ECLI:NL:RBROT:2025:5034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
10/055551-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling van minderjarige kinderen door ouders met culturele context

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met haar partner hun twee jonge kinderen heeft bedreigd met zware mishandeling en met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte is vrijgesproken van mishandeling en psychische mishandeling. De rechtbank verwierp het verweer dat er sprake was van schending van artikel 6 EVRM. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de uithuisplaatsing van haar kinderen, werd een werkstraf van 28 uur opgelegd met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen die de verdachte en haar partner aan hun kinderen hebben geuit, onder de gegeven omstandigheden als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling zijn aan te merken. De rechtbank hield rekening met de culturele context van de verdachte, maar oordeelde dat de uitlatingen niet gerechtvaardigd konden worden. De verdachte heeft geen strafblad en is first offender, wat ook in de strafmaat is meegewogen. De rechtbank benadrukte het belang van een veilige omgeving voor de kinderen en de gevolgen van het handelen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/055551-23
Datum uitspraak: 21 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • Partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde eerste en tweede gedachtestreepje ten aanzien van [minderjarige 1] en partiële vrijspraak van het tweede gedachtestreepje ten aanzien van [minderjarige 2] ;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken met aftrek van voorarrest, waarvan zes weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden de meldplicht en ambulante behandeling met bevel tot dadelijk uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de verdachte van de beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, omdat het verkregen bewijsmateriaal van het bewijs dient te worden uitgesloten wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Al het bewijs is verkregen door middel van opnames van vertrouwelijke communicatie (OVC) in de woning van de verdachte. Echter de rechtmatigheid van dit bewijsmateriaal kan niet worden getoetst, omdat zich in het dossier geen stukken bevinden ten aanzien van de inzet van Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (BOB).
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent dat zij haar kinderen heeft geslagen. Het enige dragende bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde zijn de OVC-gesprekken en daar moet behoedzaam mee worden omgegaan, omdat daarop alleen geluiden te horen zijn. Er is verder geen ander ondersteunend objectief bewijs. Ook de psychische mishandeling kan niet worden bewezen. De kleinerende en vernederende opmerkingen dienen te worden bezien in de culturele context. Het gezin van de verdachte heeft verbleven in een vluchtelingenkamp in [geboorteland] en is wegens de oorlogssituatie daar naar Nederland gevlucht. Er dient niet naar de letterlijke vertaling van de woorden te worden gekeken, maar naar de context waarin deze woorden zijn gebruikt. De Arabische taal heeft een poëtisch karakter en de gebruikte woorden zijn dan ook voor meerderlei uitleg vatbaar.
De onder 2 ten laste gelegde zinnen zijn niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden geuit dat bij de kinderen een redelijke vrees zou kunnen ontstaan. De kinderen zijn in de Syrische cultuur opgegroeid, waarin zulke uitdrukkingen vaker door ouders gebezigd worden. In de Arabische taal wordt met hyperbolen en overdrijvingen gecommuniceerd en dat zijn de kinderen gewend.
4.1.2
Beoordeling
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de OVC-gesprekken bij de beoordeling van de tenlastelegging kunnen worden betrokken.
Artikel 6 EVRM
Door het Landelijk Parket werd onder de naam Lech26 een strafrechtelijk onderzoek verricht naar de medeverdachte terzake van deelname aan een terroristische organisatie. Binnen dit onderzoek is met machtiging van de rechter-commissaris vertrouwelijke communicatie opgenomen die is gevoerd in de woning van de medeverdachte en de verdachte, aan de [adres] te [plaats] .
Op grond van artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is door de zaaksofficier van justitie toestemming verleend om de informatie die verkregen is in het onderzoek 26Lech - in de vorm van de OVC’s - te gebruiken voor het onderhavige strafrechtelijk onderzoek.
De verdediging wenst consequenties te verbinden aan het ontbreken van de BOB-stukken uit onderzoek Lech 26. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2023 is het onderzoek op de terechtzitting in onderhavige zaak destijds voor onbepaalde tijd aangehouden. De rechtbank stelt vast dat noch op die zitting, noch in de tussenliggende periode vanaf de zitting van 1 juni 2023 tot onderhavige zitting van 7 maart 2025, noch op de inhoudelijke zitting van 7 maart 2025 er vanuit de verdediging een verzoek is gedaan met betrekking tot het voegen van de betreffende BOB-stukken , terwijl daartoe alle gelegenheid was. Nu de verdachte bijstand heeft is er, bij gebreke aan een dergelijk verzoek, geen sprake van schending van het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM, ook omdat er anderszins geen aanwijzingen zijn dat de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden niet rechtmatig is geweest.
