ECLI:NL:RBROT:2025:4857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/2679
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens drugshandel

Op 14 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van Zwijndrecht had besloten de woning van verzoeker voor drie maanden te sluiten. Verzoeker, die huurder was van de woning, was het niet eens met dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig was en wees het verzoek af. De burgemeester had op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie besloten tot sluiting, omdat er in de woning een handelshoeveelheid harddrugs was aangetroffen. Tijdens de zitting op 3 april 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende spoedeisend belang was bij het verzoek, maar dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van de Opiumwet. De rechtbank stelde vast dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs aanzienlijk was en dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde. De voorzieningenrechter vond dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de sluiting onevenredig hard voor hem zou zijn. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2679

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.W.E. Urbanus),
en

de burgemeester van Zwijndrecht

(gemachtigde: mr. M. Baardman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam stichting] ([naam stichting]) (gemachtigde: mr. M.W. Kox
).

Samenvatting

De burgemeester heeft besloten de woning van verzoeker voor drie maanden te sluiten. Verzoeker is het hier niet mee eens en verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De voorzieningenrechter vindt de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

1. Met het bestreden besluit van 13 maart 2025 heeft de burgemeester de sluiting bevolen van de woning van verzoeker op het adres [adres] , voor de duur van drie maanden
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De sluiting stond gepland op 26 maart 2025. De burgemeester heeft ermee ingestemd dat de woning open blijft tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester, vergezeld door [persoon 1] . Namens de derde-partij hebben deelgenomen: [persoon 2] (wijkregisseur) en [persoon 3] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker is huurder van de woning. De woning is eigendom van [naam stichting].
2.1.
Met de bestuurlijke rapportage van 13 februari 2025 heeft de politie de burgemeester geïnformeerd over het volgende. Op 4 februari 2025 hebben politiemedewerkers de auto van verzoeker gecontroleerd, nadat zij even daarvoor hadden gezien dat een hen ambtshalve bekende drugsgebruiker bij verzoeker in de auto stapte. Verder bleek dat verzoeker een (oud) drugsantecedent op zijn naam had staan. Verzoeker werd om uitlevering gevraagd van alle verboden middelen die hij op dat moment bij zich had. Nadat hij de politie drie ponypacks met vermoedelijk cocaïne had overhandigd, hebben de politiemedewerkers de auto doorzocht. Hierbij werden nog meer verdovende middelen (gripzakjes met, naar later bleek, heroïne en cocaïne) en een contant geldbedrag van 800 euro in coupures van 5, 10 en 20 euro aangetroffen.
2.2.
Naar aanleiding hiervan is op 4 februari 2025 de woning van verzoeker doorzocht.
In de woning werd in totaal 45,65 gram (netto) harddrugs aangetroffen. Daarnaast werd het volgende aangetroffen:
• een afgesloten blikje met daarin 14 biljetten van 50 euro (in totaal 700 euro);
• een afgesloten doos met daarin twee plastic zakjes gevuld met meerdere gevulde ponypacks;
• een grote hoeveelheid lege en ongebruikte gripzakjes;
• 1.004,02 gram versnijdingsmiddel;
• twee digitale weegschalen.
2.3.
Op grond van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester verzoeker en [naam stichting] geïnformeerd over zijn voornemen om de woning voor drie maanden te sluiten. Verzoeker heeft hierop een zienswijze ingediend.
Waar gaat deze zaak om?
3. Aan het bestreden besluit heeft de burgemeester (primair) ten grondslag gelegd dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en dat hij daarom in beginsel bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen. In de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Zwijndrecht (de Beleidsregels) heeft de burgemeester nadere invulling gegeven aan die bevoegdheid. Volgens de burgemeester is sprake van een ernstige situatie die een sluiting noodzakelijk maakt. Als verzwarende omstandigheden weegt de burgemeester mee: de hoeveelheid drugs, de wijze waarop de drugs waren verpakt, de aanwezige attributen (weegschalen, verpakkingsmaterialen) en het aantreffen van een contant geldbedrag in coupures van 50 euro. Hiermee is voor de burgemeester duidelijk dat de drugs in de woning aanwezig waren ten behoeve van de handel en dat de woning een rol vervult in de keten van drugshandel. Daarbij weegt de burgemeester ook mee dat de woning is gelegen in een kwetsbare buurt. Subsidiair stelt de burgemeester zich op het standpunt dat sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 3, van de Opiumwet, omdat in de woning ruim een kilo versnijdingsmiddel is aangetroffen. Dat de drugs enkel bedoeld waren voor eigen gebruik, zoals verzoeker stelt, acht de burgemeester niet aannemelijk, mede gelet op de aanleiding van de doorzoeking. Verzoeker heeft volgens de burgemeester geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van sluiting zou moeten worden afgezien.
4. Verzoeker is het niet eens met dit besluit en wil met zijn verzoek bereiken dat de woning open mag blijven tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. Omdat verzoekers woning voor drie maanden dreigt te worden gesloten, heeft hij voldoende spoedeisend belang bij zijn verzoek.
Is de burgemeester bevoegd?
7. Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in Lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8. De rechtbank stelt vast dat in de woning 45,65 gram harddrugs (cocaïne) is aangetroffen. Dit is (aanzienlijk) meer dan wat nog als een gebruikershoeveelheid kan worden aangemerkt. Cocaïne staat op Lijst I van middelen die volgens de Opiumwet verboden zijn. De burgemeester is dus in beginsel bevoegd de woning te sluiten. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij de bevoegdheid niet langer betwist.
Is de sluiting noodzakelijk?
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] moet vervolgens aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
10. De burgemeester heeft het aantreffen in de woning van een ruime handelshoeveelheid harddrugs en attributen die wijzen op drugshandel, zoals verpakkingsmaterialen, weegschalen en meer dan een 1004,2 gram versnijdingsmiddel, mogen aanmerken als een verzwarende omstandigheden in de zin van de Beleidsregels die het noodzakelijk maken de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. De burgemeester stelt zich terecht op het standpunt dat de woning klaarblijkelijk een rol vervulde in de keten van drugshandel, ondanks dat er geen loop op de woning of overlast gemeld is. De burgemeester heeft hierbij mogen betrekken dat de drugs in de woning al ‘voor de handel’ (in ponypacks) waren verpakt. Ook heeft de burgemeester mogen betrekken dat verzoeker op 4 februari 2025 door de politie is staande gehouden omdat kort daarvoor een ‘bekende drugsgebruiker’ bij hem was ingestapt en dat bij de daaropvolgende doorzoeking van de auto (nog eens) circa 60 ponypacks met in totaal 11,1 gram harddrugs en een geldbedrag van 800 euro, in kleine coupures, zijn aangetroffen. Bovendien hebben twee getuigen, waaronder de ‘bekende drugsgebruiker’, verklaard dat zij (hard)drugs bij verzoeker hebben besteld. Een van hen verklaarde tevens eerder verdovende middelen bij verzoeker te hebben gekocht. Verder had de politie op 30 januari 2025 (ook) al geconstateerd dat verzoeker opvallend rondreed in de wijk. Op grond van al deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester kunnen concluderen dat verzoeker bezig was met het afleveren, dan wel verstrekken van drugs aan klanten en de woning daarbij als uitvalsbasis gebruikte.
11. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de drugs in de woning alleen bestemd waren voor eigen gebruik. Deze verklaring strookt ook niet met de wijze waarop de drugs waren verpakt en het feit dat in de woning ook twee weegschalen, een aanzienlijke hoeveelheid verpakkingsmiddelen en ruim een kilo versnijdingsmiddel zijn aangetroffen. Dat de spullen los van elkaar op verschillende plekken in de woning zijn aangetroffen, zoals verzoeker stelt, maakt dit niet anders.
12. Gelet op de rol die de woning speelt in de keten van drugshandel heeft de burgemeester zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de woning een risico vormt voor de veiligheid en leefbaarheid van de omgeving. Daarbij heeft de burgemeester tevens van belang mogen achten dat de woning is gelegen in een voor ondermijningsgedrag kwetsbare buurt. De burgemeester heeft een sluiting van de woning voor drie maanden daarom noodzakelijk mogen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Is de sluiting evenwichtig?
13. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. [2]
14. Verzoeker kan niet worden gevolgd in de stelling dat hem van de situatie in de woning geen verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft immers zelf de drugs in huis gehaald. De burgemeester spreekt daarbij terecht van een ernstige gedraging. Dit betekent dat de voor verzoeker nadelige gevolgen van de sluiting in beginsel minder zwaar wegen dan het belang van de burgemeester bij het herstel van de openbare orde.
15. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker door de sluiting onevenredig hard wordt getroffen. Inherent aan de sluiting is dat verzoeker de woning moet verlaten. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de sluiting vrijwel zeker dakloos wordt. Dat hij naar eigen zeggen geen sociaal netwerk heeft waar hij kan verblijven en dat hij gezien zijn inkomen aangewezen is op een andere sociale huurwoning (waarvoor een wachtlijst geldt), heeft verzoeker niet onderbouwd. Daarbij betreffen dit omstandigheden die, gezien de mate van verwijtbaarheid, voor zijn eigen rekening en risico komen. Verder heeft verzoeker verklaard dat hij op dit moment werk heeft bij een GGZ-instelling. Het salaris bedroeg in januari 2025 € 3.483,55. Verzoeker zou hiervan tijdelijk een kamer in een hotel of pension of een vakantiewoning kunnen huren (op een locatie die in de buurt van zijn werk is gelegen). Verzoeker heeft niet onderbouwd dat hij als (in)direct gevolg van de sluiting zijn baan zal verliezen.
15. Verder is niet gebleken dat verzoeker om medische redenen aan de woning is gebonden. Dat verzoeker door de sluiting geen invulling meer kan geven aan de omgangsregeling met zijn zoontje, omdat hij hem dan niet meer in zijn woning kan ontvangen, betekent niet dat hij al om die reden aan de woning is gebonden. Verzoeker heeft zelf verklaard dat zijn zoontje niet bij hem in de woning bleef slapen, maar bij zijn moeder. Daarbij is niet gebleken dat verzoeker zijn zoontje niet op een andere (bijvoorbeeld openbare) locatie kan ontmoeten. Dit maakt de sluiting daarom niet alsnog onevenwichtig.
17. Ter zitting is gebleken dat [naam stichting] de huurovereenkomst inmiddels buitengerechtelijk heeft ontbonden en een ontruimingsprocedure bij de kantonrechter is gestart. Indien de kantonrechter [naam stichting] gelijk geeft zal verzoeker na de sluiting niet meer naar de woning kunnen terugkeren. Ook dit maakt de sluiting echter niet onevenwichtig. Verzoeker heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de sluiting vrijwel zeker dakloos zal worden.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en dat de burgemeester de woning mag sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911 (rechtsoverweging 4.8).