ECLI:NL:RBROT:2025:4784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
83/268509-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak met betrekking tot mensensmokkel en illegale tewerkstelling van vreemdelingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van mensensmokkel en het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam voort uit meldingen van arbeidsuitbuiting van twee Pakistaanse vreemdelingen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die in Nederland werkten onder de Aziatische horecaregeling. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de verdachte, en de rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat de verdachte betrokken was bij de bedrieglijke aanvragen van de GVVA's (gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid) voor de aangevers. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in Nederland was ten tijde van de aankomst van de aangevers en dat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid bij de arbeidsrelaties van de aangevers. De rechtbank verklaarde de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van andere personen en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat zij deze had begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 83/268509-21
Datum uitspraak: 18 april 2025
Tegenspraak (279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
raadsman mr. E.J. van Gils, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 en 4 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De feiten op de tenlastelegging zien op de volgende verdenkingen:
  • onder 1A. primair: het medeplegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl zij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat het verblijf van deze personen wederrechtelijk was en zij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt (artikel 197a lid 2 en lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr),
  • onder 1A subsidiair dat zij dit feit als feitelijk leidinggever van [naam V.O.F.] V.O.F. heeft gepleegd met betrekking tot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
  • Onder 1B primair het medeplegen van de tewerkstelling van de illegale vreemdelingen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl zij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat het verblijf van die personen wederrechtelijk was en zij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt (artikel 197b en artikel 197c Sr);
  • onder 1B subsidiair dat zij dit als feitelijk leidinggever van [naam V.O.F.] V.O.F. heeft gepleegd;
  • Onder 2 primair het medeplegen van het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of een doorreis door Nederland van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen terwijl zij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die toegang of doorreis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk was en zij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt (artikel 197a lid 1 en 4 Sr)
  • onder 2 subsidiair dat zij dit feit als feitelijk leidinggever van [naam V.O.F.] V.O.F.;

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P. Zwarts heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1A, 1B en 2. ten laste gelegde “en/of andere personen”;
  • bewezenverklaring van het onder 1.A primair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] , het onder 1.B primair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] en 2. primair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] , het onder 2. subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] ten laste gelegde,
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderdzesendertig uur.

4.Voorvragen

4.1.
De geldigheid van de dagvaarding
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het in de tenlastelegging bij feit 1A primair en subsidiair, feit 1B primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair gebruikte zinssnede “
en/of andere personen” onvoldoende specifiek is. Het is de verdediging niet duidelijk om welke personen het gaat en ten aanzien van welke gedragingen de verdachte wordt vervolgd. Om die reden heeft de verdediging verzocht om de dagvaarding voor deze andere personen partieel nietig te verklaren.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende specifiek is, nu uit het dossier volgt om welke andere personen en welke gedragingen het gaat.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging strekt ertoe voor zowel de verdachte als de rechter duidelijkheid te verschaffen omtrent de beschuldiging. Met het oog hierop is in artikel 261 Sv neergelegd dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding jegens welke persoon en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Het ten laste gelegde moet ‘
zoodanig feitelijk zijn aangeduid dat de verdachte in staat is, wat hem wordt verweten, te begrijpen, opdat hij zich daarop kan verdedigen.’ Het gaat er om dat sprake is van een voldoende mate van concretisering van het feit of de feiten waarvan de verdachte wordt beschuldigd zodat het voor de verdediging mogelijk is zich daartegen te verweren en voor de rechter om daarop te beslissen. De vraag is of de betreffende omschrijvingen aan deze maatstaf voldoen.
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat in het dossier verschillende namen naast die van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden genoemd. Er is echter door deze wijze van ten laste leggen onvoldoende concreet gemaakt ten aanzien van welke andere personen de verdachte precies wordt beschuldigd, temeer nu er in het dossier – dat niet uitblinkt in overzichtelijkheid – ten aanzien van een aantal van deze personen geen betrokkenheid van de verdachte of haar medeverdachte is gesteld. Daarnaast zijn de andere personen in het dossier niet allen te koppelen aan de periodes die in de dagvaarding zijn genoemd.
4.1.4.
Conclusie
Dit brengt met zich mee dat de dagvaarding van feit 1A primair en subsidiair, 1B primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair partieel nietig is ten aanzien van het onderdeel ‘
en/of andere personen”. De dagvaarding is voor het overige geldig.
4.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1A primair en subsidiair, feit 1B primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten, primair met betrekking tot [slachtoffer 1] en subsidiair met betrekking tot [slachtoffer 2] zijn bewezen.
