is voldaan.
De conclusie
4.7.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat Van Iperen tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en enkele van [eisers] gesloten overeenkomsten door kunstmest te leveren die niet (meer) geschikt was om radijzen voor de relevante markt mee te kweken en dat Van Iperen om dezelfde reden onrechtmatig heeft gehandeld tegenover enkele van [eisers]. Van Iperen is aansprakelijk voor de hierdoor door [eisers] geleden schade. De rechtbank verklaart dit hierna dan ook van recht. [eisers] hebben geen voldoende belang bij een afzonderlijke verklaring van recht dat Van Iperen tekort is geschoten in haar leveringsverplichting, zodat dat gedeelte van hun vordering wordt afgewezen (artikel 3:303 BW).
4.8.
Dát [eisers] vanwege het tekortschieten van Van Iperen schade hebben geleden staat tussen de partijen niet ter discussie en is bovendien ook aannemelijk. De totale omvang van de door [eisers] geleden (en mogelijk nog te lijden) schade is echter nog onbekend. Daarbij verdient opmerking dat [eisers] er zelf voor hebben gekozen om nog geen (volledige) medewerking te verlenen aan vaststelling van de omvang van de schade zolang de aansprakelijkheid van Van Iperen nog niet was erkend of in rechte was vastgesteld. Omdat de omvang van de schade nog niet bekend is, kan Van Iperen niet, zoals [eisers] vorderen, worden veroordeeld om de totale schade van [eisers] (met rente) binnen twee weken na vandaag te betalen. Deze vordering verhoudt zich ook niet goed met de vordering van [eisers] om een onafhankelijke schade-expert te benoemen die in hun visie de totale hoogte van de schade van [eisers] moet vaststellen in een schadestaatprocedure.
4.9.
Omdat de rechtbank de door [eisers] geleden (en mogelijk nog te lijden) schade op dit moment niet kan begroten, wordt de zaak daarvoor naar een schadestaatprocedure verwezen. De partijen kunnen in de schadestaatprocedure alsnog deugdelijk onderbouwde stellingen innemen over de totale door [eisers] geleden (en mogelijk nog te lijden) schade. Uiteraard kunnen zij daarover ook buiten rechte nader met elkaar in overleg treden. Als de partijen er voor wat betreft vaststelling van het door Van Iperen te vergoeden bedrag zelf niet uitkomen, kan de rechtbank in de schadestaatprocedure eventueel een deskundige benoemen om de rechtbank te adviseren over de omvang van de door [eisers] geleden schade. Er bestaat geen aanleiding om nu, zonder dat in deze procedure de relevante informatie is verstrekt en een adequaat debat over schadeaspecten is gevoerd, een deskundige te benoemen. De daartoe strekkende vordering van [eisers] wordt dan ook afgewezen.
Ook eigen schuld
4.10.
Het verweer van Van Iperen dat [eisers] (ook) “eigen schuld” hebben aan het ontstaan van de schade acht de rechtbank in zoverre gegrond dat ook een professionele radijsteler als [eisers] op de hoogte behoorde te zijn van de onderhavige, ook voor haar bedrijfsvoering zeer belangrijke, wijziging van de Europese regels en dat zij er bij Van Iperen – zekerheidshalve – naar had behoren te informeren of Van Iperen daarmee voldoende rekening had gehouden voor wat betreft de samenstelling van de te leveren/geleverde kunstmest. De voornaamste verantwoordelijkheid lag hier in de visie van de rechtbank echter bij Van Iperen. Immers, zij was de bij uitstek deskundige partij ten aanzien van de advisering over en levering van kunstmest aan groentetelers als [eisers] Alles overwegende zal de rechtbank de vergoedingsplicht van Van Iperen voor drie vierde deel in stand laten en dus verminderen met een vierde deel.
4.11.
Van Iperen heeft er ook op gewezen dat haars inziens niet alle door [eisers] gekweekte radijzen een te hoge perchloraatconcentratie bevatten. Voor zover er sprake is van partijen waarvan kon worden vastgesteld dat zich daarin geen radijzen bevonden met een te hoge perchloraatconcentratie zou dat relevant kunnen zijn bij begroting van de omvang van de te vergoeden schade. Dat soort aspecten kan echter in de schadestaatprocedure aan de orde komen.
