Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding van 28 maart 2025, met bijlagen 1 tot en met 5, 7 en 8;
- de aanvullende bijlagen 6 en 9 van [eiser];
- de conclusie van antwoord;
- de aanvullende bijlage 1 van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling op 9 april 2025;
- de spreekaantekeningen van mr. De Lange.
3.De beoordeling
[gedaagde] moet de woning ontruimen
officieel in de woning mocht wonen als medebewoner”. Dit alles laat zich moeilijk met elkaar rijmen. Dat geldt ook voor de volgende opmerking van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling: “
Hoe dat precies acht jaar geleden is ontstaan, dat is best lang geleden”. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat [gedaagde] niet meer precies weet hoe het acht jaar geleden precies is gegaan, maar dat staat haaks op zijn stelling dat hij al acht jaar huur aan [eiser] betaalt en dat hij de woning dus blijkbaar ook al acht jaar van [eiser] huurt. Dit doet afbreuk aan de aannemelijkheid van het verweer van [gedaagde].
Kopspoor 99 Huur nov 2024 t/m juni 2025 voldaan”. Dat [gedaagde] in de jaren vóór februari 2024 en in de maanden ná oktober 2024 daadwerkelijk betalingen aan [eiser] heeft verricht, heeft [gedaagde] echter niet onderbouwd. Sterker nog, uit het door [eiser] in het geding gebrachte overzicht van betalingen van [gedaagde] aan hem in de periode van 6 maart 2015 tot en met 6 maart 2025 blijkt dat [gedaagde] sinds oktober 2024 geen betalingen aan [eiser] heeft verricht en dat [gedaagde] in de periode van juli 2022 tot en met januari 2024 slechts tien betalingen van wisselende (lagere) bedragen aan [eiser] heeft verricht. Dit betalingsoverzicht schreeuwt gelet op het verweer van [gedaagde] om een verklaring, maar die heeft [gedaagde] niet gegeven. Dat [gedaagde] jarenlang contante betalingen aan [eiser] heeft verricht, zoals [gedaagde] stelt, heeft [gedaagde] op geen enkele manier onderbouwd of concreet gemaakt. Dat had wel van hem mogen worden verwacht. Bij dit alles speelt ook een rol dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat [eiser] eind 2023/begin 2024 tegen hem heeft gezegd dat hij een andere woning moest zoeken om te verblijven. In dat licht wekt het des te meer verbazing dat pas vanaf de maand februari 2024 (gedocumenteerde) betalingen door [gedaagde] aan [eiser] worden verricht. Dit heeft [gedaagde] ook niet uitgelegd.
een vriendendienst” van [eiser], die zijn broer is. [gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat hoewel zijn gebruik van de woning eventueel is begonnen als een vriendendienst, dat er niet aan afdoet dat (later) mondeling een huurovereenkomst is gesloten. In de gegeven omstandigheden (en gelet op het verweer van [eiser]) lag het echter wel op de weg van [gedaagde] om concreet te maken wanneer die huurovereenkomst dan mondeling zou zijn gesloten en welke afspraken dan precies zouden zijn gemaakt. Dat heeft [gedaagde] ook nagelaten.
officieel in de woning mocht wonen als medebewoner” draagt ook niet bij aan de stelling dat op enig moment een huurovereenkomst is gesloten. Onduidelijk is immers gebleven wat met “officieel” in de woning komen wonen wordt bedoeld. Dit kan ook slaan op dat [gedaagde] zich van [eiser] op het adres van de woning mocht inschrijven, maar dat is naar eigen zeggen van [gedaagde] pas vier à vijf jaar geleden gebeurd en dus niet al acht jaar geleden. Ook de overige stellingen van [gedaagde] kunnen tot slot niet tot de conclusie leiden dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat een mondelinge huurovereenkomst is gesloten.
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)