ECLI:NL:RBROT:2025:4819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/8918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag wegens ontbreken zelfstandige woonruimte en toepassing hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2025, met zaaknummer ROT 24/8918, wordt de afwijzing van een urgentieaanvraag door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR) behandeld. Eiser, die een urgentieverklaring had aangevraagd op basis van medische noodzaak, was het niet eens met de afwijzing. Hij betoogde dat de eis om een zelfstandige woonruimte te hebben onredelijk was en dat de hardheidsclausule toegepast had moeten worden in zijn geval. De rechtbank oordeelde dat SUWR de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de voorwaarde van het hebben van een zelfstandige woonruimte niet kennelijk onredelijk was, gezien de schaarste aan sociale huurwoningen. Eiser moest zelf aannemelijk maken dat zijn situatie schrijnend was voor toepassing van de hardheidsclausule, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat SUWR in redelijkheid geen toepassing had hoeven geven aan de hardheidsclausule, en dat de afwijzing van de aanvraag dus terecht was. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de aanvrager in het proces en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor een beroep op de hardheidsclausule.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, SUWR

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser heeft een urgentieverklaring aangevraagd op grond van 'medische noodzaak'. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Volgens eiser is het niet redelijk dat wordt vereist dat hij een zelfstandige woonruimte bewoont. Daarnaast had SUWR de hardheidsclausule moeten toepassen in zijn geval. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat SUWR de aanvraag heeft kunnen afwijzen en dat SUWR de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op grond van de medische noodzaak. SUWR heeft deze aanvraag met het besluit van 13 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is SUWR bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. SUWR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van SUWR.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser woont bij zijn vader aan de [adres] (de woning). Eiser heeft sinds zijn jeugd de diagnoses ADHD en Asperger. In 2024 is bij eiser ook de diagnose Ficaria vastgesteld. Eiser woonde oorspronkelijk bij zijn moeder, maar wegens omstandigheden is hij verhuisd naar zijn vader. Eiser heeft vanwege de aandoening veel ruzies met zijn vader. Vanwege de aandoening kan eiser slecht tegen warmte en kan de verwarming dus niet aan. Ondanks het feit dat de verwarming niet aan staat heeft eiser wel last van de leidingen die door de woning lopen. De vader heeft aangegeven dat hij niet nog een winter zonder verwarming kan doorstaan. Eiser slaapt op de bank aangezien de woonkamer koeler is dan de slaapkamer. De vader kan hierdoor geen bezoek meer ontvangen.
4. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een urgentieverklaring op grond van de urgentiegrond medische noodzaak. Volgens de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024 (de Verordening) komt iemand voor deze urgentiegrond in aanmerking als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont en bekend is met medische problematiek, welke tot gevolg heeft dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager. SUWR heeft de aanvraag afgewezen. De bezwaren van eiser tegen de afwijzing zijn ongegrond verklaard en SUWR heeft de afwijzing gehandhaafd. Volgens SUWR bewoont eiser geen zelfstandige woonruimte. Ook is er volgens SUWR geen causaal verband tussen de medische problematiek van eiser en de woning. SUWR ziet ook geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Mag SUWR de voorwaarde stellen dat eiser een zelfstandige woonruimte achterlaat?
5. Eiser voert aan dat de voorwaarde dat hij een zelfstandige woonruimte achterlaat niet redelijk is
.Als hij dakloos was dan kon hij wel in aanmerking komen voor een urgentieverklaring op basis van een andere urgentiegrond.
5.1.
Eén van de voorwaarden van de urgentiegrond medische noodzaak is dat de aanvrager rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont (artikel 5.1, aanhef en onder a, van Bijlage I bij de Verordening, de Bijlage). De gedachte achter deze voorwaarde is dat urgentieverlening aan iemand met een zelfstandige woonruimte tot gevolg heeft dat er ook woonruimte vrijkomt, terwijl dit bij urgentieverlening aan iemand met een niet-zelfstandige woonruimte niet het geval is. Gelet op de schaarste aan sociale huurwoningen in de regio, is deze voorwaarde niet kennelijk onredelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet zelfstandig in zijn woning woont en dat zijn moeder in de woning achterblijft wanneer eiser zou verhuizen. Gelet op het voorgaande heeft SUWR zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aan de urgentiegrond ‘medische noodzaak’ voldoet. [1] Daarbij acht de rechtbank van belang dat iemand die geen zelfstandige woonruimte heeft op grond van de hardheidsclausule alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor een urgentieverklaring. [2]
5.2.
Het betoog van eiser dat hij beter dakloos kan zijn om dan urgentie aan te vragen kan niet slagen. Op grond van de Verordening kan de urgentieverklaring worden geweigerd als het huisvestingsprobleem is ontstaan door verwijtbaar doen of nalaten van de aanvrager. Wanneer eiser er bewust voor kiest om dakloos te worden terwijl hij in een woning woont, is het mogelijk dat SUWR dit ziet als verwijtbaar handelen.
Heeft SUWR in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan de hardheidsclausule?
6. Eiser voert aan dat SUWR een medisch adviseur onderzoek had moeten laten doen. Volgens hem is er wel sprake van een causaal verband tussen de woning en de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van eiser. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een medisch urgente situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.
6.1.
Op grond van artikel 2.5. van de Bijlage kan SUWR een urgentieaanvraag toekennen indien strikte toepassing van de Verordening zou leiden tot weigering van de urgentieaanvraag, maar weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
6.2.
Voor zover eiser meent dat SUWR ten onrechte geen medisch adviseur heeft ingeschakeld voor de beoordeling van de hardheidsclausule, gaat hij eraan voorbij dat het op zijn weg ligt om de benodigde recente (medische) stukken te overleggen om aannemelijk te maken dat zijn situatie schrijnend is. Het is niet aan SUWR om hier zelfstandig onderzoek naar te doen. [3] De rechtbank is van oordeel dat SUWR in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule. De rechtbank betrekt hierbij dat de situatie vooral is ontstaan door de wrijving tussen de wensen van eiser en zijn vader. Eiser heeft behoefte aan een koude woning en zijn vader heeft die behoefte niet. Deze wrijving is niet te relateren aan de woning. Eiser heeft geen begin van bewijs aangeleverd dat de situatie tussen hem en zijn vader in dusdanige mate ontspoord was ten tijde van het bestreden besluit dat hem een beroep op de hardheidsclausule toekomt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie dusdanig schrijnend is dat hij zich in voldoende mate onderscheid van andere woningzoekenden die ook geen urgentieverklaring krijgen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat SUWR heeft mogen besluiten dat eiser niet voldoet aan de urgentiegrond medische noodzaak. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
Verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook: uitspraken van deze rechtbank van 18 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:242, 7 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:809 en 1 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8180.
2.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 7 juli 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6608.
3.Vergelijk de hiervoor reeds genoemde uitspraak van deze rechtbank van 7 juli 2021.