ECLI:NL:RBROT:2025:5094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/10/692711 / JE RK 25-99
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 16 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelde dat de thuissituatie van de kinderen onvoldoende is verbeterd, waardoor een terugkeer naar huis op dit moment niet mogelijk is. De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan verzocht, namelijk voor drie maanden, om de situatie nauwlettend in de gaten te houden. De kinderrechter benadrukt het belang van stappen richting verbetering van de opvoedsituatie en de noodzaak voor de moeder om open te staan voor hulpverlening.

De procedure begon met een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar wilde verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2025 waren de moeder, de stiefvader, de gezinshuisouder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft de mening van de minderjarigen gevraagd en vastgesteld dat er een taalbarrière was, waarvoor een beëdigde tolk is ingeschakeld.

De kinderrechter concludeert dat de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen nog steeds ernstig zijn. De moeder biedt onvoldoende toezicht en structuur, en er zijn zorgen over haar beschikbaarheid en hygiëne in de woning. De kinderrechter verzoekt de GI om voor de pro forma datum van 1 juni 2025 een rapportage in te dienen over de actuele stand van zaken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/692711 / JE RK 25-99
Datum uitspraak: 16 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende te Rotterdam.
[naam stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader, wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de gezinshuisouder, wonende in [plaatsnaam] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van 27 januari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI van 14 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stiefvader;
  • de gezinshuisouder;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Aangezien de moeder en de stiefvader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Russische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 3] , tolk in de Russische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 27 januari 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 27 januari 2026. Bij die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot
27 april 2025. Een beslissing op het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bij beschikking van 27 januari 2025 is al beslist over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 27 april 2025. Er resteert nog een beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot
27 januari 2026.
3.2.
Bij briefrapportage van 14 april 2025 handhaaft de GI het resterende deel van het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van negen maanden.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het resterende deel van het verzoek en licht het als volgt toe. De situatie is in de afgelopen periode onvoldoende verbeterd; de zorgen zijn zelfs toegenomen. Er zijn signalen van mogelijk drugsgebruik door de moeder, er is nog steeds een gebrek aan structuur in de thuissituatie en de relatie met de stiefvader is mogelijk beëindigd. Verder geeft de moeder de kinderen de schuld van hun verblijf in het gezinshuis en zijn er ook zorgen over het jongste kind van de moeder. Daarnaast hoort de GI pas op de zitting dat de moeder haar baan heeft verloren. Ondanks een groot overleg op 27 januari 2025 is het lastig gebleken om een passend plan van aanpak op te stellen, mede doordat de moeder de zorgen ontkent en regelmatig te laat komt op afspraken. In het verleden is opvoedondersteuning van JGO ingezet, maar deze begeleiding is niet van de grond gekomen doordat de moeder afspraken afzegde en haar werkrooster. Momenteel is het niet mogelijk om hulpverlening in de thuissituatie in te zetten, omdat de kinderen alleen in het weekend thuis zijn en er dan geen personeel beschikbaar is. Het is de komende periode van groot belang dat de moeder open en eerlijk is over haar situatie, zodat er een passend plan van aanpak kan worden opgesteld.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is ter zitting verzocht het resterende deel van het verzoek af te wijzen of anders de machtiging voor een zo kort mogelijke periode, maximaal drie maanden, toe te wijzen. De moeder werkt, met steun van de stiefvader, hard aan het op orde brengen van haar woon- en leefsituatie. Zij is recent ontslagen bij Thuisbezorgd en is nu bezig met een baan bij Uber, waar zij haar uren wel flexibel kan indelen, zodat zij beschikbaar is op de momenten dat de kinderen thuis zijn. De situatie dat [minderjarige 1] niet in zijn eigen bed sliep, was van tijdelijke aard, de logees zijn inmiddels vertrokken. Ook ontkent de moeder dat er sprake is van drugsgebruik. De communicatie met het wijkteam is een aandachtspunt, onder andere vanwege de taalbarrière, maar er is wel contact. Praktische hulp bij het huishouden zou helpend zijn. Het is wenselijk als de GI het contact met het wijkteam verder oppakt, gelet op de taalbarrière. Tot slot wijst de moeder op het lopende raadsonderzoek met betrekking tot haar jongste kind. Hij verblijft wel thuis, wat aantoont dat de thuissituatie toereikend is. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op korte termijn weer thuis komen wonen.