Overigens blijkt uit het gepubliceerde vonnis van de medeverdachte van 28 juni 2024 - inzake de verdenking uit het Lech26 onderzoek- ook niet dat er sprake zou zijn van enig vormverzuim in dat strafrechtelijk onderzoek.
Conclusie:
Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak feit 1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde eerste en tweede gedachtestreepje ten aanzien van zoon [minderjarige 1]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde opgenomen geweldshandelingen in het eerste en tweede gedachtestreepje - te weten de fysieke mishandeling - ten aanzien van zoon [minderjarige 1] niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde eerste en tweede gedachtestreepje ten aanzien van dochter [minderjarige 2]
Aan de verdachte is de periode van 17 januari 2023 tot 23 februari 2023 ten laste gelegd. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de onder feit 1 genoemde gedragingen en uitlatingen met betrekking tot [minderjarige 2] (ook onder het derde gedachtestreepje) uitsluitend zijn gebaseerd op de uitgewerkte OVC-gesprekken van 21 tot en met 23 januari 2023, aldus ook de officier van justitie in haar requisitoir.
De verdachte ontkent haar dochter te hebben geslagen. Dat er in het OVC-gesprek van 23 januari 2023 klapgeluiden en huilende kinderen te horen zijn, acht de rechtbank onvoldoende voor een bewezenverklaring. Het OVC-gesprek van 23 januari 2023 is juist een contra-indicatie voor het (mede)plegen van de fysieke mishandeling door de verdachte, omdat de verdachte daarin tegen de medeverdachte zegt
“ [medeverdachte] sla haar alsjeblieft niet meer. Het is genoeg”. Overige bewijsmiddelen op grond waarvan de fysieke mishandeling kan worden bewezen verklaard, ontbreken, zodat vrijspraak voor dit onderdeel dient te volgen.
Ten aanzien van het onder 1, derde gedachtestreepje ten laste gelegde ten aanzien van beide kinderen
Het kleinerend en/of denigrerend toespreken van kinderen kan onder omstandigheden psychische mishandeling opleveren op grond van artikel 300, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Het komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze is verricht of gemaakt (vgl: ECLI:NL:GHDHA:2017:1539).
De verdachte heeft niet betwist dat de woorden zoals opgenomen in het onder 1 ten laste gelegde zijn gezegd tegen de kinderen, te weten
verstandeloos, dieren, beesten, plaaggeesten en kwelduivels. Zij heeft daarover verklaard dat in haar cultuur deze woorden vaak niet letterlijk worden bedoeld. Op grond van de OVC-gesprekken van 21 t/m 23 januari 2023 en de vertaling daarvan kan worden vastgesteld dat de kinderen door de verdachte en de medeverdachte op een ongepaste manier worden toegesproken.
Artikel 300 lid 4 Sr spreekt evenwel over “
opzettelijke benadeling van de gezondheid”. De gebezigde uitlatingen zoals ten laste gelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat daardoor psychische schade evident is. Verder bevinden zich geen stukken in het dossier op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat er sprake is van benadeling van de psychische gezondheid van de kinderen op basis van de omstandigheid dat de verdachte haar kinderen heeft gekleineerd en denigrerend heeft toegesproken. Daarvoor ontbreekt objectief wettelijk bewijs. Zo zijn er geen rapportages over de psychische gesteldheid van de kinderen en gelet op de korte pleegperiode van 21 t/m 23 januari 2023 kan evenmin worden gesteld dat er sprake is geweest van een stelselmatig patroon. Ook de verklaring van [minderjarige 2] tijdens het studioverhoor op 1 maart 2023 biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat er sprake is van enig psychisch letsel. De verdachte wordt daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan integraal wordt vrijgesproken.
Nadere bewijsmotivering feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling, onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De verdachte heeft verklaard dat de uitlatingen zoals opgenomen in het onder 2 ten laste gelegde niet letterlijk moeten worden genomen. Het was veel meer als een waarschuwing bedoeld. Uit de vertaling van het OVC-gesprek van 23 januari 2023 blijkt dat er wordt geschreeuwd tegen de kinderen, waarbij zowel door de verdachte als haar echtgenoot de in de tenlastelegging opgenomen akelige zinnen zijn gezegd. De inhoud van deze verwensingen van de verdachte en haar echtgenoot richting hun jonge kinderen van destijds respectievelijk acht en vijf jaar oud zijn dusdanig extreem dat de cultureel-sociale context en de Arabische taal-achtergrond van het gezin daarvoor geen enkele rechtvaardiging bieden. De door verdachte en medeverdachte gebruikte woorden, mede in onderlinge samenhang bezien, zijn naar objectieve maatstaven, als bedreigend aan te merken. Dat het gezin gehard zou zijn door de oorlogssituatie in [geboorteland] en hun verblijf in een vluchtelingenkamp, doet hieraan ook niet af. Naast de inhoud van de verbale uitlatingen zijn de omstandigheden waaronder deze zijn geuit ook van belang. Er werd in de woning door de verdachte en de medeverdachte geschreeuwd tegen de kinderen die gezien hun jonge leeftijd afhankelijk van hen zijn voor hun opvoeding en verzorging. Daarnaast heeft de medeverdachte [minderjarige 2] ook fysiek mishandeld. Gelet hierop heeft bij de kinderen de redelijke vrees kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd bedreigd ook zou worden gepleegd. En dat was ook de strekking van de verdachte en haar echtgenoot; de verdachte heeft verklaard dat - ingegeven door pedagogische motieven - dergelijke woorden worden gezegd om kinderen bang maken teneinde ze te bewegen iets na te laten. Daarmee staat vast dat de verdachte en haar medeverdachte ook het opzet hadden om vrees aan te jagen.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen onder de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en een bedreiging met zware mishandeling van beide kinderen opleveren.
Nu uit het OVC-gesprek van 23 januari 2023 is komen vast te staan dat de bedreigingen in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen.
4.1.3
Conclusie
De bewijsverweren worden verworpen.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Zij op
23 januari 2023te [plaats] , meermalen, tezamen en in vereniging met een ander,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 3]
2017, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware
mishandeling, immers hebben zij, verdachte, en haar medeverdachte,
- die [minderjarige 2] opzettelijk dreigend (onder meer) de woorden toegevoegd: en “Ik zal je hoofd eraf rukken als je
weer zo gaat staan” en “Ik laat je niet meer naar school gaan. Klaar,
ik vertel ze dat [minderjarige 2] dood is, en dan blijf je hier. Je blijft hier als
een beest werken, totdat je dood gaat” en “Ik zweer het bij Allah, ik
ga je handen/armen breken” en “Ga weg, ik zweer het, ik ga je verlamde
armen bezorgen” en “Pas op met je gezichtsuitdrukkingen, omdat ik van
plan ben om jou te verminken”, althans woorden van gelijke dreigende aard
of strekking en
- die [minderjarige 1] opzettelijk dreigend (onder meer) de woorden toegevoegd:
“Ik zal je 1 klap geven. Een klap waar je aan dood kan gaan, of je
gehandicapt raakt voor de rest van je leven. Begrijp je?” en “Ik zal je
tong eruit scheuren en jou een trap tegen de hoofd geven als ik
erachter kom dat je je zus lastig hebt gevallen” en “Je krijgt er
spijt van als ik erachter kom dat je haar lastig hebt gevallen. Ik ga je
zo hard slaan dat je een jaar lang daardoor moet gaan huilen”, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en medeplegen van bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met haar echtgenoot op 23 januari 2023 zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van hun minderjarige dochter en minderjarige zoon. Dit feit vond plaats in de woning waar de verdachte met haar gezin woonde. Dit is bij uitstek een plek waar de kinderen zich veilig zouden moeten voelen. Door haar handelen heeft verdachte niet alleen angst veroorzaakt bij haar kinderen, maar ook het vertrouwen bij de kinderen in een veilig thuis geschaad, terwijl de kinderen juist zouden moeten kunnen rekenen op liefde, bescherming en geborgenheid van hun beide ouders. Dit is een feit die de rechtbank de verdachte zeer kwalijk neemt. De kinderen zijn na het ontstaan van de verdenking onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 september 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Gelet op de ontkennende houding van de verdachte en het feit dat zij first-offender is, kan de reclassering geen inschatting maken van het risico op recidive, letsel of het onttrekken aan de voorwaarden. De verdachte heeft geen hulpverleningsverleden, maar geeft aan mee te willen werken aan eventuele hulpverlening of bijzondere voorwaarden. Zij wil zich volledig inzetten om haar uithuisgeplaatste kinderen weer thuis te laten wonen. De reclassering adviseert bij een veroordeling de meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag als bijzondere voorwaarden.
Voorts blijkt uit het NIFP consult van 5 juli 2023 door [psycholoog] dat er bij de verdachte geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie die verband zouden kunnen
houden met het tenlastegelegde.
