ECLI:NL:RBROT:2025:5072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
83-067410-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen rechtspersoon wegens vervoer gevaarlijke stoffen zonder geldig ADR-certificaat

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2025 uitspraak gedaan tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van het vervoeren van gevaarlijke stoffen zonder dat de chauffeurs in het bezit waren van een geldig ADR-certificaat. De zaak kwam aan het licht na een controle door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op 16 december 2020, waarbij bleek dat een chauffeur een vals ADR-certificaat toonde. Verdere inspecties toonden aan dat meerdere chauffeurs van de rechtspersoon niet beschikten over geldige certificaten, wat leidde tot een onderzoek door de ILT en de zeehavenpolitie. De officier van justitie eiste een geldboete van € 7.500,- en een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de rechtspersoon opzettelijk handelingen had verricht in strijd met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, maar besloot uiteindelijk af te zien van het opleggen van een straf, gezien de genomen maatregelen door de rechtspersoon na de controles en de tijd die verstreken was sinds de feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte rechtspersoon strafbaar was, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, omdat de ernst van de feiten en de genomen maatregelen in overweging werden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-067410-23
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
op de terechtzitting wettelijk vertegenwoordigd door [persoon A] , daartoe gemachtigd door de vennootschap,
raadsman mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Groot heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 7.500,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
Op grond van het dossier en de behandeling ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte rechtspersoon [verdachte rechtspersoon] . (hierna: [verdachte rechtspersoon] ) houdt zich bezig met vervoer over de weg, waaronder het vervoer van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Hiertoe zet zij chauffeurs in die bij haar in dienst zijn. De gemachtigde (hierna ook: [persoon A] junior), is leidinggevende en veiligheidsadviseur bij [verdachte rechtspersoon] .
Op 16 december 2020 werd chauffeur [persoon B] door een inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gecontroleerd op de juiste naleving van de regels en voorschriften met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De chauffeur vervoerde met een tankwagen gevaarlijke stoffen in opdracht van [verdachte rechtspersoon] . Hij toonde hierop onder meer een vakbewaamheidscertificaat (hierna: ADR-certificaat), afgegeven door IHK Chemnitz in Duitsland. Bij navraag bij IHK Chamnitz bleek dat het ADR-certificaat niet aan deze chauffeur was afgegeven en dat het nummer op dat ADR-certificaat niet meer geldig was.
Hierna hebben vertegenwoordigers van de zeehavenpolitie en de ILT op 1 november 2021 een bezoek gebracht aan [verdachte rechtspersoon] en werd inzage gevorderd in documenten zoals vrachtbrieven en personeelsdossiers. Van vijf chauffeurs, waaronder van de chauffeurs [persoon B] en [persoon C] , werd zowel in het fysieke als in het digitale personeelsdossier een kopie of foto van een Duits model ADR-certificaat aangetroffen.
Chauffeur [persoon C] was ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen in dienst van [verdachte rechtspersoon] en was door [verdachte rechtspersoon] op 30 september, 4 oktober en 28 oktober 2021 op ritten ingedeeld waarbij gevaarlijke stoffen werden vervoerd. Verder bleek dat het ADR-certificaat op zijn naam niet met dat nummer was afgegeven, dat het ADR-certificaat een afwijkend lettertype en -afstand had en dat het logo van IHK op de achterzijde afweek. Daarnaast was het certificaat niet door hem ondertekend. [persoon B] was eveneens in dienst van [verdachte rechtspersoon] en was in de periode van 11 tot en met 14 december en op 16 december 2020 ingedeeld op ritten waarbij gevaarlijke stoffen werden vervoerd. Zijn ADR-certificaat bleek niet met dat nummer te zijn afgegeven en was niet door hem ondertekend.
4.1.2.
Het verwijt
De officier van justitie verwijt [verdachte rechtspersoon] dat zij voor de tenlastegelegde transporten chauffeurs heeft ingezet die niet beschikten over een (geldig) vakbekwaamheidscertificaat en dat zij aldus in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 5 jo artikel 6 onder i van de Wvgs en voorts in strijd met het bepaalde in randnummer 8.2.1.1 van de Europese Overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR).
