ECLI:NL:RBROT:2025:5057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11323437 CV EXPL 24-24386
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over beëindiging huurovereenkomst en ontruiming van de woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Hef Wonen en een gedaagde. De huurovereenkomst tussen Hef Wonen en de gedaagde is met wederzijds goedvinden beëindigd per 31 juli 2024. Hef Wonen vordert ontruiming van de woning en een gebruiksvergoeding, omdat de gedaagde volgens hen geen hoofdverblijf heeft gehad in de woning. De gedaagde betwist de beëindiging van de huurovereenkomst en stelt dat haar voormalige gemachtigde niet in overeenstemming met haar wil heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst inderdaad is geëindigd met wederzijds goedvinden, omdat de voormalige gemachtigde van de gedaagde op 1 mei 2024 heeft ingestemd met de beëindiging. De gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat er sprake was van een misverstand. De kantonrechter wijst de vorderingen van Hef Wonen toe, waarbij de gedaagde wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 698,30 per maand en € 435,60 aan onderzoekskosten. De proceskosten komen ook voor rekening van de gedaagde, die in totaal € 471,72 moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11323437 CV EXPL 24-24386
datum uitspraak: 14 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonen,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.B.L. van de Weteringe Buys-Kroon,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Hoogvliet Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C.M. Verhoeven.
De partijen worden hierna ‘Hef Wonen’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 september 2024, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 29 januari 2025 aan de zijde van Hef Wonen, met bijlagen;
  • de e-mail van 6 februari 2025 aan de zijde van [gedaagde], met bijlagen;
  • de spreekaantekening van mr. A.C.M. Verhoeven.
1.2.
Op 11 februari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • aan de zijde van Hef Wonen: [naam 1] (sociaal beheerder bij Hef Wonen), [naam 2] (sociaal beheerder bij Hef Wonen) en [naam 3] (expert woonfraude bij Hef Wonen) met mr. K.A.M Jaspers namens de gemachtigde;
  • aan de zijde van [gedaagde]: mr. A.C.M. Verhoeven.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt een woning van Hef Wonen. Hef Wonen eist primair dat [gedaagde] de woning moet ontruimen omdat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per 31 juli 2024 is geëindigd. Subsidiair vordert zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning omdat [gedaagde] volgens haar geen hoofdverblijf heeft (gehad) in de woning. Zowel primair als subsidiair vordert zij ook een gebruiksvergoeding, de onderzoekkosten en de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. De huurovereenkomst is volgens haar niet met wederzijds goedvinden beëindigd. Zij voert aan dat haar voormalige gemachtigde niet heeft verklaard in overeenstemming met haar wil. De huurovereenkomst moet volgens Belmanová ook niet worden ontbonden, omdat zij wel hoofdverblijf heeft (gehad) in de woning.
2.3.
De kantonrechter wijst de ontruiming toe en veroordeelt [gedaagde] om een gebruiksvergoeding en de geëiste kosten te betalen. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
De huurovereenkomst is met wederzijds goedvinden beëindigd
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de huurovereenkomst is geëindigd met wederzijds goedvinden, omdat de voormalige gemachtigde van [gedaagde] op 1 mei 2024 namens haar heeft ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst per 31 juli 2024.
2.5.
Op 23 april 2024 stuurde de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] een mail naar Hef Wonen waarin stond dat [gedaagde] een gerechtelijke procedure wil vermijden en daarom bereid is de huurovereenkomst per 1 november 2024 op te zeggen. Hierop heeft de gemachtigde van Hef Wonen in haar mail van 25 april 2024 aangegeven dat Hef Wonen niet akkoord kan gaan met een opzegtermijn 6 maanden. Zij stelt daarom een opzegtermijn van 3 maanden voor met als uiterlijke opleveringsdatum 31 juli 2024. De voormalige gemachtigde van [gedaagde] reageert hierop met een mail van 1 mei 2024 waarin staat: “Mijn cliënte stemt in met dit tegenvoorstel”. [gedaagde] stelt nu dat er sprake was van een misverstand tussen haar en haar toenmalige advocate en dat zij niet de wil had om in te stemmen met het voorstel. Zij onderbouwt dit echter niet. Zij legt niet uit hoe de communicatie tussen haar en haar toenmalige advocaat is verlopen, welk misverstand er is ontstaan en hoe dat misverstand is veroorzaakt. Zij zegt dat zij van standpunt was veranderd door een second opinion, maar ook hier legt ze niets van over. Ook legt zij niet uit wie die second opinion heeft gegeven en wanneer. [gedaagde] heeft haar stelling dat zij niet de wil had om de huurovereenkomst te beëindigen daarmee onvoldoende onderbouwd, waardoor dit niet vast komt te staan.
2.6.
Bovendien oordeelt de kantonrechter dat als het al juist zou zijn dat [gedaagde] nooit de wil heeft gehad in te stemmen met een beëindiging van de huurovereenkomst, zij hierop geen beroep kan doen. Hef Wonen heeft er namelijk op mogen vertrouwen dat het bericht van de toenmalige gemachtigde dat [gedaagde] instemde met een beëindiging per 31 juli 2024 klopte (artikel 3:35 BW). De gemachtigde was een advocaat en trad op dat moment namens [gedaagde] op. Verder heeft Hef Wonen pas op 3 september 2024 een bericht van [gedaagde] ontvangen waarin zij zegt dat zij het niet eens is met de beëindiging van de huur. Dat was ruimschoots na de afgesproken beëindigingsdatum.
[gedaagde] moet de woning ontruimen en een gebruiksvergoeding betalen
2.7.
Omdat de huurovereenkomst is geëindigd, moet [gedaagde] de woning met al haar spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen nadat dit vonnis is betekend. Gelet op het feit dat partijen al op 1 mei 2024 overeenstemming hadden over een oplevering op uiterlijk 31 juli 2024, ziet de kantonrechter geen reden om een ontruimingstermijn van zes maanden te hanteren zoals [gedaagde] heeft gevraagd. Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 698,30 per maand betalen (artikel 7:225 BW).
[gedaagde] moet € 435,60 aan onderzoekskosten betalen
2.8.
[gedaagde] moet de onderzoekskosten van € 435,60 betalen, omdat het gaat om vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 BW en deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Hef wonen had een vermoeden dat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf in de woning had en heeft daarom een onderzoeksbureau ingeschakeld om dit vermoeden verder te onderzoeken. Het onderzoeksbureau heeft op 3 maart 2024 een rapport opgesteld. Dit rapport was de directe aanleiding om met [gedaagde] in gesprek te gaan over een beëindiging van de huurovereenkomst wat heeft geleid tot de hiervoor besproken instemming namens [gedaagde]. [gedaagde] heeft gewezen op het beperkte onderzoek dat is verricht, maar dit acht de kantonrechter niet relevant. Bovendien heeft dit de kosten beperkt gehouden. De hoogte van de kosten is daardoor ook redelijk.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Hef Wonen moet betalen op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 130,00 aan griffierecht, € 164,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 82,00) en € 41,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 471,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen. De kantonrechter is van oordeel dat het belang van [gedaagde] bij behoud van haar woning in dit geval niet zwaarder weegt dan het belang dat Hef Wonen heeft bij een ontruiming op korte termijn. Beltmonová heeft immers zelf ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst en wist dus sinds 1 mei 2024 dat zij de woning moest ontruimen, althans had dat vanaf dat moment moeten weten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Hef Wonen te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 oktober 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Hef Wonen te betalen € 698,30 per maand;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hef Wonen te betalen € 435,60;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Hef Wonen worden begroot op € 471,72;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
54266