ECLI:NL:RBROT:2025:5029

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
C/10/692650 / JE RK 25-94
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 7 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht, die verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, steunt het verzoek van de GI, hoewel zij hoopt dat haar kind uiteindelijk weer bij haar kan wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat het in zijn belang is om de huidige situatie voort te zetten. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 15 maart 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 15 september 2025, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter benadrukt het belang van continuïteit en veiligheid voor de minderjarige en de noodzaak om te werken aan een toekomstig perspectief voor terugplaatsing bij de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/692650 / JE RK 25-94
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht,
gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 16 januari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI, te weten [naam 1] en [naam 2] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de [naam woonlocatie] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 maart 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 15 maart 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 augustus 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van zes maanden.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter zitting heeft de GI het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De afgelopen periode zijn er ontwikkelingen geweest. Zo is het diagnostisch onderzoek van Neuroscan afgerond, maar de resultaten van het onderzoek zijn nog niet bekend. Zowel [minderjarige] als de moeder hebben hieraan meegewerkt. De afgelopen periode is er geen contact geweest met de vader. De vader heeft wel eenmalig contact gezocht, maar daar is het bij gebleven. Op 17 maart a.s. zal [minderjarige] starten met zijn dagbesteding. De GI en de moeder zullen naar een terugplaatsing van [minderjarige] werken door middel van een opbouwschema en met behulp van ambulante begeleiding. De GI is voornemens om een schriftelijke aanwijzing te geven aan de moeder en wil hierover met de moeder in gesprek. De GI hoopt binnen de komende zes maanden geheel toe te hebben gewerkt naar een thuisplaatsing. Binnen deze zes maanden dient het perspectief van [minderjarige] duidelijk te zijn.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Hoewel de moeder het liefst wil dat [minderjarige] naar huis komt, staat zij achter het verzoek van de GI. Het is nog te vroeg voor [minderjarige] om terug te keren naar de moeder. Momenteel zitten [minderjarige] , de moeder en de GI nog in de opbouwfase. Zo zal op 17 maart a.s. de dagbesteding van [minderjarige] starten. Verder gaat [minderjarige] nu op zondag naar de moeder en moet dat verder worden opgebouwd. Hierover gaat de moeder met de GI in gesprek. De moeder heeft geen vertrouwen in het contact tussen [minderjarige] en de vader, omdat de vader niet betrouwbaar is in het nakomen van de afspraken. De komende periode zal de moeder zich blijven inzetten, zoals zij altijd heeft gedaan..

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] nog altijd ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] heeft een belast verleden. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling woonde [minderjarige] bij de moeder, maar de thuissituatie bleek niet langer houdbaar. Vervolgens heeft [minderjarige] voor een maand bij de vader gewoond, maar ook de vader bleek de zorg- en opvoedingstaken niet geheel op zich te kunnen nemen. Uiteindelijk is [minderjarige] bij de [naam woonlocatie] geplaatst en hier ondergaat hij een prille positieve ontwikkeling. [minderjarige] heeft baat bij de 1-op-1 begeleiding en krijgt de structuur en begrenzing die hij nodig heeft. De afgelopen periode is er bij [minderjarige] een diagnostisch onderzoek afgenomen. De resultaten zijn echter nog niet bekend.
5.3.
Vast staat dat het op dit moment nog niet in het belang is van [minderjarige] om terug te keren naar de moeder. Allereerst dienen de resultaten van het diagnostisch onderzoek van Neuroscan bekend te worden en moet worden bezien welke aanknopingspunten dit geeft voor verdere hulpverlening en ondersteuning. Daarnaast start [minderjarige] op 17 maart a.s. bij zijn nieuwe dagbesteding, waar hij ook zal moeten wennen. De GI zal de komende periode samen met de moeder werken aan een opbouwschema, waarbij er gefaseerd kan worden toegewerkt naar een terugplaatsing. In het kader van de continuïteit en veiligheid van [minderjarige] is het belangrijk dat hij de komende periode bij de [naam woonlocatie] verblijft. Verder is het van belang dat het perspectief van [minderjarige] duidelijk wordt, waarbij ingezet wordt op een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met behulp van ambulante hulpverlening.
5.4.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, te weten tot 15 maart 2026. Daarnaast verlengt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden, te weten tot 15 september 2025.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 15 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in aanwezigheid van K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 21 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.