Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
regio Rotterdam-Dordrecht,
1.Het verloop van de procedure
- [minderjarige];
- mr. E. Janse;
- de moeder, die ter zitting telefonisch is gehoord;
- de pleegmoeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1];
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2].
2.De feiten
3.Het verzoek
3.2. De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [minderjarige] woont al een tijd bij de pleegmoeder en het is fijn dat zij daar tot haar meerderjarigheid kan blijven. [minderjarige] heeft al lang geen contact meer met de vader en is bang voor hem. De vader weigert samen te werken met hulpverlening voor het regelen van belangrijke zaken, met als gevolg stagnatie in haar ontwikkeling. Hierdoor is [minderjarige] niet in staat haar trauma’s te verwerken en maakt ze zich zorgen over haar toekomst. [minderjarige] is gemotiveerd om verder te werken aan haar leven in Nederland. De Raad wil voorkomen dat deze motivatie verdwijnt door de huidige situatie. Het is belangrijk dat [minderjarige] op korte termijn hulp krijgt voor haar trauma-gerelateerde problemen. Zowel de moeder als de pleegmoeder steunen de benoeming van de GI als voogd. De moeder is op afstand betrokken. Vanwege de verre afstand en taalbarrière kan zij de verantwoordelijkheid over [minderjarige] niet op zich nemen. De pleegmoeder biedt een stabiele opvoedsituatie. Op dit moment twijfelt de Raad echter aan haar praktische vaardigheden door de taalbarrière en het beperkte inzicht in de problematiek van [minderjarige]. Na de start van de noodzakelijke hulpverlening zal de situatie van [minderjarige] op termijn opnieuw worden beoordeeld om te bepalen of de gezag bij de pleegmoeder in plaats van de GI overwogen moet worden.
4.De standpunten
4.2. Mr. Jansen heeft naar voren gebracht dat het hem niet gelukt is om in contact te komen met de vader. Het standpunt van de vader is hem niet bekend.
5.De beoordeling
5.4. [minderjarige] loopt al langere tijd tegen obstakels aan, vooral doordat zij bij elke belangrijke beslissing of aanvraag de toestemming van de vader nodig heeft. Aangezien de vader geen toestemming verleent en niet openstaat voor contact, is voor [minderjarige] nog niet de noodzakelijke hulp opgestart en bijvoorbeeld nog geen bankrekening geopend.
5.5. [minderjarige] woont al een aanzienlijke periode bij de pleegmoeder en het is duidelijk dat haar perspectief hier ligt. Het is fijn dat de pleegmoeder hiervoor open staat. Gezien de huidige dreiging voor haar ontwikkeling is het cruciaal dat [minderjarige] niet langer in onzekerheid blijft over haar toekomst. Het is daarom noodzakelijk om het gezag van de vader te beëindigen, zodat er stabiliteit kan worden geboden aan [minderjarige]. Een gezag beëindigende maatregel is dan ook op zijn plaats.
5.6. Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de kinderrechter als volgt. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat de voogdij wordt belegd bij een neutrale partij, namelijk de GI. De GI kan dan belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen. Ook kan de GI de regie houden ten aanzien van de in te zetten hulpverlening voor [minderjarige] en de moeder begeleiden bij het invullen van haar rol van moeder op afstand. Daarnaast kan de GI het herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader op termijn op een passende wijze vormgeven en begeleiden. De kinderrechter verwacht dat het contact tussen de vader en [minderjarige] met de onderhavige beslissing als minder belastend zal worden ervaren. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
5.7. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
5.8. Op grond van artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de vader, als ouder van wie het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in het bewind, ervan uitgaande dat hij het bewind voerde over het vermogen van [minderjarige].
6.De beslissing
[naam vader], geboren op [geboortedatum 2] 1984 in [geboorteplaats 2], over [minderjarige];
6.3. veroordeelt de vader aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] te doen;
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.