ECLI:NL:RBROT:2025:4815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/10/694589 / JE RK 25-339
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 4 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2008. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en dat er geen verdere ontwikkelingsbedreigingen zijn, behalve het gebrek aan contact met haar moeder en broertje. De moeder en vader zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de relatie tussen [minderjarige] en haar moeder is verstoord. De moeder heeft tijdens de procedure haar onvrede geuit over de gang van zaken en het gevoel dat zij niet gehoord wordt. De vader daarentegen heeft aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] en dat zij ruimte nodig heeft om zelfstandig contact met haar moeder te herstellen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het afdwingen van contact niet in het belang van [minderjarige] is en dat zij zelf moet bepalen wanneer zij contact wil. De kinderrechter heeft de moeder geadviseerd om een stap terug te doen en [minderjarige] de ruimte te geven die zij nodig heeft. De beschikking is openbaar uitgesproken op 4 april 2025 en op schrift gesteld op 18 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/694589 / JE RK 25-339
Datum uitspraak: 4 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. I. Correljé, kantoorhoudende te Hoek van Holland.
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 18 februari 2025, ontvangen door de rechtbank op diezelfde datum;
  • een verweerschrift met bijlagen van de moeder, ontvangen door de rechtbank op 28 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 12 april 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 12 april 2024 tot 12 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige]. De school ziet geen zorgen en de vader is beschikbaar voor [minderjarige]. De vader speelt een actieve rol in het traject en SPAM is inmiddels positief afgerond. Desondanks blijven er zorgen bestaan over de verstoorde relatie tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] heeft veel ingrijpende ervaringen gehad in de thuissituatie bij de moeder en is niet bereid om het contact te herstellen. Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige] ook al geruime tijd geen contact meer heeft met haar jongere broertje, die bij de moeder woont. De moeder accepteert deze wens van [minderjarige] niet en ontkent dat het goed gaat met [minderjarige]. Deze problematiek speelt al lang. De ingezette hulp heeft tot nu toe geen positieve verandering teweeggebracht en de GI vraagt zich af of niet het maximaal haalbare bereikt is. De GI vertrouwt erop dat, zodra [minderjarige] er klaar voor is, zij zelf de volgende stap richting GGZ-therapie en mogelijk contactherstel met de moeder zet.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De moeder is ontevreden over het verloop van de ondertoezichtstelling. Zij voelt zich in een negatief daglicht gesteld en niet gehoord door de GI. De moeder moet zelf informatie over [minderjarige] achterhalen, aangezien de GI en de vader haar niet op de hoogte houden over haar ontwikkeling. De moeder verwijst hierbij naar diverse voorbeelden over de jaren heen, opgenomen in haar verweerschrift. Het ziekteverzuim van [minderjarige] op school is voor de moeder op dit moment een grote zorg. Ook krijgt de moeder geen antwoord op de vraag waarom [minderjarige] nog steeds geen passende hulp vanuit de GGZ ontvangt. De moeder heeft het gevoel dat [minderjarige] wel contact met haar wil, maar hiervan wordt weerhouden. De komende periode is het van belang om daadwerkelijk toe te werken naar contactherstel met [minderjarige].
4.2.
De vader heeft het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met [minderjarige] in de thuissituatie en op school. [minderjarige] heeft met veel verschillende hulpverleners gepraat, zij is er nu even klaar mee. [minderjarige] kan op elk moment naar een psycholoog, als zij daar behoefte aan heeft. Vader vindt dat prima. Daarom ziet de vader het nut van een ondertoezichtstelling niet in. De moeder dient te accepteren dat [minderjarige] nog niet klaar is voor het contactherstel. [minderjarige] heeft ruimte nodig, zodat zij op termijn zelfstandig toenadering kan zoeken richting de moeder. Hoe meer de moeder het contact met [minderjarige] forceert, hoe minder [minderjarige] zich openstelt.

5.De beoordeling

5.1.
Het is voor de kinderrechter duidelijk dat [minderjarige] in de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet. [minderjarige] doet het goed op school en uit berichten van de school blijkt dat zij haar best doet en resultaten boekt. Wat de moeder in haar verweerschrift en ter zitting heeft aangevoerd maakt dat niet anders. [minderjarige] heeft het naar haar zin bij de vader en het SPAM-traject is succesvol afgerond. Er blijven echter zorgen over de mate van betrokkenheid en controle van de moeder in het leven van [minderjarige]. De indruk die wordt gewekt, onder andere in het verweerschrift van de moeder, is dat de moeder veel informatie probeert te verkrijgen en de stappen van [minderjarige] nauwlettend probeert te volgen. Dit is te belastend voor [minderjarige], aangezien [minderjarige] heeft aangegeven geen contact te willen met de moeder. Ondanks de hulpverlening vanuit de GI is er in de afgelopen periode geen verbetering in dit gedrag van de moeder zichtbaar en de GI heeft ter zitting haar twijfels uitgesproken over het nut van een voortzetting van de ondertoezichtstelling.
5.2.
De vraag die nu voorligt is of een voortzetting van de ondertoezichtstelling nog in het belang van [minderjarige] zal zijn. Uit de overlegde stukken en ter zitting is gebleken dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en dat er geen sprake is van verdere ontwikkelingsbedreigingen, anders dan de omstandigheid dat er nu geen contact is tussen [minderjarige] en de moeder (en haar broertje). Gelet op haar leeftijd heeft [minderjarige] het recht om daadwerkelijk zelfstandig te worden en hoeft zij niet alles te delen met haar moeder, dat de moeder gezag heeft maakt dat niet anders. Indien psychologische ondersteuning voor [minderjarige] nodig zou zijn, kan dit in een vrijwillig kader plaatsvinden. Zowel [minderjarige] als de vader staan open voor deze mogelijkheid. [minderjarige] heeft bij de kinderrechter aangegeven dat GI met haar had afgesproken dat als alles – zowel op school als bij de vader thuis – goed zou gaan, geen verlenging nodig zou zijn. [minderjarige] heeft daar echt haar best voor gedaan, daarom begrijpt ze het verzoek om verlenging niet.
Het voorgaande maakt dat de kinderrechter oordeelt dat een ondertoezichtstelling geen meerwaarde meer heeft. Het afdwingen van contact tussen [minderjarige] en haar moeder (en broertje) is niet in het belang van [minderjarige]. Het is aan [minderjarige] om te bepalen wanneer ze daar weer behoefte aan heeft. Wel acht de kinderrechter het voor het welzijn van [minderjarige] belangrijk dat zij zichzelf beschermt tegen te veel controle of ongewenste inmenging door haar moeder, vooral omdat dit haar gevoelens van veiligheid aantast. Daarom heeft de kinderrechter [minderjarige] gewezen op de mogelijkheid om de moeder de toegang tot informatiesystemen over [minderjarige], zoals die van de school, te ontzeggen. Daardoor kan [minderjarige] zelf bepalen wat zij met haar moeder wil delen. Het is belangrijk dat [minderjarige] op langere termijn onbelast contact kan hebben met de moeder en haar broertje. Hiervoor is het cruciaal dat de moeder nu een stap terug doet en [minderjarige] de ruimte geeft die nodig is, zodat [minderjarige] op haar eigen tempo weer naar de moeder kan toewerken.
5.3. Gelet op het voorgaande is niet langer aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling voldaan (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025 door mr. A.M.I. van der Does, kinderrechter, in aanwezigheid van A.L.I. Janssens als griffier, en op schrift gesteld op 18 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.