Van Iperen moet de proceskosten van [eisers] betalen
4.12.
Van Iperen is voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 131,18
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (twee punten × tarief II à € 614,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.213,18
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Verklaringen van recht zijn declaratoir en daarom niet vatbaar voor uitvoerbaar bij voorraadverklaring. De veroordelingen worden wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vorderingen daartoe zijn op de wet gegrond. [eisers] hebben er bovendien belang bij dat de voor vergoeding in aanmerking komende schade ook inderdaad binnen afzienbare termijn wordt vergoed. Dat belang weegt zwaarder dan het daar tegenover staande belang van (de verzekeraar van) Van Iperen dat zij nog geen schade hoeft te vergoeden zolang niet onherroepelijk vast staat dat zij daartoe gehouden is.
in de vrijwaringszaak
4.14.
Aangezien de vorderingen van [eisers] in de hoofdzaak gedeeltelijk worden toegewezen, moet de rechtbank nu beoordelen of TIMAB Van Iperen moet vrijwaren voor wat Van Iperen in de hoofdzaak (uiteindelijk) aan [eisers] moet betalen.
TIMAB hoeft Van Iperen niet te vrijwaren
4.15.
De rechtbank beantwoordt de voornoemde vraag ontkennend. Van Iperen en TIMAB hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan TIMAB een grondstof (magnesiumsulfaat monohydraat) voor door Van Iperen te produceren kunstmest moet leveren. In die overeenkomst staan geen afspraken over de maximale perchloraat-concentratie van de door TIMAB te leveren grondstof of een specifiek gebruik waarvoor de door TIMAB te leveren grondstof geschikt moest zijn. Bovendien blijkt niet dat ten tijde van de levering van de grondstof door TIMAB aan Van Iperen sprake was van wet- of regelgeving over de maximale perchloraatconcentratie in (i) magnesiumsulfaat monohydraat, (ii) kunstmest of (iii) voedingsmiddelen, welke regelgeving meebracht dat op dat moment op TIMAB in haar verhouding tot Van Iperen de plicht rustte om haar te attenderen op de mogelijke relevantie van het perchloraatgehalte van de door haar geleverde grondstof. In dit verband is ook de eigen deskundigheid van Van Iperen van belang. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat TIMAB een non-conforme grondstof aan Van Iperen heeft geleverd. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de door TIMAB aan Van Iperen geleverde grondstof daadwerkelijk is gebruikt in de door Van Iperen aan [eisers] geleverde kunstmest, zoals Van Iperen heeft gesteld en TIMAB heeft betwist. Dit kan namelijk niet tot een andere uitkomst leiden.
De conclusie
4.16.
De conclusie is dat de vorderingen van Van Iperen worden afgewezen.
Van Iperen moet de proceskosten van TIMAB betalen
4.17.
Van Iperen is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van TIMAB worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (twee punten × tarief II à € 614,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.082,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.18.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak
5.1.
verklaart van recht dat Van Iperen aansprakelijk is voor drie vierde deel van de door [eisers] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het tekortschieten van Van Iperen in de nakoming van de tussen haar en enkele van [eisers] gesloten overeenkomsten door kunstmest te leveren die niet (meer) geschikt was om radijzen mee te kweken en het onrechtmatig handelen van Van Iperen tegenover enkele van [eisers] door kunstmest te leveren die niet (meer) geschikt was om radijzen mee te kweken;
5.2.
veroordeelt Van Iperen tot betaling aan [eisers] van drie vierde deel van de schade die [eisers] als gevolg van het tekortschieten en onrechtmatig handelen door Van Iperen hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt Van Iperen in de proceskosten van € 2.213,18, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Van Iperen de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Van Iperen € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening, alles te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening tot de dag van voldoening;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af;
in de vrijwaringszaak
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt Van Iperen in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Van Iperen de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Van Iperen € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.8.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
[3349 / 1729]