4.1.3.
Standpunt verdediging
De rechtbank begrijpt het verweer van [verdachte rechtspersoon] – kortgezegd – als volgt. [verdachte rechtspersoon] dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde omdat er geen opzet was op de verweten gedragingen, ook niet in voorwaardelijke zin. Voor wat betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde komt haar een beroep toe op de afwezigheid van alle schuld, zodat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In het navolgende zal voor zover van belang nader worden ingegaan op de verweren.
4.1.4.
Beoordeling
Op de zitting heeft [persoon A] junior verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat de door de chauffeurs [persoon C] en [persoon B] bij indiensttreding aangeleverde ADR-certificaten niet klopten. Voorts was het voor hem niet mogelijk om de valsheid ervan te onderkennen omdat hij daartoe geen middelen had.
Op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van [persoon A] junior op de zitting staat vast dat de ADR-certificaten door [verdachte rechtspersoon] slechts werden gecontroleerd op verloopdatum en de toegestane klassen van gevaarlijke stoffen en dat de echtheid van de ADR-certificaten niet werd geverifieerd. [verdachte rechtspersoon] had echter wel de mogelijkheid om modellen van ADR-certificaten te raadplegen via de internetsite van the United Nations Economic Commission for Europe (hierna: UNECE). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de afwijkingen tussen het op de site van het UNECE getoonde Duitse model ADR-certificaat dat vóór 2019 is afgegeven en de ADR-certificaten van de chauffeurs [persoon C] en [persoon B] echter minimaal. Waar het afwijken van lettertypen en -afstanden en een afwijkend logo op zicht niet of nauwelijks vast te stellen valt, zoals [persoon A] junior ter zitting ook heeft verklaard, is dit anders voor het ontbreken van een handtekening. Een dergelijke omissie is duidelijk zichtbaar en gemakkelijk te onderkennen. De stelling van [persoon A] junior, inhoudende dat de chauffeur zelf zijn handtekening moet zetten op een daarvoor bestemde strip, lijkt te worden bevestigd door de voorbeelden van Duitse modellen van ADR-certificaten, zoals die op de internetsite van UNECE te raadplegen zijn voor [verdachte rechtspersoon] . Dit neemt echter niet weg dat het ontbreken van een handtekening in de weg staat aan de geldigheid van die ADR-certificaten. Gelet op de functie van [persoon A] junior als leidinggevende en veiligheidsadviseur binnen [verdachte rechtspersoon] , behoorde het tot zijn taak om ADR-certificaten te controleren en had hij alerter kunnen en moeten zijn op dergelijke omissies. Door desondanks een kopie dan wel foto van de ADR-certificaten zonder handtekening als geldig te beschouwen, heeft hij minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ritten met gevaarlijke stoffen werden gereden door chauffeurs die niet in het bezit waren van een geldig vakbekwaamheidscertificaat. Deze gedragingen en het opzet van [persoon A] junior kunnen worden toegerekend aan [verdachte rechtspersoon] omdat de gedragingen hebben plaatsgevonden in de normale bedrijfsuitoefening van de rechtspersoon en daaraan dienstig zijn geweest.
4.1.5.
Conclusie
Het impliciet primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode van 11 december 2020 tot en met 28 oktober 2021 in de gemeente Sas van Gent en/of Rotterdam, opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met een vervoermiddel, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft verdachte,
- omstreeks 30 september 2021, met een trekker met oplegger voorzien van de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid natriumhydroxide, oplossing (UN 1824), en;
omstreeks 4 oktober 2021, met een trekker met oplegger voorzien van de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 3] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid natriumhydroxide, oplossing (UN 1824), en;
- op 28 oktober 2021, met een trekker met oplegger voorzien van de/het kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 4] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid milieugevaarlijke vloeistof, N.E.G. (UN 3082), en;
- in de periode van 11 december 2020 tot en met 14 december 2020, met een trekker met oplegger voorzien van de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 5] , ethylacetaat (UN 1173), en/;
- op 16 december 2020, met een trekker met oplegger voorzien van de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 5] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid methylmethacrylaat, monomeer, gestabiliseerd (UN 1247) ;
over land vervoerd terwijl telkens de bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels, niet in acht waren genomen, aangezien telkens in strijd met voorschrift 8.2.1.1 van de ADR (de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg), de bestuurders van deze vervoermiddelen niet in het bezit waren van een geldig certificaat zoals bedoeld in hoofdstuk 8.2 van de ADR.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan en gepleegd door een rechtspersoon,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

De rechtbank heeft gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder die is begaan. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon heeft vijf maal gevaarlijke stoffen over de weg laten vervoeren door chauffeurs die niet in het bezit waren van een geldige vakbewaamheidscertificaten. Zij heeft hiermee een onverantwoord risico in het leven geroepen voor mens en milieu. Bij een onverhoopt ongeluk is een chauffeur die daartoe niet is opgeleid niet in staat noodzakelijke maatregelen te treffen ten behoeve van de veiligheid van zichzelf en anderen en om de gevolgen van het ongeval te beperken. De rechtbank rekent dit de verdachte rechtspersoon aan.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het uittreksel betreffende de verdachte rechtspersoon van 13 februari 2025 waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een straf. Daar staat tegenover dat binnen [verdachte rechtspersoon] direct na het eerste bezoek van de zeehavenpolitie en de ILT maatregelen zijn genomen: De betreffende chauffeurs zijn sindsdien niet meer ingezet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. [verdachte rechtspersoon] heeft de chauffeurs aangeboden om alsnog op haar kosten de ADR-opleiding te volgen. Verder zijn de procedures rondom het controleren van de ADR-certificaten aangepast en worden aangeleverde ADR-certificaten sindsdien gecontroleerd aan de hand van de modellen die op de website van het UNECE zijn te raadplegen. Daarnaast geldt dat sinds het bewezenverklaarde feit vier jaren zijn verstreken, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In die periode is [verdachte rechtspersoon] niet opnieuw in aanraking gekomen met justitie. Het opleggen van een straf dient in deze situatie geen redelijk doel meer en dit acht de rechtbank dan ook niet aangewezen. De rechtbank zal daarom, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en afzien van het opleggen van een straf of maatregel aan [verdachte rechtspersoon] .

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 3b en 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 27 maart 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
zij
in de periode van 11 december 2020 tot en met 28 oktober 2021 in de gemeente Sas van Gent en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van (een) gevaarlijke stof(fen) en met een vervoermiddel, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft verdachte,
- op of omstreeks 30 september 2021, met een vrachtauto/trekker met oplegger voorzien van de/het kenteken(s) [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid natriumhydroxide, oplossing (UN 1824), en/of;
- op of omstreeks 4 oktober 2021, met een vrachtauto/trekker met oplegger voorzien van de/het kenteken(s) [kentekennummer 1] en [kentekennummer 3] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid natriumhydroxide, oplossing (UN 1824), en/of;
- op of omstreeks 28 oktober 2021, met een vrachtauto/trekker met oplegger voorzien van de/het kenteken(s) [kentekennummer 1] en [kentekennummer 4] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid milieugevaarlijke vloeistof, N.E.G. (UN 3082), en/of;
- in of omstreeks de periode van 11 december 2020 tot en met 14 december 2020, met een vrachtauto/trekker met oplegger voorzien van de/het kenteken(s) [kentekennummer 1] en [kentekennummer 5] , ethylacetaat (UN 1173), en/of;
- op of omstreeks 16 december 2020, met een vrachtauto/trekker met oplegger voorzien van de/het kenteken(s) [kentekennummer 1] en [kentekennummer 5] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid methylmethacrylaat, monomeer, gestabiliseerd (UN 1247) en/of;
in elk geval met één of meerdere vervoermiddel(en) (een) gevaarlijke stof(fen), over land vervoerd en/of laten staan, terwijl telkens de bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels, niet in acht waren genomen, aangezien telkens in strijd met voorschrift 8.2.1.1 van de ADR (de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg), de bestuurder(s) van dit/deze vervoermiddel(len) niet in het bezit was/waren van een geldig certificaat zoals bedoeld in hoofdstuk 8.2 van de ADR.