7.4.
Overschrijding redelijk termijn
Bij de berechting van een verdachte, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting binnen 24 maanden na aanvang van de redelijke termijn dient te zijn afgerond met een eindvonnis. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 23 februari 2023 aangehouden en op 24 februari 2023 in verzekering gesteld. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 21 maart 2025 – ligt een periode die de redelijke termijn met 27 dagen overschrijdt. Dit betreft een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Met deze overschrijding zal de rechtbank rekening houden bij de op te leggen straf.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de overschrijding van de redelijk termijn en de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank aan de verdachte een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Verder is redengevend dat rechtbank, anders dan door de officier van justitie is gerekwireerd, de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft vrijgesproken. Bij de straftoemeting is ook rekening gehouden met de omstandigheid dat door het bewezen feit alle drie de jonge kinderen inmiddels bijna twee jaar uit huis zijn geplaatst en thans in verschillende pleeggezinnen verblijven, en dat de verdachte in die zin dus ook al gevolgen van haar handelen heeft ondervonden. Daarnaast betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf de aard van het feit alsmede dat de verdachte first offender is. Voorts blijkt uit de stukken dat de verdachte voldoende is ingebed in de (jeugd)hulpverlening en dat zij haar medewerking verleent. Ter zitting heeft de verdachte bovendien verklaard dat zij door de uithuisplaatsing van haar kinderen ervan doordrongen is dat haar opvoeding van de kinderen niet de manier is hoe in Nederland met kinderen dient te worden omgegaan en dat zij openstaat voor alle hulpverlening, zodat haar kinderen weer bij haar thuis kunnen komen wonen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot oplegging van een werkstraf, met aftrek van het voorarrest. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden. De rechtbank ziet, gelet op de duur van het voorarrest en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, geen ruimte meer voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 27, 47, 56 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urente verrichten taakstraf resteert;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.M. Janssen, voorzitter,
en mr. L. Daum en mr. F. Tosun, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 21 maart 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
Zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari 2023 tot 23 februari 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk haar kinderen, te weten [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 en/of [minderjarige 1]
, geboren op [geboortedatum 3] 2017,
heeft mishandeld door (telkens) die kinderen, althans een van die kinderen,
- in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of op/tegen de arm(en)
en/of be(e)n(en) en/of voet(en) en/of elders op het lichaam te slaan
en/of te stompen en/of
- ( met kracht) in de arm en/of hand te bijten en/of
- kleinerend en/of denigrerend toe/aan te spreken door hem/haar/hen (onder
meer) verstandeloos, dieren, beesten, plaaggeesten en kwelduivels te
noemen, althans woorden van gelijke kleinerende/denigrerende aard en/of
strekking waardoor één of meer van voornoemde kind(eren) pijn en/of letsel en/of psychisch letsel heeft/hebben bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij hen is veroorzaakt en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van één of meer van voornoemde kind(eren) (ernstig) werd benadeeld;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )
2
Zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari 2023 tot 23 februari 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 en/of [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 3]
2017, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar medeverdachte,
- die [minderjarige 2] opzettelijk dreigend (onder meer) de woorden toegevoegd: “Ik
hoop dat je valt en dood gaat “ en/of “Ik zal je hoofd eraf rukken als je
weer zo gaat staan” en/of “Ik laat je niet meer naar school gaan. Klaar,
ik vertel ze dat [minderjarige 2] dood is, en dan blijf je hier. Je blijft hier als
een beest werken, totdat je dood gaat” en/of “Ik zweer het bij Allah, ik
ga je handen/armen breken” en/of “Ga weg, ik zweer het, ik ga je verlamde
armen bezorgen” en/of “Pas op met je gezichtsuitdrukkingen, omdat ik van
plan ben om jou te verminken”, althans woorden van gelijke dreigende aard
of strekking en/of
- die [minderjarige 1] opzettelijk dreigend (onder meer) de woorden toegevoegd:
“Ik zal je 1 klap geven. Een klap waar je aan dood kan gaan, of je
gehandicapt raakt voor de rest van je leven. Begrijp je?” en/of “Ik zal je
tong eruit scheuren en jou een trap tegen de hoofd geven als ik
erachter kom dat je je zus lastig hebt gevallen” en/of “Je krijgt er
spijt van als ik erachter kom dat je haar lastig hebt gevallen. Ik ga je
zo hard slaan dat je een jaar lang daardoor moet gaan huilen”, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )