ECLI:NL:RBROT:2025:4790

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/10/684650 / HA ZA 24-720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van afspraken uit echtscheidingsconvenant met betrekking tot de verdeling van de overwaarde van de woning en kinderalimentatie

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2025, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de uitvoering van afspraken die zijn vastgelegd in hun echtscheidingsconvenant. De eiseres, wonende te Woudrichem, heeft de gedaagde, wonende te Gorinchem, aangeklaagd omdat zij meent dat hij de afspraken over de verdeling van de overwaarde van de woning en de kinderalimentatie niet correct nakomt. De partijen zijn in 2018 in Polen getrouwd en hebben samen twee kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de woning bezit en dat er afspraken zijn gemaakt over de overwaarde van de woning in het echtscheidingsconvenant. De eiseres vordert een bedrag van € 35.700,- als haar aandeel in de overwaarde, terwijl de gedaagde in reconventie stelt dat er sprake is van dwaling en vraagt om vernietiging van de afspraken in het convenant. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op dwaling niet slaagt, omdat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de eiseres ook in dwaling verkeerde. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om het gevorderde bedrag van € 35.700,- aan de eiseres te betalen, evenals een bedrag van € 192,74 voor incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de eiseres het vonnis kan afdwingen, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684650 / HA ZA 24-720
Vonnis van 16 april 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Woudrichem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. de Jong te Gorinchem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Gorinchem,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.E. de Vries te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 augustus 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens inhoudende eis in reconventie, met producties;
  • de brief van [gedaagde] van 24 februari 2025, met aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2025. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en door [persoon 1] (tolk). [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en door [persoon 2] (tolk).

2.Het geschil

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van de woning gelegen aan [adres] (hierna: de woning). Partijen wonen sinds 2015 samen in de woning en zijn in 2018 in Polen met elkaar gehuwd, onder beperkte gemeenschap van goederen. Dit huwelijk is bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2023 ontbonden. Deze beschikking is op 24 november 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag. Partijen hebben samen twee kinderen.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is opgenomen dat het door partijen op 14 juli 2023 overeengekomen echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking.
In dit convenant is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen met betrekking tot de woning:

Artikel 3. DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
Eigen woning
3.1
De echtelijke woning valt in het vermogen van de man. Omdat de vrouw sinds haar verblijf in Nederland (medio 2015) meebetaald heeft aan de rente en aflossing, spreken partijen af dat de vrouw meedeelt in de waardestijging die gedurende hun samenwoning van 8 jaar is gerealiseerd (periode 2015-2022).
Zodra de vrouw de woning heeft verlaten ontvangt zij binnen 30 dagen daarna van de man een voorschot van € 10.000,00. Het restant van het aandeel van de vrouw in de waardestijging wordt uiterlijk december 2023 door de man aan de vrouw voldaan. De huidige overwaarde zal worden gedeeld door het aantal jaren dat de man de woning in eigendom heeft gehad. Dit bedrag is de overwaarde per jaar. Voor zover de woning niet wordt verkocht zal de woning moeten worden getaxeerd, om de overwaarde te kunnen bepalen. Wordt de woning wel verkocht, dan wordt de overwaarde berekend op basis van de verkoopopbrengst.
Voor de drie jaar dat de man alleen in de woning heeft gewoond, ontvangt de man drie keer de overwaarde per jaar en vanaf 2023 is de overwaarde ook voor de man.”
2.3.
Het ouderschapsplan, dat door partijen op 14 juli 2023 als onderdeel van het echtscheidingsconvenant is overeengekomen, maakt tevens deel uit van de echtscheidingsbeschikking. In dit ouderschapsplan is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen met betrekking tot de kinderalimentatie:

Artikel 7 Kinderalimentatie
(…)
7.2
Kinderalimentatie
Met ingang van dat ouders gescheiden wonen en zolang [kind 1] en [kind 2] minderjarig zijn en bij moeder wonen, betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor [kind 1] en [kind 2] van € 428,00 per maand. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2024.
(…)
7.4
Alimentatie jongmeerderjarige
Vanaf het tijdstip waarop een kind meerderjarig wordt betaalt de man de alimentatie aan het kind zelf op een door het kind aan te wijzen bankrekening, tenzij het kind op dat moment nog bij de vrouw woont. In dat geval wordt door de ouder en het kind in onderling overleg bepaald op welke wijze wordt betaald, zolang die situatie voortduurt.
De wettelijke indexeringsregeling blijft van toepassing totdat het kind de 21-jarige leeftijd heeft bereikt.”
2.4.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] de afspraken inzake de verdeling van de overwaarde van de woning uit het echtscheidingsconvenant niet volledig nakomt. [gedaagde] heeft slechts € 7.000,- van het overeengekomen voorschotbedrag van € 10.000,- betaald aan [eiseres]. Pas na tussenkomst van een deurwaarder heeft [gedaagde] het restant bedrag van € 3.000,- betaald. Volgens [eiseres] laat [gedaagde] na om de woning te taxeren en het resterende deel van de overwaarde aan haar te betalen.
2.5.
Tegen deze achtergrond vordert [eiseres] in conventie, samengevat, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om:
volledige duidelijkheid te verschaffen over de marktwaarde van de woning in de periode 2015 tot en met 2022 alsmede omtrent de thans nog op die woning gevestigde hypothecaire geldlening;
aan [eiseres], ten minste, een bedrag van € 35.700,- te betalen in het kader van de verdeling van de overwaarde van de woning, dan wel een ander bedrag dat de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente over het te betalen bedrag vanaf 1 januari 2024;
aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 192,74 inzake kosten die bij [eiseres] in rekening zijn gebracht met de incasso van het restant voorschot van € 3.000,-.
[eiseres] vordert tevens dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.6.
Volgens [gedaagde] is er sprake van dwaling met betrekking tot de verdeling van de overwaarde/waardevermeerdering van de woning in het echtscheidingsconvenant en met betrekking tot de kinderalimentatie in het ouderschapsplan. [gedaagde] vordert daarom in reconventie:
  • de overeenkomst tussen partijen partieel te vernietigen in die zin dat de afspraken met betrekking tot de verdeling van de waardevermeerdering van de woning (artikel 3.1. van het echtscheidingsconvenant) en de afspraken met betrekking tot de kinderalimentatie (artikel 7.2 en 7.4 van het ouderschapsplan) worden vernietigd;
  • partijen te bevelen binnen vier weken na dit vonnis nieuwe afspraken vast te leggen met betrekking tot de verdeling van de waardevermeerdering van de woning alsmede de kinderalimentatie.
[gedaagde] vordert tevens dat [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen met elkaar samen, zodat deze zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.2.
Dit geschil heeft een internationaal karakter, want partijen hebben beiden de Poolse nationaliteit. Niet in geschil is dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheidingsbeschikking, waarvan het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken. Evenmin is in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, omdat de echtscheiding is uitgesproken in Nederland.
Dwaling
3.3.
[gedaagde] vordert in reconventie dat artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant wordt vernietigd en dat [eiseres] wordt geboden om een nieuwe afspraak met hem te maken over de verdeling van de overwaarde van de woning. Omdat [eiseres] artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant ten grondslag legt aan haar conventionele vordering, zal de rechtbank eerst op deze reconventionele vordering van [gedaagde] beslissen.
3.4.
[gedaagde] legt aan zijn vordering tot vernietiging ten grondslag dat hij heeft gedwaald. Volgens [gedaagde] heeft hij bij het opstellen van het convenant aan de gezamenlijke advocaat van partijen (mr. Meeuwsen) aangegeven op welke wijze hij een deel van de waardevermeerdering van de woning aan [eiseres] wilde toescheiden, namelijk een deel van de vermeerdering onder aftrek van de kosten die hij heeft gemaakt alsmede onder aftrek van de bedragen die [eiseres] reeds heeft ontvangen (de belastingteruggaven). [gedaagde] ging ervan uit dat het op deze wijze was opgeschreven in het convenant. [gedaagde] kan de Nederlandse taal niet goed lezen, waardoor hij – ook niet met de hulp van een collega – niet heeft begrepen dat het op een andere wijze geformuleerd stond in het convenant. Ook was er haast met het ondertekenen van het convenant, zodat hij niet genoeg tijd had om zich ervan te vergewissen dat de afspraken correct in het convenant waren opgenomen. [gedaagde] doet een beroep op wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder c BW.
3.5.
Het beroep van [gedaagde] op wederzijdse dwaling slaagt niet. Ook als wordt aangenomen dat [gedaagde] bij het sluiten van het convenant van een onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan, heeft hij onvoldoende onderbouwd dat ook [eiseres] dat heeft gedaan. [eiseres] betwist namelijk dat zij er bij het ondertekenen van de overeenkomst van uitging dat bij het berekenen van de overwaarde rekening moest worden gehouden met de kosten van [gedaagde] en de baten die haar ten goede zijn gekomen. Volgens [eiseres] betaalde [gedaagde] weliswaar de kosten van de woning, maar nam zij andere kosten voor haar rekening en zorgde zij voor de kinderen. De belastingteruggaven die zij heeft ontvangen, zijn volgens [eiseres] opgegaan aan kosten van de huishouding, zoals de kinderopvang. Gezien deze gemotiveerde betwisting heeft [gedaagde] zijn stelling, dat ook [eiseres] heeft gedwaald, onvoldoende onderbouwd. Uit de door [gedaagde] overgelegde WhatsApp-berichten volgt niet zonder meer dat partijen iets anders hebben afgesproken dan in het echtscheidingsconvenant staat. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat sprake is van wederzijdse dwaling, zodat artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant niet op die grond wordt vernietigd.
3.6.
Het door [gedaagde] tijdens de zitting gedane beroep op artikel 3:196 BW slaagt evenmin. Dit artikel ziet op een benadeling bij de verdeling van een gemeenschappelijk goed. Het gaat in deze zaak echter om een tussen partijen gesloten bijzondere afspraak met betrekking tot de overwaarde van de woning en niet om de verdeling van een gemeenschappelijk goed, want [gedaagde] is alleen eigenaar van de woning. Op grond van artikel 3:196 BW kan artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant dus niet worden vernietigd.
3.7.
Voor zover [gedaagde] met zijn stelling dat er haast was bij het ondertekenen van het convenant een beroep doet op misbruik van omstandigheden of bedrog, heeft [gedaagde] daartoe onvoldoende gesteld. Op grond van het voorgaande wordt de reconventionele vordering die ziet op de vernietiging van artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant en het gebieden van [eiseres] om nieuwe afspraken te maken, afgewezen.
Overwaarde
3.8.
Op grond van artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant deelt [eiseres] mee in de waardestijging van de woning. Voor zover [gedaagde] betoogt dat de afspraak niet inhoudt dat [eiseres] recht heeft op 50% van de overwaarde, heeft hij onvoldoende onderbouwd dat iets anders is afgesproken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] over de jaren 2015-2022 recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, omdat er geen aanwijzingen zijn voor een andere verdeling dan een verdeling bij helfte.
3.9.
Wat de berekening van de overwaarde betreft heeft [eiseres] zich in de dagvaarding primair op het standpunt gesteld dat zij nadere gegevens nodig heeft om de overwaarde te kunnen berekenen. Subsidiair heeft [eiseres] de overwaarde op basis van de WOZ-waarde, de geschatte hypotheekschuld en de geschatte aflossingen berekend op een bedrag van € 91.400,-. Omdat [gedaagde] al een bedrag van € 10.000,- bij wijze van voorschot heeft betaald, maakt [eiseres] daarom subsidiair aanspraak op een bedrag van ten minste € 35.700,- (= € 91.400 x 0,5 - € 10.000,-).
3.10.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] haar vordering beperkt tot het subsidiair gevorderde bedrag van € 35.700,- en zich op het standpunt gesteld dat haar vordering onder 1 tot het verkrijgen van volledige duidelijkheid over de marktwaarde van de woning en de hypotheekschuld vervalt bij toewijzing van dat bedrag. [gedaagde] heeft desgevraagd tijdens de zitting verklaard dat hij, als hij veroordeeld wordt om de overwaarde aan [eiseres] te betalen, zich kan vinden in de subsidiaire berekening van de overwaarde door [eiseres] op een bedrag van € 35.700,-. Dit betekent dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen om een bedrag van € 35.700,- aan [eiseres] te betalen en dat de vordering onder 1 van [eiseres] wordt afgewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen.
Kosten deurwaarder
3.11.
In conventie vordert [eiseres] dat [gedaagde] veroordeeld wordt om een bedrag van € 192,74 (inclusief btw) aan haar te betalen. Zij legt hieraan ten grondslag dat dit kosten zijn die gemoeid zijn met de incassering door de deurwaarder van het restant voorschotbedrag van € 3.000,-. [eiseres] heeft namelijk slechts een bedrag van € 2.807,26 ontvangen van de deurwaarder in plaats van € 3.000,-. [gedaagde] stelt dat hij al een bedrag van € 4.170,53 aan de deurwaarder heeft moeten voldoen en betwist de extra invorderingskosten.
3.12.
[gedaagde] wordt veroordeeld het bedrag van € 192,74 aan [eiseres] te betalen, want hij heeft niet betwist dat hij de kosten moet betalen die gemoeid zijn met de incassering van het bedrag van € 3.000,- en [eiseres] heeft met de factuur van de deurwaarder van 18 juli 2024 voldoende onderbouwd dat deze kosten hoger zijn uitgevallen dan de deurwaarder bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft de factuur van de deurwaarder onvoldoende bestreden.
Alimentatie
3.13.
[gedaagde] vordert in reconventie dat het deel van het ouderschapsplan (artikelen 7.2. en 7.4.) waarin afspraken zijn gemaakt over de kinderalimentatie wordt vernietigd en dat [eiseres] wordt geboden om een nieuwe afspraak met hem te maken. [gedaagde] legt hieraan dwaling ten grondslag. Volgens [gedaagde] heeft hij met [eiseres] afgesproken dat hij geen kinderalimentatie verschuldigd is, omdat hij door het co-ouderschap niet meer in staat is om fulltime te werken en de kosten van de kinderen gelijkelijk worden gedeeld. Volgens [gedaagde] heeft hij dus met [eiseres] met betrekking tot de kinderalimentatie andere afspraken gemaakt, dan de afspraken die zijn vastgelegd in het ouderschapsplan. [gedaagde] doet een beroep op wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder c BW.
3.14.
[gedaagde] heeft echter ook op dit punt onvoldoende onderbouwd dat ook [eiseres] er van uitging dat hij geen kinderalimentatie verschuldigd was, waardoor sprake zou zijn van wederzijdse dwaling bij het aangaan van het ouderschapsplan. [gedaagde] heeft WhatsApp-berichten ter onderbouwing overgelegd, maar hij heeft onvoldoende toegelicht dat uit deze WhatsApp-berichten volgt dat hij met [eiseres] had afgesproken dat het redelijk is om af te zien van aanspraken op kinderalimentatie. [gedaagde] heeft evenmin voldoende gesteld voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden of bedrog. Er is daarom geen grond om het ouderschapsplan gedeeltelijk, voor zover het betreft de afspraken over de kinderalimentatie, te vernietigen.
3.15.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat als [gedaagde] herziening wil van het bedrag aan kinderalimentatie, het op zijn weg ligt om of hierover, eventueel met behulp van een advocaat of een mediator, met [eiseres] in overleg te treden of om de rechtbank te verzoeken om de kinderalimentatie opnieuw te berekenen.
Proceskosten
3.16.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-echtgenoten), ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten zowel in conventie als in reconventie te compenseren. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen proceskosten betaalt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
Wat betreft de vorderingen in conventie wordt dit vonnis, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van die uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld, zij het op eigen risico (de hogere rechter kan anders oordelen).

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 35.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 192,74;
4.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
4.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken op16 april 2025.
3120