6.Het standpunt van de stiefvader

De stiefvader heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De thuissituatie is in de afgelopen periode onveranderd gebleven. Wanneer de moeder aan het werk is, neemt hij de zorg voor het jongste kind op zich en verricht hij huishoudelijke taken. In de weekenden is hij beschikbaar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het begrenzen van de kinderen verloopt soms moeizaam, vooral tijdens het avondeten. Als de kinderen niet om 18.00 uur willen eten, gaat hij ze niet dwingen. Ook het toezien op een passende bedtijd is een uitdaging, omdat hij zelf vroeg naar bed gaat vanwege zijn werkschema en hij niet kan voorkomen dat de kinderen (te) laat naar bed gaan. Tot slot heeft de stiefvader benadrukt dat de relatie tussen hem en de moeder nog steeds voortduurt en stabiel is.

7.De informatie van de gezinshuisouder

De gezinshuisouder heeft ter zitting het volgende toegelicht. Hij is al langere tijd betrokken bij de opvoedsituatie van de kinderen. In een eerdere fase is er intensieve gezinsondersteuning ingezet om zicht te krijgen op zowel de opvoedvaardigheden van de moeder en de stiefvader als de financiële situatie van het gezin. Destijds was de rol van de stiefvader nog volledig onduidelijk. De signalen en zorgen rondom het gezin namen toe, wat uiteindelijk heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen. In het gezinshuis uiten de kinderen zorgwekkende signalen. Daarnaast zijn hun vaardigheden niet op een leeftijdsadequaat niveau. Zo hebben ze onvoldoende zelfzorg en hebben ze geen enkel besef van tijd. Ook laat [minderjarige 1] zelfbepalend gedrag zien en is de moeder slechts een passagier. Om een thuisplaatsing duurzaam te laten slagen, is het noodzakelijk dat er opvoedondersteuning wordt ingezet waarin voldoende structuur en passende vaardigheden aanwezig zijn. Dit is echter ingewikkeld te realiseren, mede door de taalbarrière. Bovendien vergt het organiseren van intensieve hulpverlening tijd, mede doordat er sprake is van wachtlijsten.

8.De beoordeling

8.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de
verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het
belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
8.2.
Er zijn nog steeds ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De thuissituatie is in de afgelopen periode onvoldoende verbeterd, waardoor de ontwikkeling van de kinderen nog altijd ernstig wordt bedreigd. De opvoedsituatie bij de moeder en de stiefvader is nog steeds zorgelijk en instabiel. Er zijn zorgen over de hygiëne in de woning en over de beschikbaarheid van de moeder, mede door haar onregelmatige werktijden. De moeder biedt de kinderen onvoldoende toezicht, structuur en stabiliteit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikken daarnaast over onvoldoende basisvaardigheden en hebben moeite met zelfzorg en het ontwikkelen van zelfstandigheid.
8.3.
Omdat de thuissituatie de afgelopen periode onvoldoende is verbeterd, is het op dit moment nog niet mogelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terugkeren naar huis. De kinderen verblijven sinds eind januari 2025 in het gezinshuis. Het is van belang dat deze verblijfsplek in de komende periode wordt voortgezet. De kinderrechter verlengt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter ziet wel aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen dan verzocht, te weten voor de duur van drie maanden en het verzoek voor het overige aan te houden, om zo een vinger aan de pols te houden. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij een dezer dagen start in een nieuwe baan, waardoor zij beter beschikbaar is voor de kinderen. Daarnaast is het van belang dat er stappen worden gezet richting het wijkteam. De bestaande taalbarrière mag niet de reden zijn dat de hulpverlening niet op gang komt. Alle betrokkenen moeten zich actief inzetten om passende ondersteuning te realiseren en met name de moeder moet zich openstellen voor hulpverlening vanuit het wijkteam.
8.4.
In de komende periode is het noodzakelijk dat er concrete stappen worden gezet richting verbetering van de opvoedsituatie. Het is belangrijk dat alle betrokkenen zich hiervoor inspannen. Tevens is het van belang dat de moeder openheid geeft over de thuissituatie, zodat gewerkt kan worden aan een duurzame verbetering van de opvoedsituatie.
8.5.
De kinderrechter verzoekt de GI om twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden en de advocaat) te overleggen over de (dan) actuele stand van zaken en te vermelden of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
8.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 27 juli 2025;
en alvorens verder te beslissen:
9.2.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 juni 2025 pro forma;
9.3.
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden, de gezinshuisouder en de advocaat op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
9.4.
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en de advocaat) de verzochte rapportage te doen toekomen.
9.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025 door
mr. M.C. Woudstra, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 23 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.