ECLI:NL:RBROT:2025:5001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
25/2838
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, welke intrekking per 5 maart 2025 was ingegaan. Op 4 april 2025 heeft Stroomopwaarts het bestreden besluit laten vervallen en de bijstandsuitkering hervat. Verzoekster trok haar verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om een proceskostenveroordeling. Stroomopwaarts stemde in met deze proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 907,-, en Stroomopwaarts is ook veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2838

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Amghar),
en

het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS

(gemachtigde: mr. M. Raslan).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 24 maart 2025 heeft Stroomopwaarts de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken per 5 maart 2025. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Op 4 april 2025 heeft Stroomopwaarts het bestreden besluit laten vervallen en de bijstandsuitkering hervat vanaf 5 maart 2025.
3. Verzoekster heeft vervolgens het verzoek ingetrokken met daarbij het verzoek om Stroomopwaarts te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft Stroomopwaarts in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Stroomopwaarts heeft de rechtbank meegedeeld dat het zich niet verzet tegen een veroordeling de proceskosten voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Stroomopwaarts heeft ingestemd met een proceskostenveroordeling.
Welke kosten dient Stroomopwaarts te vergoeden?
6. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die Stroomopwaarts moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe.
8. Nu Stroomopwaarts aan verzoekster is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om Stroomopwaarts ook te veroordelen tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt Stroomopwaarts tot betaling van € 907,- aan verzoekster;
- draagt Stroomopwaarts op het betaalde griffierecht van € 53,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).