5.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
5.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Aanleiding onderzoek
In februari 2020 heeft de politie in Leiden melding gedaan bij de Recherche Sociale Zaken en Werkgelegenheid van arbeidsuitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die enige tijd onbetaald zouden hebben gewerkt in een restaurant. In mei en juni 2020 zijn de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgenomen. Zij hebben verklaard dat zij in december 2019 vanuit Pakistan naar Nederland zijn gekomen onder de Aziatische horecaregeling.
Deze regeling houdt – kort gezegd en voor zover relevant – in dat een specialiteitenrestaurant waar overwegend Aziatische gerechten worden bereid, gespecialiseerd opgeleide en ervaren koks in het land van herkomst mag werven als het niet mogelijk is gebleken om in Nederland of de Europese Unie een zodanige kok te werven. Als voldaan is aan alle voorwaarden verleent de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (hierna: GVVA). Deze bestaat uit een verblijfsdocument en een aanvullend document. In het aanvullende document is vermeld bij welke werkgever en onder welke voorwaarden de vreemdeling mag werken.
Beide aangevers hebben verklaard dat zij de Pakistaanse nationaliteit bezitten en dat zij in 2019 in Pakistan met de medeverdachte in contact zijn gekomen. Er is afgesproken dat zij naar Nederland zouden komen om werkzaamheden als specialiteitenkok voor de Indiase keuken te verrichten in één van de restaurants van de verdachte en haar medeverdachte.
De verdachte en haar medeverdachte zijn partners. Door de medeverdachte is vervolgens op 5 juli 2019 een aanvraag gedaan voor een GVVA voor [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] zou als specialiteitenkok werkzaam zijn in het restaurant [naam restaurant 1] in Leiden. Op 14 december 2019 is [slachtoffer 2] vervolgens in Nederland aangekomen. Op 4 februari 2020 heeft hij zijn GVVA opgehaald.
Door de verdachte is op 10 juli 2019 een aanvraag gedaan voor een GVVA voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zou als specialiteitenkok werkzaam zijn in het restaurant [naam restaurant 2] in Haarlem. Op 27 december 2019 is [slachtoffer 1] in Nederland aangekomen. Op 3 maart 2020 heeft hij zijn GVVA opgehaald.
Beide aangevers hebben verklaard dat zij aan de medeverdachte een bedrag van € 20.000,= moesten betalen om de toegang tot Nederland mogelijk te maken. Zij hebben verklaard dat zij na aankomst in Nederland direct aan het werk werden gezet. Beide aangevers hebben verklaard dat zij de verdachte niet of amper kennen, dat de restaurants wel op haar naam stonden, maar dat zij er niets mee te maken heeft. Op 24 februari 2020 heeft de medeverdachte [slachtoffer 2] weggestuurd en zijn beide aangevers naar de politie gestapt.
Verklaringen [slachtoffer 2]
heeft bij de politie verklaard dat hij in Pakistan een agrarische opleiding heeft gevolgd en dat hij daar niet heeft gewerkt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij, na aankomst in Nederland, in het restaurant van de medeverdachte in Leiden aan het werk werd gezet. Hij heeft daar allerlei werkzaamheden verricht, maar hij is niet als kok aan de slag gegaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij daarnaast klusjes voor de medeverdachte moest verrichten in diens kamers en huizen die via Airbnb werden verhuurd. [slachtoffer 2] heeft daar reparaties uitgevoerd, geverfd, tegels gelegd, kamers schoongemaakt en vuil weggebracht. Hij heeft verklaard dat hij elke dag veertien uur achter elkaar werkte en dat hij dit zes dagen per week deed. Vanaf zijn aankomst in Nederland heeft [slachtoffer 2] eerst twee weken in de woning van de verdachte en de medeverdachte in Diemen gelogeerd en daarna verbleef hij in een kamer boven het restaurant van de medeverdachte in Leiden. Hij heeft verklaard dat hij geen loon heeft ontvangen en dat de medeverdachte hem eenmaal vijftig euro voor rookwaar heeft gegeven.
[slachtoffer 2] is op 22 april 2024 door de rechter-commissaris gehoord. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in Pakistan een hogere studie in de landbouw heeft gevolgd, maar dat het diploma dat hij behaalde een koksdiploma betrof. Deze opleiding heeft hij parttime in de avonduren gevolgd. Zijn opleiding in de landbouw is in 2013 geëindigd en daarna heeft hij een tweejarige koksopleiding gevolgd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er in deze opleiding voor verschillende keukens kon worden gekozen en dat hij voor de Indiase en Pakistaanse keuken heeft gekozen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in Nederland zeven dagen per week en vierentwintig uur per dag beschikbaar moest zijn om voor de medeverdachte te werken.
Verklaringen [slachtoffer 1]
heeft bij de politie verklaard dat hij niet hoog is opgeleid en dat hij in Pakistan als winkelier en als bereider van kindersnoep werkte. In 2011 is hij naar Oostenrijk vertrokken en in 2015 is hij teruggekeerd naar Pakistan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, na aankomst in Nederland in december 2019, op verschillende locaties heeft gewerkt, zowel in een restaurant als in de kamers en huizen die via Airbnb werden verhuurd. [slachtoffer 1] heeft allerlei werkzaamheden verricht, zoals het bezorgen van eten via UberEats, schoonmaken, bedden verschonen, tegels zetten en verven. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij elke dag voor de medeverdachte werkte, hij moest dag en nacht beschikbaar zijn. Hij werkte minstens twaalf uur per dag. Vanaf zijn aankomst in Nederland heeft [slachtoffer 1] in een kamer boven het restaurant in Leiden geslapen. Hij heeft verklaard dat hij geen loon heeft ontvangen en dat hij van de medeverdachte tijdens meerdere momenten in totaal hooguit tweehonderd euro heeft gekregen voor taxikosten etc.
Op 16 april 2024 is [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris gehoord. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in Pakistan geen contact met de verdachte of de medeverdachte heeft gehad, maar dat hij via zijn broer in contact is gekomen met de medeverdachte. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij een gediplomeerd kok is en dat hij in Pakistan een paar jaar als kok heeft gewerkt. Hij heeft in Pakistan de hogeschool gedaan en daar in twee jaar in 2014 zijn koksdiploma behaald. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in Nederland de gehele tijd in de woning van de verdachte en de medeverdachte in Diemen heeft gelogeerd en dat hij zeven dagen per week vierentwintig uur per dag beschikbaar moest zijn voor de medeverdachte om werkzaamheden te verrichten. Hij heeft voornamelijk in de Airbnb-kamers en huizen gewerkt en alleen de laatste week in een restaurant.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 197a Sr, -kort gezegd: mensensmokkel- is vereist dat verdachte, al dan niet uit winstbejag, behulpzaam is geweest een persoon toegang tot of doorreis door of verblijf te verschaffen in Nederland of een andere lidstaat van de EU, of dat betrokkene daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat de toegang of doorreis of het verblijf wederrechtelijk is. Voor hulp bij illegaal verblijf (art. 197a lid 2 Sr) is het winstbejag een vereiste.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197a, lid 4 Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig, schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel of behulpzaam zijn bij het wederrechtelijk verblijf.
Artikel 197b Sr stelt strafbaar om iemand die illegaal in Nederland verblijft krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid te laten verrichten. Op grond van artikel 12 eerste lid onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vervalt het verblijfsrecht of recht op oponthoud in Nederland als er voor een werkgever wordt gewerkt.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197c Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig schuldig heeft gemaakt aan het krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid laten verrichten van iemand die illegaal in Nederland verblijft.
Het begrip ‘wederrechtelijk’ in de delictsomschrijving van artikel 197a Sr dient, gelet op de
wetsgeschiedenis, te worden uitgelegd als ‘zonder enig subjectief recht of enige
bevoegdheid’.
In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) en dient te worden beoordeeld in samenhang met regelgeving. In artikel 8 Vw staat limitatief vermeld wanneer een vreemdeling verblijfsrecht in Nederland heeft. Artikel 12, eerste lid onder c, van de Vw bepaalt – voor zover hier van belang – dat aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, is toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Op grond van artikel 2 van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning (Twv) of zonder dat een vreemdeling in bezit is van een GVVA.
Beoordeling van het ten laste gelegde
Bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken. Vervolgens zal de rechtbank feit 1 bespreken.
Vrijspraak van feit 2
De medeverdachte is bij vonnis van vandaag vrijgesproken van dit feit, kort gezegd omdat niet is gebleken dat bij de GVVA-aanvragen onjuiste en/of onvolledige informatie is verstrekt, zodat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat sprake was van bedrieglijke aanvragen en/of een schijnconstructie waardoor het binnenkomen in Nederland van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk was. Uit het dossier blijkt dat de medeverdachte degene is die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in Pakistan heeft gevonden en daar contact met hen had, dat de verdachte de GVVA-aanvraag van [slachtoffer 1] samen met de medeverdachte heeft ingevuld, en dat de medeverdachte degene is die de personeelszaken voor het restaurant te Leiden regelde. Van grotere betrokkenheid van de verdachte bij de GVVA-aanvragen dan die van de medeverdachte blijkt niet. Daarom wordt de verdachte ook vrijgesproken van dit feit.
Vrijspraak van feit 1A en B primaire variant
De medeverdachte is bij vonnis van vandaag ook vrijgesproken van dit feit omdat de rechtbank niet bewezen acht dat de medeverdachte de aangevers arbeid heeft laten verrichten en ook winstbejag niet is bewezen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte niet in Nederland was toen de aangevers in Nederland arriveerden, dat de aangevers de medeverdachte aanwezen als degene die hen liet werken en aan wie zij zouden hebben betaald en dat zij de verdachte niet kennen ( [slachtoffer 1] ) en geen problemen met de verdachte hebben ( [slachtoffer 2] ). Dit betekent dat niet is gebleken van grotere betrokkenheid van de verdachte dan die van de medeverdachte, zodat – nu de medeverdachte wordt vrijgesproken - ook voor de verdachte vrijspraak volgt.
Vrijspraak van feit 1 A en B subsidiaire variant
Nu winstbejag en het laten verrichten van arbeid niet zijn bewezen, volgt ook voor deze variant vrijspraak.
5.1.4.
Conclusie
Het onder 1. en 2. ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van het onderdeel “en/of andere personen” in de feiten 1A, 1B en 2;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1A primair, 1A subsidiair, 1B primair, 1B subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mr. A. Hello en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Feit 1Azij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 14 december 2019 tot en met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
  • [slachtoffer 1] , en/of,
  • [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), aan voornoemde perso(o)n(en) woonruimte verschaft en/of voornoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 197a lid 4, art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam V.O.F.] V.O.F.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 14 december 2019 tot en met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
  • [slachtoffer 1] , en/of,
  • [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben [naam V.O.F.] V.O.F. en/of haar mededader(s), aan voornoemde perso(o)n(en) woonruimte verschaft en/of voornoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten,
terwijl [naam V.O.F.] V.O.F. en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) [naam V.O.F.] V.O.F. een beroep of gewoonte heeft gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
(art 197a lid 4, art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 197a lid 2, art 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
en/of
Feit 1B
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 14 december 2019 tot en met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
  • [slachtoffer 1] , en/of,
  • [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
welke perso(o)n(en) zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft/hebben verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de toegang of dat verblijf en/of de arbeid wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 197c, art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 197b Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam V.O.F.] V.O.F.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 14 december 2019 tot en met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
  • [slachtoffer 1] , en/of,
  • [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
welke perso(o)n(en) zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft/hebben verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl [naam V.O.F.] V.O.F. en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de toegang of dat verblijf en/of de arbeid wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) [naam V.O.F.] V.O.F. een beroep of gewoonte heeft gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
(art 197c, art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 197b, art 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 10 april 2019 tot en met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
  • [slachtoffer 1] , en/of,
  • [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland,
en/of (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
door:
 voornoemd(e) perso(o)n(en) te werven om bij haar, verdachte, te komen werken, en/of
  • voornoemd(e) perso(o)n(en) op te halen van het vliegveld, en/of
  • voor voornoemd(e) perso(o)n(en) huisvesting in Nederland te regelen, en/of
  • voor voornoemd(e) perso(o)n(en) een aanvraag voor een GVVA-vergunning in te dienen,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 197a lid 4, art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam V.O.F.] V.O.F.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 10 april 2019 tot en met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
  • [slachtoffer 1] , en/of,
  • [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland,
en/of (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door:
 voornoemd(e) perso(o)n(en) te werven om bij [naam V.O.F.] V.O.F. te komen werken, en/of
  • voornoemd(e) perso(o)n(en) op te halen van het vliegveld, en/of
  • voor voornoemd(e) perso(o)n(en) huisvesting in Nederland te regelen, en/of
  • voor voornoemd(e) perso(o)n(en) een aanvraag voor een GVVA-vergunning in te dienen,
terwijl [naam V.O.F.] V.O.F. en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) [naam V.O.F.] V.O.F. een beroep of gewoonte heeft gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
(art 197a lid 4, art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 197a lid 1, art 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht)