ECLI:NL:RBROT:2025:5000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
C/10/694338 / JE RK 25-298
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening wegens onvoldoende medewerking van de moeder aan onderwijsinschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2025 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een 16-jarige minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige is sinds zijn basisschooltijd niet meer naar school gegaan, wat voornamelijk te wijten is aan de onvoldoende medewerking van zijn moeder aan de inschrijving op een onderwijsinstelling. De moeder heeft de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI) en andere professionals vermeden, wat heeft geleid tot ernstige belemmeringen in de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet is verschenen op de zitting, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat dit verzoek niet onderbouwd was en leek te passen in een patroon van afzeggingen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die bij haar woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al langere tijd ernstige zorgen zijn over de situatie van [minderjarige]. Hij heeft al vier jaar onderwijs gemist en wordt door zijn moeder buitengesloten van de maatschappij. De rechtbank heeft geconcludeerd dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De rechtbank heeft de GI gemachtigd om een geschikte plek voor [minderjarige] te vinden in een pleeggezin of gezinshuis, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI blijft proberen om samen met de moeder een intakegesprek te plannen bij een geschikte onderwijsinstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/694338 / JE RK 25-298
Datum uitspraak: 15 april 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
wonende te [plaatsnaam] op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N. Roos, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 1],
hierna te noemen de bijzondere curator, kantoorhoudende te [plaatsnaam] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 13 februari 2025;
  • de memo van de kinderrechter van 24 februari 2025;
  • het verslag van de bijzondere curator van 27 maart 2025;
  • een aanvullend verslag van de bijzondere curator van 14 april 2025;
  • de e-mailberichten van de moeder met bijlagen van 14 en 15 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2] ;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3] ;
  • de advocaat van de moeder;
  • de bijzondere curator.
De moeder is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder wel op de juiste wijze is opgeroepen.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.
Over het verzoek tot aanhouding van de behandeling
1.4.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank een tweetal e-mailberichten van de moeder ontvangen waarin zij aangeeft dat zij en [minderjarige] ziek zijn en daarom niet ter zitting zullen verschijnen. Omdat de moeder wel bij de behandeling van onderhavig verzoek aanwezig wenst te zijn, heeft zij op voorhand verzocht om de behandeling aan te houden en een nieuwe zittingsdatum te bepalen.
1.5.
Ter zitting heeft de rechtbank het aanhoudingsverzoek van de moeder aan de orde gesteld. Na alle partijen in de gelegenheid te hebben gesteld om hun standpunt over het aanhoudingsverzoek in te brengen, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het verzoek moet worden afgewezen. Het verzoek is niet onderbouwd met bewijsstukken en past bovendien, naar uit de stukken blijkt, in een patroon van afzeggen dat de moeder veelvuldig gebruikt bij afspraken met instanties. Daarnaast is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat er zo snel mogelijk een beslissing wordt genomen op het verzoek van de GI. De rechtbank zal daar onder punt 5 verder op ingaan. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder daarom afgewezen.
1.6.
De advocaat van de moeder heeft op verzoek van de rechtbank nog geprobeerd om de moeder te bellen, zodat zij de zitting telefonisch kon bijwonen, maar de moeder was onbereikbaar. De behandeling is daarop voortgezet in afwezigheid van de moeder.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 januari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , die is uitgesproken op 6 augustus 2024, verlengd tot 6 augustus 2025. Bij die beschikking is eveneens de bijzondere curator (her)benoemd.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en het als volgt toegelicht. [minderjarige] gaat nog steeds niet naar school en wordt nog altijd buitengesloten van de samenleving. Leerplicht heeft onderzoek gedaan naar welke school passend is voor [minderjarige] en daar is het Zorg Onderwijs Centrum van Timon (hierna ZOC) uitgekomen. Hoewel het ZOC bereid is om [minderjarige] aan te nemen, is het nog niet gelukt om hem daar in te schrijven en een intakegesprek in te plannen. De moeder laat een structureel patroon zien waarbij zij de samenwerking met de GI uit de weg gaat en telkens opnieuw redenen bedenkt waarom zij niet wil meewerken aan inschrijving van [minderjarige] op een school. Daarnaast houdt zij de GI en hulpverleners nog altijd buiten de deur, waardoor er nog steeds geen zicht is op de thuissituatie. De schriftelijke aanwijzing van 14 november 2024 en de brief van 4 februari 2025 met daarin gestelde voorwaarden hebben dat patroon niet kunnen doorbreken. De verwachting is niet dat de moeder daarin zal veranderen. Een uithuisplaatsing van [minderjarige] is dan ook de enige manier om hem de ruimte te geven om zich te ontwikkelen en zelf te bepalen wat hij wil, zonder de invloed van zijn moeder. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verleend, gaat de GI opzoek naar een geschikte plek in een gezinshuis of een pleeggezin.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter zitting het verzoek van de GI ondersteund. De moeder werkt structureel niet mee en houdt de GI en andere hulpverleners buiten de deur. Een uithuisplaatsing van [minderjarige] is noodzakelijk om de zorgelijke situatie te doorbreken. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] moet er snel worden ingegrepen.
4.2.
Namens de moeder is ter zitting verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen. De moeder heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat de ondertoezichtstelling niet rechtsgeldig is, omdat de kinderrechter die de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken, vanwege de uitschrijving van de moeder en [minderjarige] uit het BRP, onbevoegd was om die beslissing te nemen. Daardoor is de rechtbank evenmin bevoegd om het thans aan de orde zijnde verzoek te behandelen. Ten tweede is namens de moeder naar voren gebracht dat er geen noodzaak is voor een uithuisplaatsing. De moeder wil dat [minderjarige] weer naar school gaat en [minderjarige] wil dat zelf ook, maar wel alleen indien die school passend is en aansluit bij zijn niveau en zijn persoon. De moeder blijft van mening dat zij de zoektocht naar onderwijs voor [minderjarige] niet in de weg staat. Ze wil samenwerken met GI om ervoor te zorgen dat [minderjarige] terechtkomt waar hij hoort. Pas sinds kort lijkt er een passende school gevonden te zijn, te weten het ZOC. De moeder is bereid om naar het intakegesprek te gaan van het ZOC om te kijken of dit passend is voor [minderjarige] . Nog niet is gebleken dat de moeder weigert mee te werken aan inschrijving van [minderjarige] op het ZOC. De moeder moet eerst de kans krijgen om hieraan mee te werken alvorens [minderjarige] uit huis wordt geplaatst.
4.3.
De bijzondere curator heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft drie scholen genoemd die volgens haar passend zijn voor [minderjarige] . De bijzondere curator heeft er bij de moeder meerdere malen op aangedrongen om bij die scholen te gaan informeren of [minderjarige] daar terecht kan en of thuisonderwijs via IVIO of een vergelijkbare organisatie daar mogelijk is, maar de moeder onderneemt daartoe geen actie. De bijzondere curator verwacht niet dat de moeder gaat meewerken aan de intake en de aanmelding van [minderjarige] bij het ZOC, omdat de moeder het niet eens is met het ZOC. [minderjarige] gaat nog steeds niet naar school en er is geen enkel zicht op hem. Het is niet wenselijk dat [minderjarige] uit huis geplaatst wordt, maar het is ook niet wenselijk dat [minderjarige] de komende jaren nog steeds niet naar school gaat en volwassen wordt zonder enig diploma of contact met leeftijdsgenoten, zoals dat op school gebeurt. Er moet iets gebeuren. De bijzondere curator kan zich voorstellen dat een machtiging tot uithuisplaatsing een drukmiddel kan zijn voor de moeder om [minderjarige] aan te melden bij het ZOC.

5.De beoordeling

Over de bevoegdheid
5.1.
De rechtbank begrijpt dat de moeder stelt dat de rechtbank niet bevoegd is een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, nu de moeder en [minderjarige] zijn uitgeschreven uit het BRP. Deze uitschrijving maakt volgens de moeder dat de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en de verlenging daarvan uitsprak, daartoe niet bevoegd was. In het verlengde daarvan zou de rechtbank evenmin bevoegd zijn om het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing te beoordelen. Dit verweer wordt verworpen. Op grond van de hoofdregel van internationale bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (Brussel II-ter) komt ter zake van kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid, zoals kinderbeschermingsmaatregelen, rechtsmacht toe aan de rechter van de EU-lidstaat waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft. Vast staat dat [minderjarige] en de moeder nog wonen op het adres vanwaar zij zijn uitgeschreven, waarmee de rechtbank Rotterdam bevoegd is.
Over het verzoek tot uithuisplaatsing
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [1]
5.3.
Er bestaan al langere tijd ernstige zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] is nu zestien jaar oud en hij gaat al sinds zijn twaalfde, na het einde van de basisschool, niet meer naar school. [minderjarige] wordt door zijn moeder buitengesloten van de maatschappij: hij zit voor zover bekend hele dagen thuis, heeft geen dagbesteding en geen aantoonbaar contact met leeftijdsgenoten, familie of andere personen met wie hij een relatie op zou kunnen bouwen. Een en ander heeft tot gevolg dat [minderjarige] ernstig geremd wordt in zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en angst heeft gekregen om zich te bewegen in de samenleving.
5.4.
[minderjarige] is in augustus 2024 onder toezicht gesteld, met als voornaamste doel om zijn schoolgang zo spoedig mogelijk weer op te starten. De moeder laat echter een patroon zien waarbij zij om verschillende redenen onvoldoende meewerkt aan inschrijving van [minderjarige] bij een onderwijsinstelling, de samenwerking met de GI uit de weg gaat, afspraken afzegt en de GI en andere hulpverleners of professionals buiten de deur houdt. De moeder is het niet eens met de scholen die de GI voordraagt, omdat [minderjarige] volgens haar een hoger niveau nodig heeft. Daarnaast heeft de moeder de sterke wens dat [minderjarige] thuisonderwijs gaat volgen. Hoewel de moeder ruim de tijd en de gelegenheid heeft gehad om zelf op zoek te gaan naar passende scholen en daar te informeren of thuisonderwijs mogelijk is, heeft zij zich daar onvoldoende voor ingespannen. Bovendien blijkt uit de stukken dat thuisonderwijs zoals IVIO slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is toegestaan en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een school zal instemmen met IVIO en dit zal financieren.
5.5.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is verder gebleken dat – omdat [minderjarige] al ruim vier jaar onderwijs heeft gemist – het ZOC het meest passend lijkt en hem de meeste kans biedt om weer deel te kunnen nemen aan regulier onderwijs. ZOC biedt onderwijs en deeltijdbehandeling vanuit een competentie- en systeemgerichte aanpak en zal [minderjarige] ondersteunen bij het vinden van een passende onderwijsplek, zodat [minderjarige] uiteindelijk op het voor hem passende niveau terecht kan komen. ZOC heeft al te kennen gegeven dat [minderjarige] daar terecht kan, mits de moeder gaat meewerken aan de intake en de inschrijving. Anders dan namens de moeder ter zitting naar voren is gebracht, heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder haar medewerking hieraan zal verlenen. De rechtbank heeft door het patroon dat de moeder laat zien de sterke indruk gekregen dat zij [minderjarige] bewust thuishoudt en niet van plan is om hem de ruimte te bieden om zich buitenshuis te ontwikkelen tot een eigen individu. [minderjarige] is nu zestien jaar en om zijn achterstand in zijn ontwikkeling nog te kunnen inhalen, is spoedig ingrijpen noodzakelijk. De rechtbank ziet daarom geen andere mogelijkheid dan een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige] uit te spreken, zodat hij de ruimte krijgt om zich los van zijn moeder te ontwikkelen, een eigen mening te vormen en te ontdekken wie hij is en waar zijn interesses liggen.
5.6.
Dit betekent dat de GI op zoek moet naar een geschikte woonplek voor [minderjarige] . Gelet op de achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] vindt de rechtbank het niet in zijn belang om een machtiging te verlenen om hem in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te plaatsen. De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen en daarbij bepalen dat deze geldt voor plaatsing in een pleeggezin of een gezinshuis, omdat alleen deze vormen van opvang aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft.
5.7.
Alles overwegend zal de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een gezinsgerichte voorziening verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 6 augustus 2025.
5.8.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.9.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de rechtbank ervan uitgaat dat de GI zich blijft inspannen om samen met de moeder een intakegesprek te plannen bij het ZOC op zo kort mogelijke termijn en dat de GI de moeder blijft overtuigen van de noodzaak van inschrijving bij het ZOC. Als de moeder blijft weigeren mee te werken aan de intake en inschrijving van [minderjarige] , is het aan de GI om te bezien welke verdere juridische vervolgstappen kunnen worden genomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een gezinsgerichte voorziening, met ingang van 15 april 2025 tot 6 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025 door mr. A.M.I. van der Does, mr. A.L Pöll en mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechters, in aanwezigheid van E.M.P. van de Kamp als griffier, en op schrift gesteld op 24 april 2025.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek