ECLI:NL:RBROT:2025:5086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
ROT 23/8352
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag parkeerbelasting voor een deelbestelbus door de Rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. Eiseres, een bedrijf dat bestelbusjes verhuurt, ontving een naheffingsaanslag van € 68,42 omdat een scanauto op 15 augustus 2023 constateerde dat een van haar bestelbusjes geparkeerd stond zonder dat aan de parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond, waarna eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 behandeld en de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aan eiseres, omdat het voertuig niet verhuurd was op het moment van constatering van het parkeren zonder betaling van belasting. De rechtbank legt uit dat de definitie van 'parkeren' in de Verordening en de Gemeentewet een doorlopende actie betreft, en dat de heffingsambtenaar niet gebonden is aan de werkwijze van andere gemeenten. Eiseres verzocht om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, maar de rechtbank zag hier geen aanleiding toe. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8352

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [persoon A] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar

(gemachtigden: mr. P. van Hattem en mr. D. el Manouzi).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 november 2023.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Partijen zijn daar bij gemachtigden verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak naar een meervoudige kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens op de zitting van de meervoudige kamer van 23 januari 2025 behandeld. Gelijktijdig zijn ook de zaken ROT 23/5416 tot en met ROT 23/5440 behandeld. Aan de zitting heeft namens eiseres haar gemachtigde deelgenomen en namens de heffingsambtenaar zijn gemachtigden.

Feiten

1. Eiseres is een bedrijf dat op afstand bestelbusjes verhuurt. Hierbij kunnen via een applicatie van eiseres of online (de app) bestelbussen worden gehuurd. Via de app en online is zichtbaar waar voertuigen beschikbaar zijn en men kan deze reserveren of direct huren. Als de huurder het voertuig niet meer wil gebruiken, meldt hij zich af via de app of online. Het voertuig moet worden opgehaald en teruggezet op dezelfde plek.
2. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat op 15 augustus 2023 om 14:22 uur een scanauto heeft geconstateerd dat de bestelbus met kenteken [kentekennummer] in een parkeervak stond zonder dat aan de belastingplicht was voldaan. De naheffingsaanslag is in totaal € 68,42 bestaande uit € 1,92 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing.
De naheffingsaanslag is opgelegd aan eiseres als kentekenhouder van de bestelbus.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan eiseres heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wettelijk kader
4. De aanslag is opgelegd op basis van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Rotterdam (de Verordening).
Artikel 6, derde lid, aanhef en onderdeel b, onder 1̊, van de Verordening luidt als volgt:
Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 5, onderdeel b, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huur- of leaseovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder of gebruiker van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder of gebruiker wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 225, vijfde lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet, waarin eenzelfde bepaling is opgenomen over wie wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
In de Verordening wordt in artikel 1 parkeren als volgt gedefinieerd:
Parkeren: Gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet kent eenzelfde definitiebepaling van ‘parkeren’.
Geschil
5.1
Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat een bestelbus van eiseres stond geparkeerd op een betaald-parkeren-plaats waarvoor eiseres geen vergunning had en waarvoor geen parkeerbelasting was betaald. Evenmin is in geschil dat het voertuig niet verhuurd was op het moment waarop werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan.
5.2
Eiseres voert aan dat de aanslag niet aan haar moet worden opgelegd, maar aan degene die als laatste huurder kan worden aangemerkt. Dat is volgens eiseres immers degene die de bestelbus heeft geparkeerd. Dit past volgens eiseres zowel bij een grammaticale (letterlijke) uitleg van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet als bij een teleologische interpretatie (uitleg op basis van het doel van de regel) van deze bepaling. De heffingsambtenaar knoopt volgens eiseres ten onrechte aan bij het moment waarop geconstateerd wordt dat geparkeerd is zonder parkeerbelasting te betalen.
5.3.
Verweerder betoogt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd omdat deze ziet op een moment dat de huuroverkomst tussen eiseres en de huurder al was beëindigd. Artikel 225, vijfde lid aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet is in die situatie niet van toepassing.
Oordeel rechtbank
Grammaticale interpretatie
6. “ Parkeren” wordt zowel in de Verordening als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet gedefinieerd als een doorlopende actie. Het gaat immers om “
Gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig”. Dit is anders dan in het dagelijks spraakgebruik, waarin onder parkeren veelal wordt verstaan ‘het neerzetten van een voertuig’. In die zin wijkt de definitie in de Verordening en de Gemeentewet daarvan dus af. “Ten tijde van het parkeren” ziet dus niet op het moment dat de huurder het voertuig heeft neergezet, maar op het moment dat de parkeercontroleur constateert dat sprake is van parkeren in de zin van de wet en Verordening. Dat betekent dat als het voertuig niet is verhuurd op het moment dat de parkeercontroleur constateert dat sprake is van parkeren zonder dat er parkeerbelasting is betaald de naheffingsaanslag niet via artikel 225, vijfde lid aanhef en onder b, van de Gemeentewet aan de eerdere huurder wordt opgelegd, maar aan de kentekenhouder.
Teleologische interpretatie
7. Ook als gekeken wordt naar het doel van de regel (teleologische interpretatie), is het moment waarop de parkeercontroleur constateert dat er sprake is van parkeren in de zin van de Gemeentewet en de Verordening doorslaggevend.
In de Tweede nota van wijziging [1] staat:
“De gelijkschakeling van de in het kentekenregister ingeschrevene met de belastingplichtige vindt ingevolge onderdeel b van de derde volzin evenmin plaats indien een huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wieten tijde van het parkerenhuurder van het voertuig was. In dat geval wordt de huurder als belastingplichtige aangemerkt. Deze bepaling voorkomt dat autoverhuurbedrijven die in situaties van korte verhuur worden geconfronteerd met naheffingsaanslagen parkeerbelasting, de huurders zouden moeten aanspreken ten einde de verschuldigde belasting te kunnen verhalen. Voor situaties van langere verhuur - in casu gesteld op een periode van langer dan 3 maanden - is een
soortgelijke bepaling niet nodig omdat in die situaties de naamsvermelding in het kentekenregister kan worden overgeschreven van het verhuurbedrijf naar de huurder.”
(Onderstreping door de rechtbank).
8. Ook hier gaat het om “ten tijde van het parkeren” en geldt dezelfde uitleg van parkeren als bij de grammaticale uitleg. Met parkeren wordt een voortdurende actie bedoeld, zodat “ten tijde van” het parkeren moet worden gelezen als het moment dat de controleur constateert dat sprake is van parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank is slechts beoogd een uitzondering te maken voor die gevallen waarin het voertuig wel verhuurd is op het tijdstip dat er wordt geconstateerd dat er voor het voertuig geen parkeerbelasting is betaald.
9. De rechtbank weegt daarbij mee dat artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet als doel heeft dat duidelijk moet zijn bij wie de naheffingsaanslag kan worden ingevorderd. In de Tweede nota van wijziging [2] staat namelijk ook:
In de eerste volzin van het vijfde lid is bepaald dat - zolang de belasting niet is voldaan - als belastingplichtige wordt aangemerkt de houder van het voertuig. Deze bepaling is nodig omdat in dat geval met het oog op het vervolgtraject - invordering van de naheffingsaanslag bij de belastingplichtige - duidelijk dient te zijn wie aanspreekbaar is.
Als ervanuit wordt gegaan dat de naheffingsaanslag moet worden opgelegd aan degene die het voertuig voorafgaand aan de constatering van de parkeercontroleur als laatste heeft gehuurd (de eerdere huurder), kunnen er bewijsrechtelijke problemen ontstaan. Zo kan de eerdere huurder zich op het standpunt stellen dat hij het voertuig niet op de desbetreffende parkeerplaats heeft neergezet. De bedoeling van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet, is juist dergelijke problemen te voorkomen. Dat een uitzondering is gemaakt voor verhuursituaties maakt dat niet anders. Het is niet aan de heffingsambtenaar om uit te zoeken wie in de periode na afloop huur en op het moment van constatering van het parkeren verantwoordelijk kan worden gehouden voor voldoening van de naheffingsaanslag.
Werkwijze van andere gemeenten
10. Eiseres wijst erop dat andere gemeenten een andere werkwijze volgen en de naheffingsaanslag opleggen aan de laatst bekende huurder. Dat andere gemeenten het anders doen, betekent niet dat de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam daaraan is gebonden. De wet en de Verordening dwingen daar niet toe.
Prejudiciële vragen
11. Eiseres verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen [3] .
De rechtbank ziet hier geen aanleiding toe, omdat zij zich niet voor een rechtsvraag ziet gesteld die pas (goed) kan worden beantwoord na uitleg van de Hoge Raad. Dat het beantwoorden van de rechtsvraag belangrijk is voor eiseres en in veel zaken van belang is, is onvoldoende reden om toch vragen te stellen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, mrs. C. Laukens en
S.E.C. Debets, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1989/90, 19405, nr. 13 p.10
2.Idem en dan onderaan p. 9, begin p.10
3.Artikel 27ga Algemene wet inzake Rijksbelastingen